ECLI:NL:RBNHO:2013:8579

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 augustus 2013
Publicatiedatum
24 september 2013
Zaaknummer
436065 WM VERZ 13-276
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsom bij niet-tijdig beslissen door de officier van justitie

In deze zaak heeft betrokkene beroep ingesteld tegen de weigering van de officier van justitie om hem een dwangsom toe te kennen, naar aanleiding van een overschrijding van de beslistermijn in een administratief beroep. De procedure begon met een beslissing van de officier van justitie op 14 januari 2013, waarbij geen dwangsom werd toegekend. Betrokkene stelde dat de officier van justitie niet binnen de wettelijke termijn van 16 weken had beslist op zijn beroep tegen een Wahv-beschikking. De gemachtigde van betrokkene voerde aan dat de verlengingsbrief van het CVOM, die de termijn met tien weken zou verlengen, te laat was verzonden. De zittingsvertegenwoordigster van de officier van justitie betwistte dit en stelde dat de datum op de brief de datum van verzending was.

Tijdens de zitting op 5 juli 2013 werd de zaak behandeld. Betrokkene voerde aan dat de brief van 12 oktober 2012 pas op 18 oktober 2012 was ontvangen, en dat de ingebrekestelling op 17 oktober 2012 was verzonden. De officier van justitie kon niet overtuigend aantonen dat de verlengingsbrief tijdig was verzonden. De kantonrechter oordeelde dat de beslistermijn niet was verlengd en dat de ingebrekestelling niet te vroeg was verzonden. Hierdoor had de officier van justitie de dwangsom niet kunnen weigeren.

De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de officier van justitie en stelde de hoogte van de dwangsom vast op € 1.260,-. De beslissing werd op 2 augustus 2013 in het openbaar uitgesproken door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr.: 436065 WM VERZ 13-276
Uitspraakdatum: 2 augustus 2013

Beslissing

In de zaak van:
[betrokkene]
wonende [adres]
gemachtigde R. Brasser
hierna te noemen: betrokkene.

Het verloop van de procedure:

1.
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de weigering van de officier van justitie van 14 januari 2013 om hem een dwangsom, in verband met de overschrijding van een beslistermijn in een administratief beroep, toe te kennen.
2.
De zaak is behandeld ter zitting van 5 juli 2013. Namens de officier van justitie is de zittingsvertegenwoordigster verschenen en heeft haar zienswijze toegelicht. De gemachtigde is verschenen en heeft het beroepschrift toegelicht.

Overwegingen:

3.
Volgens betrokkene heeft de officier van justitie niet binnen de termijn van 16 weken beslist op het beroep van betrokkene tegen de Wahv-beschikking. Weliswaar heeft het CVOM een brief gestuurd waarin zij aangeeft de termijn met tien weken te willen verlengen, maar die verlenging heeft niet plaatsgevonden binnen de termijn.
De officier van justitie kan volgens betrokkene niet volhouden dat de brief wel degelijk op 12 oktober 2012 is verstuurd omdat zowel betrokkene als diens gemachtigde de brief pas op 18 oktober 2012 hebben ontvangen. Op 17 oktober 2012 heeft de gemachtigde telefonisch contact opgenomen met het CVOM, afdeling Mulder, waarbij de gemachtigde heeft gevraagd of er na (een door deze gemachtigde in deze zaak ontvangen brief van) 4 september 2012, nog iets aan betrokkene gestuurd is. Hierop werd ontkennend geantwoord, waaruit betrokkene afleidt dat in ieder geval op dat tijdstip op 17 oktober 2012, de brief van 12 oktober 2012, nog niet was verstuurd. Vervolgens heeft de gemachtigde de ingebrekestelling verstuurd, per fax.
4.
De officier van justitie bestrijdt dat de verlengingsbrief te laat zou zijn verstuurd. De brieven bij het CVOM worden verstuurd op de dag van de dagtekening en dat is in dit geval op 12 oktober 2012. Door de zittingsvertegenwoordigster is aangegeven dat de werkwijze van het CVOM, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de datum op een automatisch gegenereerde brief de datum is waarop deze ter post wordt aangeboden, door het Hof te Leeuwarden akkoord wordt bevonden. De datum van de brief, is derhalve de datum van verzending.
Voorts is de ingebrekestelling verzonden, voordat de termijn was verstreken, zodat deze geen doel treft. Desgevraagd heeft de zittingsvertegenwoordigster nog aangegeven dat het (technisch) mogelijk is om in het systeem na te kijken of er vanaf een bepaalde datum brieven zijn verstuurd aan betrokkene.
5.
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het besluit hem geen dwangsom toe te kennen in het geval van een beschikking op aanvraag, in de Wahv-procedure. Daartegen kan, gelet op artikel 9, eerste lid van de Wahv beroep worden ingesteld bij de rechtbank, bij de kantonrechter. Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:BZ0722/06-02-2013) vloeit uit deze bepaling, bezien in samenhang met de in artikel 4:19 van de Awb neergelegde systematiek, voort dat de kantonrechter ook bevoegd is kennis te nemen van een beroep betreffende een dwangsombeschikking.
6.
Op het door betrokkene ingestelde beroep tegen de initiële beschikking heeft de officier van justitie op 14 januari 2013, verzonden op 21 januari 2013, beslist. In dit besluit heeft de officier van justitie verzuimd een beslissing te nemen over de gevraagde dwangsom. Reeds hierom dient het beroep gegrond te worden verklaard.
7.
Betrokkene heeft, onder overlegging van een aantal brieven afkomstig van het CVOM in andere zaken, uitgebreid gemotiveerd betoogd waarom de brief waarin de beslistermijn met 10 weken wordt verlengd, nooit op 12 oktober 2012 verstuurd kan zijn. Verder heeft betrokkene aangevoerd dat de verlengingsbrief op zijn vroegst de 17e kan zijn verzonden aangezien de gemachtigde op de 17e nog telefonisch navraag heeft gedaan bij het CVOM. De beslistermijn was op 16 oktober 2012 geëindigd.
8.
De officier van justitie heeft hier tegenover niet meer aangevoerd dan dat de brief wel degelijk op 12 oktober 2012 zou zijn verstuurd, hetgeen blijkt uit de datum op de brief en voorts dat het Gerechtshof te Leeuwarden de werkwijze goedkeurt. Er is (in dat verband) niet verwezen naar jurisprudentie, maar naar gemaakte afspraken met dit Gerechtshof.
9.
Vast staat dat het CVOM de brief, die gedateerd is op 12 oktober 2012, aan betrokkene en de gemachtigde heeft verzonden en dat deze brief door een ieder is ontvangen. Het aanbieden van de brief ter postbezorging op 12 oktober 2012 naar een adres in Nederland had er bij reguliere bestelling toe moeten leiden dat de brief de eerstvolgende dag, zaterdag 13 oktober 2012 dan wel de maandag 15 oktober, maar in elk geval voor 17 oktober, zou zijn bezorgd. De feitelijke bezorging van de brief op 18 oktober doet vermoeden dat de aanbieding ter postbezorging pas op 17 oktober is geweest, wat ook strookt met de telefonische mededeling van het CVOM op 17 oktober (dat de laatste brief aan betrokkene is verstuurd op 4 september 2012). Hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd over de wijze van datering en verzending biedt in dit geval onvoldoende waarborgen voor een betrouwbare vastlegging van een verzenddatum. Eventuele afspraken met het Gerechtshof zijn de kantonrechter niet bekend en kunnen dit oordeel ook niet anders maken.
10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beslistermijn, die was geëindigd op 16 oktober 2012, niet is verlengd. De door betrokkene gestuurde ingebrekestelling, door het CVOM ontvangen op 17 oktober 2012, is derhalve niet te vroeg verstuurd. De officier van justitie had onder deze omstandigheden de dwangsom niet kunnen weigeren, zodat het beroep gegrond is en het besluit wordt vernietigd.
11.
Het zaakoverzicht dat zich in het dossier bevindt vermeldt 14 januari 2013 als datum waarop uiteindelijk is beslist. Gelet hierop is in ieder geval het maximale aantal dagen van 42 waartoe de dwangsom op grond van artikel 4:17 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht is gelimiteerd bereikt, zodat de kantonrechter de dwangsom zal bepalen op het maximum van € 1.260,-
12.
Er is niet verzocht om een proceskostenveroordeling.

De beslissing:

De kantonrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin geen dwangsom is toegekend;
- stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.260,- en bepaalt dat de officier van justitie dit bedrag aan betrokkene dient te voldoen.
Deze beslissing is gegeven door mr. L. van der Heijden, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 2 augustus in het openbaar uitgesproken.