Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Ontstaan en loop van de procedure
2.Standpunten
- bij het afleggen van een verklaring van de politie is niet naar zijn legitimatie gevraagd. Het staat kortom niet vast dat de afgelegde verklaring van veroordeelde is en door hem is ondertekend. Geen enkele verklaring bevat een geldige handtekening van veroordeelde;
- destijds is aan veroordeelde een taakstraf aangeboden welke hij heeft omgezet in een geldboete. Een paar maanden later is dit voorstel ingetrokken waarna er alsnog een veroordeling is uitgesproken;
- hij zich beroept op de uitzondering in artikel 2 lid 1 sub b Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet). In casu betrof het een incident, niet is gebleken van omstandigheden die aannemelijk maken dat hij zal recidiveren, zodat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel niet van betekenis kan zijn voor de voorkoming, opsporing en berechting van door hem begane strafbare feiten. In de zaak waar hij voor is veroordeeld, art 225 SR, is geen DNA materiaal aangetroffen, noch zal dit helpen om herhaling in de toekomst te voorkomen;
- de Wet strijdig is met artikel 8 EVRM, te weten het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, danwel artikel 6 EVRM;
- DNA-onderzoek niet wordt opgelegd bij veroordeelden zonder oplegging van straf of wanneer zij tot een geldboete of een strafrechtelijke maatregel van financiële aard zijn veroordeeld. In casu is veroordeelde enkel veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partij;
- het delict valsheid in geschrifte behoort tot de uitzonderingsgevallen zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub b van de Wet;
- de celafname niet is uitgevoerd door een arts of verpleegkundige, maar door een daartoe niet bevoegde politieambtenaar.
- de Wet, getoetst door het EHRM, niet in strijd is met het EVRM;
- uit de memorie van toelichting op de Wet en uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de wetgever er doelbewust voor heeft gekozen zoveel mogelijk DNA-materiaal af te doen nemen ter voorkoming van strafbare feiten. De wetgever heeft gelet op de tekst van artikel 2, eerste lid van de Wet geen enkel misdrijf dat wordt genoemd in artikel 67 lid 1 Sv op voorhand willen uitsluiten, zodat in beginsel van iedere veroordeelde als bedoeld in de Wet DNA-materiaal dient te worden afgenomen. Zoals blijkt uit diverse uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2012 (onder meer LJN-nummers BY8899, BY8898 en BY8895) kan ook een delictsomschrijving zoals onder meer valsheid in geschrifte, het feit waarvoor veroordeelde is veroordeeld en welk feit valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67 eerste lid Sv, niet categorisch worden uitgesloten, omdat bij dit misdrijf telkens gevallen denkbaar zijn waarin DNA-onderzoek wel van betekenis kan zijn. Echter, in zulke gevallen dient te worden gekeken naar de aard van het concreet gepleegde delict waarop het bevel tot afname ziet, met de toets of het bepalen en verwerken van een DNA-profiel in dat geval redelijkerwijs van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten. Kijkend naar het delict van veroordeelde is de officier van justitie van oordeel dat ook in zulks geval het bezwaar van veroordeelde ongegrond is;
- echter, op grond van artikel 1 lid 1 sub c van de Wet het alleen mogelijk is een bevel tot afname DNA te geven in het geval er een bepaald soort straf is opgelegd. Een geldboete valt hier niet onder. In casu is veroordeelde aanvankelijk een transactievoorstel overeengekomen. In dat geval was een bevel zoals voornoemd niet mogelijk geweest, echter het transactievoorstel is ingetrokken. Kijkend naar het transactiebedrag in combinatie met de oriëntatiepunten is er in casu geen sprake geweest van een zeer ernstig feit;
- het bezwaarschrift mitsdien gegrond moet worden verklaard.