ECLI:NL:RBNHO:2013:7692

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 juni 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
HAA 13/263
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en de motiveringsplicht van de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een particulier, en de Belastingdienst/Toeslagen over de herziening van de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2007 en 2008. De Belastingdienst had de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag herzien in nihil en een terugvordering ingesteld van € 13.345 voor 2008 en € 397 voor 2007. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Belastingdienst verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 17 mei 2013, waar meerdere zaken gelijktijdig werden behandeld, is eiseres niet verschenen, terwijl de Belastingdienst vertegenwoordigd was door haar gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst niet voldoende heeft aangetoond dat eiseres op de hoogte was van het feit dat zij geen recht had op de kinderopvangtoeslag, noch dat zij te veel had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de Belastingdienst niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de herziening van de kinderopvangtoeslag niet rechtsgeldig was.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de primaire besluiten van de Belastingdienst herroepen. Eiseres heeft recht op de eerder vastgestelde kinderopvangtoeslag en de rechtbank heeft bepaald dat de Belastingdienst het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden. Tevens is de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 944. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/263

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2013 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. T.E. van der Bent, advocaat te Zeist,
en

de Belastingdienst/Toeslagen,

verweerder,
gemachtigde: N. Marienus, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij twee afzonderlijk besluiten van 5 juli 2012 heeft verweerder:
- de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag over 2008 herzien in nihil en een bedrag van € 13.345,-- teruggevorderd;
- de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag over 2007 herzien in nihil en een bedrag van € 397,-- teruggevorderd.
Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2013. Op deze zitting zijn in totaal 18 beroepen behandeld gericht tegen de definitieve vaststelling en/of bevoorschotting van kinderopvangtoeslag in zaken waarbij gastouderbureau [naam] tussen vraag- en gastouder bemiddelde. Het beroep van eiseres is gelijktijdig behandeld met de beroepen van [namen] In al deze zaken trad mr. Van der Bent ter zitting op als gemachtigde. Eiseres is niet ter zitting verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde voornoemd.
Verweerder heeft de dag voor de zitting in alle zaken één verweerschrift ingediend, waarin in algemene bewoordingen de redenen worden vermeld voor herziening en de grondslag voor de bevoegdheid tot herziening van de aan betrokkenen, waaronder eiseres, toegekende definitieve en/of voorgeschoten kinderopvangtoeslag.

Overwegingen

1.
Artikel 21 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) met als kop “Herziening tegemoetkoming in het nadeel van belanghebbende om andere reden” luidt als volgt:
1.  De Belastingdienst/Toeslagen kan een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten en omstandigheden waarvan Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2.  Een tegemoetkoming kan met toepassing van dit artikel niet meer worden herzien indien vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.
3.  Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
2.
De rechtbank ontleent aan de memorie van toelichting (TK 2004-2005, 29764, nr. 3) bij het wetsvoorstel dat geleid heeft tot de Awir de volgende passages.
“Het uitgangspunt bij herziening van een tegemoetkoming ten nadele van de belanghebbende is dat gegevens die de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning al bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn, niet kunnen leiden tot herziening. Dit is vastgelegd in onderdeel a van het eerste lid.”
“Onderdeel b van het eerste lid biedt een mogelijkheid tot herziening in gevallen waarin een tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist, of behoorde te weten. Het kan hier gaan om bijvoorbeeld evidente fouten, zoals toekenningen die significant afwijken van hetgeen belanghebbende mocht verwachten op grond van zijn aanvraag, of op grond van overleg met de Belastingdienst/Toeslagen.”
3.
Eiseres voert onder meer aan dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder zijn beslissing baseert op artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir. Verweerder heeft echter niet aangetoond dat eiseres ten tijde van de vaststelling van de definitieve kinderopvangtoeslag wist of behoorde te weten dat zij geen recht had op kinderopvangtoeslag, dan wel wist of behoorde te weten dat zij teveel kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. Het besluit is daarom niet deugdelijk gemotiveerd.
4.
Naar het oordeel van de rechtbank treft deze beroepsgrond doel. Nu een deugdelijke motivering ten aanzien van de van toepassing zijnde grondslag voor de bevoegdheid tot herziening van de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag ontbreekt, komt het bestreden besluit wegens strijd met het in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde motiveringsbeginsel reeds hierom voor vernietiging in aanmerking.
5.
Zoals hiervoor vermeld heeft verweerder de dag voor de zitting een (algemeen) verweerschrift ingediend. Op pagina drie van dit verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat hij gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir, op grond waarvan de tegemoetkoming kan worden herzien op grond van feiten waarvan verweerder redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn. In een aantal zaken is verweerder pas na de vaststelling van de definitieve toekenning van de kinderopvangtoeslag op de hoogte gesteld van de resultaten van het FIOD onderzoek bij gastouderbureau [naam]. Die resultaten gaven aanleiding om de aanvragen met betrekking tot dit gastouderbureau extra te controleren. De betrokken vraagouders zijn met de brief van 22 oktober 2011 gevraagd om de overeenkomst(en) en betaalbewijzen op te sturen. Het feit dat er een fraudeonderzoek naar het gastouderbureau heeft plaatsgevonden, staat los van de verantwoordelijkheid die op eiseres rust om te voldoen aan bepaalde voorwaarden om aanspraak te maken op kinderopvangtoeslag en dit met stukken te onderbouwen. Gebleken is dat eiseres niet aan alle voorwaarden voor kinderopvangtoeslag heeft voldaan. Eiseres is bijvoorbeeld niet in staat gebleken om de betalingen aan de gastouder aannemelijk te maken. Daarmee staat voor verweerder niet vast dat eiseres de gastouder voor de opvang heeft betaald. Dit is voor verweerder een nieuw feit. Met andere woorden, aldus verweerder ter zitting, voor verweerder is het een nieuw feit dat niet gebleken is dat er kosten zijn gemaakt nu eiseres op geen enkele manier aannemelijk heeft gemaakt dat hetgeen zij stelt betaald te hebben ook daadwerkelijk is betaald. Een enkele verklaring is onvoldoende om aannemelijk te maken dat de gestelde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat eiseres had kunnen weten dat zij moest kunnen aantonen dat zij kosten heeft gemaakt. Van een aanvrager van een tegemoetkoming van het Rijk mag dit immers worden verwacht. De kinderopvangtoeslag van eiseres kon derhalve ook worden herzien op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir.
6.
De rechtbank zal op basis van voorgaande aanvulling van de motivering van het bestreden besluit onderzoeken of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
7.
Eiseres heeft in de gronden van beroep aangevoerd dat uitgangspunt bij herziening van een tegemoetkoming ten nadele van de belanghebbende is dat gegevens die verweerder bij de toekenning al bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn, niet kunnen leiden tot herziening (artikel 21, aanhef en onder a, Awir). Verweerder heeft in het najaar van 2008 ouders op de hoogte gebracht van het fraudevermoeden bij het gastouderbureau. Derhalve was verweerder in algemene zin reeds toen bekend met mogelijke problemen bij de toekenning van voorschotten kinderopvangtoeslag, de problematiek met de contracten, registratieperikelen alsmede het kunnen aantonen van gemaakte kosten. Voorts heeft verweerder in het voortraject verschillende bewijsstukken opgevraagd bij eiseres om het recht op kinderopvangtoeslag te beoordelen. De definitieve toekenning van het recht op kinderopvangtoeslag is geschied bij eerdere besluiten. Eiseres meent dan ook dat geen sprake is van een nieuw feit, zoals benoemd in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir.
Nu de voorschotfase ten einde was en eiseres desgevraagd voldoende informatie heeft overgelegd en verweerder op basis daarvan is overgegaan tot het definitief vaststellen van het recht op kinderopvangtoeslag, mocht eiseres er op vertrouwen dat de kinderopvangtoeslag op juiste wijze was vastgesteld. Derhalve kan niet worden gevergd dat ook nadien nog bewijsstukken worden overgelegd, dan wel dat in een later stadium op de waardering van bewijsstukken wordt teruggekomen.
Voor zover verweerder zou willen betogen dat eiseres wist of behoorde te weten dat zij niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag omdat zij niet aan de voorwaarden heeft voldaan, heeft verweerder niet aangetoond op grond waarvan eiseres wist of behoorde te weten dat zij teveel aan kinderopvangtoeslag ontving. Niet gesteld is dat eiseres relevante feiten heeft verzwegen, verdraaid of achtergehouden. Verweerder heeft niet aangetoond dat aan het kenbaarheidsvereiste van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, Awir is voldaan. Het is aan verweerder om dit aan te tonen.
De aanvullende motivering van het bestreden besluit dient wegens onzorgvuldige voorbereiding en gebrek aan feitelijke grondslag vernietigd te worden, althans zo vult de rechtbank aan, op basis van de aanvullende motivering kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand blijven.
8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de in het verweerschrift gegeven aanvullende motivering niet aangetoond dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Awir. De rechtbank laat op basis van deze aanvullende motivering de rechtsgevolgen van het bestreden besluit dan ook niet in stand. Daartoe is het volgende redengevend.
9.
Eiseres heeft in reactie op een door verweerder bij ongedateerde brief (dossierstuk 3) aan haar gedaan verzoek om informatie over 2007 over de kosten van kinderopvang alsmede bij brieven van 30 juni 2009 en 13 oktober 2010 aan haar gedaan verzoek om informatie over 2008 over de kosten van kinderopvang het daarvoor bedoelde antwoordformulier met bijlagen aan verweerder teruggezonden. Voor wat betreft 2007 heeft verweerder vervolgens bij besluit van 25 maart 2009 de kinderopvangtoeslag definitief op nihil gesteld, welke nihilstelling later is herzien in een toekenning van € 397,-- bij het herziene vaststellingbesluit van 19 maart 2010. Voor wat betreft 2008 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag bij besluit van 15 april 2011 definitief vastgesteld op € 13.345,-- en een bedrag van € 434,-- van eiseres teruggevorderd. Door op basis van de door eiseres verstrekte gegevens bij op 19 maart 2010 genomen (begunstigend) herzieningsbesluit over het jaar 2007 en bij op 15 april 2011 genomen besluit over het jaar 2008 de tegemoetkoming definitief vast te stellen, heeft verweerder de mogelijkheid om de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir geregelde herzieningsbevoegdheid uit te oefenen verloren. Verweerder heeft in zijn aanvullende motivering niet aannemelijk gemaakt bij de definitieve vaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte te kunnen zijn geweest van het ontbreken van gegevens (zoals het ontbreken van een geldige overeenkomst met het gastouderbureau of het ontbreken van bewijs van betaling van de eigen bijdrage) die thans aanleiding voor de herziening zijn geweest.
10.
Evenmin is voldaan aan de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir voor herziening gestelde eisen. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiseres op het moment van vaststelling van de definitieve tegemoetkoming wist dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend. Er is geen grond voor het oordeel dat zij dat behoorde te weten. Dat eiseres na de definitieve vaststelling desgevraagd niet meer aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan alle voorwaarden voor kinderopvangtoeslag heeft voldaan (zoals het overleggen van een geldige overeenkomst met het gastouderbureau of het voldoen van een eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang) is hiertoe onvoldoende.
De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 april 2013, LJN: BZ8405, LJN:BZ8408 en LJN: BZ8427.
11.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit wordt vernietigd nu het is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb en artikel 21, eerste lid, van de Awir. Verweerder was niet bevoegd om de toegekende kinder-opvangtoeslag over de jaren 2007 en 2008 te herzien. Daaruit volgt dat ook de op deze jaren betrekking hebben primaire besluiten van 5 juli 2012 moeten moet worden herroepen. De rechtbank zal in voorgaande zin zelf in de zaak voorzien met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder c, van de Awb. Uit de herroeping van de primaire besluiten volgt dat eiseres recht heeft op kinderopvangtoeslag conform de besluiten tot definitieve vaststelling van 19 maart 2010 (2007) en 15 april 2011 (2008). Verweerder hoeft geen nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Hetgeen overigens door eiseres in beroep is aangevoerd behoeft geen bespreking.
12.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,-- en wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder op grond van 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eiseres.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 12 december 2012;
- herroept beide primaire besluiten van 5 juli 2012;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42,-- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.