ECLI:NL:RBNHO:2013:8107

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 september 2013
Publicatiedatum
10 september 2013
Zaaknummer
Awb-12_2871
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit over kinderopvangtoeslag bij gastouderopvang en dagopvang in 2010

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 5 september 2013, staat de herziening van de kinderopvangtoeslag voor eiseres centraal. Eiseres had in 2010 aanspraak gemaakt op kinderopvangtoeslag voor zowel gastouderopvang als dagopvang. De Belastingdienst/Toeslagen had echter het eerder toegekende voorschot herzien en vastgesteld op nihil voor de gastouderopvang, wat eiseres aanvocht. De rechtbank oordeelt dat eiseres wel degelijk kosten heeft gemaakt voor de opvang van haar zoon en dat deze kosten recht geven op de toeslag. De rechtbank stelt vast dat eiseres in totaal € 11.760,00 heeft betaald aan het gastouderbureau en € 2.420,28 aan het kindercentrum. De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst ten onrechte de toeslag voor de gastouderopvang op nihil heeft gesteld, omdat eiseres kan aantonen dat zij daadwerkelijk kosten heeft gemaakt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 6 oktober 2011, waarbij de Belastingdienst wordt opgedragen om de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010 opnieuw vast te stellen. Tevens wordt de Belastingdienst veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 944,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 12/2871

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2013 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: H.J. van de Vijfelijke),
en
Belastingdienst/Toeslagen,verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2011 heeft verweerder het over 2010 aan eiseres toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor gastouderopvang en dagopvang herzien en vastgesteld op € 13.271.00.
Bij besluit van 16 oktober 2012, aangevuld bij besluit van 27 oktober 2012, heeft verweerder eiseres bezwaar ongegrond verklaard, het voorschot kinderopvangtoeslag voor gastouderopvang op nihil gesteld en voor dagopvang gewijzigd vastgesteld op € 2.312 (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit, voor zover haar daarbij geen kinderopvangtoeslag voor gastouderopvang is toegekend, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 12 juni 2013 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Eiseres is verschenen, bij gemachtigde dhr. D.S.C. Jansen. Verweerder is, zoals van tevoren is aangekondigd, niet verschenen.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
De zoon van eiseres heeft in 2010 in totaal 397,53 uur dagopvang genoten bij Kinderopvang [naam 1] en 2352 uur gastouderopvang via gastouderbureau [naam 2], waarvoor eiseres bedragen van respectievelijk € 2.420,28 en € 11.760,00 in rekening zijn gebracht. Eiseres heeft deze bedragen betaald door overschrijving van haar betaalrekening bij de Rabobank naar de betaalrekening van Kinderopvang [naam 1] respectievelijk de derdengeldrekening van gastouderbureau [naam 2].
2.
In negen maanden van dat jaar is van de voornoemde derdengeldrekening van gastouderbureau [naam 2] een bedrag van € 43,77 op de betaalrekening van eiseres overgemaakt, onder de vermelding “schenking” en de maand waarop de schenking betrekking had. In totaal is in 2010 een bedrag van € 393,93 ontvangen.
3.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wko, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wko, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
de draagkracht, en
de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚ het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚ de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚ de soort kinderopvang.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Awir, verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
4.
Niet in geschil is dat eiseres voor 2010 in aanmerking komt voor een tegemoetkoming. In geschil is of verweerder op goede gronden het aan eiseres bij eerdere besluiten toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor de periode januari 2010 tot en met december 2010 met betrekking tot de gastouderopvang via gastouderbureau [naam 2] op nihil heeft gesteld omdat eiseres voor deze opvang geen eigen bijdrage zou hebben betaald.
5.
De rechtbank overweegt, overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 19 december 2012, LJN: BY6772, dat uit artikel 18 van de Awir, in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, volgt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
6.
Op basis van de draagkracht en de gemaakte kosten dient, gelet op het bepaalde in artikel 7, eerste lid, aanhef onder a en onder b, van de Wko, de hoogte van de kinderopvangtoeslag te worden bepaald.
7.
De rechtbank is, met verweerder, van oordeel dat om voor toeslag in aanmerking te kunnen komen door de aanvrager daadwerkelijk kosten moeten zijn gemaakt. Onder het daadwerkelijk maken van kosten dient echter, anders dan de Belastingdienst/Toeslagen kennelijk meent, de bedragen die door de aanvrager aan het gastouderbureau zijn betaald, te worden begrepen. Op basis van die bedragen wordt (mede) de toeslag bepaald. De toeslag bedraagt een deel van de betaalde bedragen. Voor het resterende deel wordt geen toeslag verstrekt. Met welke bron van inkomsten (eigen inkomen, lening, schenking) de aanvrager dit deel financiert, is aan de aanvrager.
8.
Eiseres heeft het haar door het kinderopvangbureau [naam 2] in rekening gebrachte bedrag van € 11.760,00 betaald. Dit blijkt afdoende uit de zich in het dossier bevindende bankafschriften.
9.
Rest vervolgens de vraag of de door het gastouderbureau aan eiseres overgemaakte bedragen van in totaal € 393,93 in mindering dienen te worden gebracht op het totaal door eiseres aan het gastouderbureau betaalde bedrag. De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat er geen sprake is van verrekening, in welk geval het bedrag wellicht in mindering zou dienen te worden gebracht. Op grond van artikel 6:127, eerste lid, van het BW gaan, wanneer een schuldenaar die de bevoegdheid tot verrekening heeft, aan zijn schuldeiser verklaart dat zijn schuld met een vordering verrekent, beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijke beloop teniet. De rechtbank stelt vast dat van de rekening van eiseres een bepaald bedrag is afgeschreven én dat er een bepaald bedrag, zijnde een ander bedrag, is bijgeschreven. Dit zo zijnde is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van verrekening, mede omdat er geen schuldenaar aanwezig is die bevoegd is tot verrekening van het laatste bedrag en ook geen sprake is van een vordering.
10.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt en het beroep gegrond dient te worden verklaard. Tevens ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit van 6 oktober 2011 te herroepen en vast te stellen dat eiseres voor het jaar 2010 voorschotbedragen dienen te worden toegekend in verband met opvangkosten bij het gastouderbureau [naam 2] en kindercentrum [naam 1]. Deze voorschotbedragen dienen door verweerder, met inachtneming hetgeen hierboven is overwogen, te worden vastgesteld. Bij de vaststelling van het voorschot bedrag verband houdende met de opvang via het gastouderbureau [naam 2] dient te worden uitgegaan van € 11.760,00 aan door eiseres betaalde kosten en voor wat betreft het voorschot bedrag verband houdende met de kosten van dagopvang genoten bij Kinderopvang [naam 1] dient te worden uitgegaan van € 2.420,28.
11.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,-. (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit van 6 oktober 2011;
  • bepaalt dat verweerder over het berekeningsjaar 2010 kinderopvangtoeslag voor gastouderopvang en dagopvang toekent met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draag verweerder op het betaalde griffierecht van € 42,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,- te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, rechter, in aanwezigheid van
B.E. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.