ECLI:NL:RBNHO:2013:8337

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juli 2013
Publicatiedatum
18 september 2013
Zaaknummer
HAA 13 / 2578
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door bestuursorgaan

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. H.P. Olthof, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door de Minister van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door het Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM). Eiser had op 3 juni 2013 beroep ingesteld, nadat hij op 19 februari 2013 bezwaar had gemaakt tegen een beslissing van verweerder van 9 januari 2013. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en vastgesteld dat het bestuursorgaan in gebreke is gebleven om tijdig een besluit te nemen. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen, waaronder artikel 6:2, dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkstelt aan een besluit, en artikel 8:55d, dat bepaalt dat de rechtbank kan opleggen dat het bestuursorgaan binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er twee weken zijn verstreken na de ingebrekestelling door eiser, waardoor het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en heeft een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het betaalde griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter J.M. Janse van Mantgem, in aanwezigheid van griffier N. Joacim.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

zittingsplaats Haarlem
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13 / 2578

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser],

te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. H.P. Olthof, te Zoeterwoude,
en
de Minister van Veiligheid en Justitie (Centrale Verwerking Openbaar Ministerie; CVOM,
verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 3 juni 2013 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

Op grond van de gedingstukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 19 februari 2013 heeft de gemachtigde namens eiser bezwaar gemaakt tegen de beslissing van verweerder van 9 januari 2013 waarin verweerder het WOB verzoek om toezending van de verzochte documenten, zover deze in bezit zijn van verweerder, toewijst. Voor toezending van de documenten die niet in bezit zijn van verweerder, zoals ijkrapporten, aktes van beëdiging en aanstellen van verbalisanten, stelt verweerder dat deze documenten niet bij verweerder zijn maar bij de desbetreffende opsporingsinstantie opgevraagd kunnen worden. Dat geldt ook van het verzoek omtrent de administratiekosten.
De gemachtigde van eiser heeft bij fax van 16 mei 2013 medegedeeld dat verweerder in gebreke is gebleven op het bezwaar van 19 februari 2013 te beslissen. De gemachtigde heeft verweerder verzocht zo spoedig mogelijk een besluit ter zake te nemen.
Bij brief van 3 juni 2013 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
Bij brief van 5 juni 2013 heeft de rechtbank aan verweerder gevraagd de op de procedure betrekking hebbende stukken in te dienen. Daarnaast is verweerder verzocht in een verweerschrift aan te geven of de beslistermijn is overschreden, wat de reden is van de overschrijding van de beslistermijn en binnen welke termijn een besluit is te verwachten.
Tot op heden heeft de rechtbank van verweerder geen verweerschrift en ook geen stukken ontvangen.
Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit is gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
In artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, het niet aan een termijn gebonden is.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, én
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 6:15, eerste lid, van de Awb wordt het bezwaar- of beroepschrift, indien het wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
In artikel 4:18 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vaststelt binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
Ingevolge artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank, indien het beroep gegrond is verklaard en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel verbindt de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch ten hoogste 42 dagen.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,00 per dag bedraagt, de daaropvolgende veertien dagen € 30,00 per dag en de overige dagen € 40,00 per dag.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Vastgesteld moet worden dat binnen de termijn van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, door verweerder geen beslissing genomen.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat eiser voldaan heeft aan de in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb gestelde vereisten om een beroepschrift te kunnen indienen. Verweerder is in gebreke tijdig een besluit te nemen én er zijn twee weken verstreken na de dag waarop eiser het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en noggeen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op aanvraag te nemen.
De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00.
Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank indien het beroep gegrond is desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge artikel 4:17 van de Awb verbeurde dwangsommen vast.
De rechtbank stelt vast dat het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb.
Ingevolge artikel 4:18, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
Nu de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, te weten 12 juli 2013, nog niet is verstreken, is er voor de rechtbank op dit moment geen aanleiding tot vaststelling van de hoogte van de verschuldigde dwangsommen. Dit laat onverlet dat verweerder binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, een beschikking dient te nemen over de hoogte van de verschuldigde dwangsom.
Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 118,00 (1 punt, wegingsfactor 0,25).
Uit de gegrond verklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de weigering van verweerder om tijdig op het bezwaar van eiser te beslissen gegrond en vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar van eiser;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing op het bezwaar te nemen en te verzenden;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 118,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.