Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Talpa Fictie B.V., te Laren
Procesverloop
Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J.H. Gielen en A.M. Doff, werkzaam bij Talpa Fictie B.V. en D. de Man werkzaam bij Het Vindingrijk, bijgestaan door haar gemachtigde.
Overwegingen
Het pand – dat voor zes maanden wordt gehuurd door Talpa – wordt voorts gebruikt als filmstudio en daarnaast ook alsuitvalsbasis en voor bevoorrading en opslag.
Gelet hierop heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd verweerder te gelasten handhavend op te treden, alsmede de ontheffing die is afgegeven voor blok 4 te schorsen.
Zoals door de derde-partij terecht is opgemerkt gold tot 1 juli 2013 ter plaatse de als bestemmingsplan geldende ‘Verordening ex artikel 43 Woningwet 1901’ uit 1935. Gelet op artikel 9.3.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is deze verordening met ingang van 1 juli 2013 komen te vervallen. De voorzieningenrechter stelt vast dat er een nieuw bestemmingsplan “Bosch en Vaart” in voorbereiding is. Dit bestemmingplan is echter nog niet in werking getreden omdat hiertegen tijdig een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend. Gelet hierop, alsmede op het feit dat ter voorbereiding van het nieuwe bestemmingsplan geen voorbereidingsbesluit is genomen, gelden vanaf 1 juli 2013 ter plaatse geen gebruiksvoorschriften.
Reeds gelet hierop is geen sprake van handelen in strijd met het bestemmingsplan, dan wel van gebruik zonder te beschikken over een daarvoor benodigde omgevingsvergunning.
Een eventueel debat over de reikwijdte van de bestemming “Wonen” van het bestemmingsplan “Bosch en Vaart” kan gelet op het vorenoverwogene in deze procedure dan ook niet plaatsvinden.
Nu de vergunningen voor blok 1 en 2 en de ontheffing voor blok 3 reeds zijn uitgewerkt, kan verzoeker met zijn verzoek niet meer bereiken dat handhaving van de voorschriften van deze besluiten wordt bewerkstelligd. Ten aanzien van de ontheffing voor blok 4 constateert de voorzieningenrechter dat deze periode pas aanvangt na het sluiten van het onderzoek ter zitting. Er kan ten aanzien van blok 4 dan ook (nog) niet gesproken worden van het overtreden van voorschriften. Het verzoek dient derhalve ook op dit punt te worden afgewezen.
In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat van de zijde van verweerder is aangegeven dat tijdens blok 4 intensief zal worden gecontroleerd of de voorschriften worden nageleefd.
Voor zover verzoeker heeft betoogd dat verweerder ten onrechte de ontheffing heeft afgegeven omdat daarmee planologisch strijdig handelen mogelijk wordt gemaakt, verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen hierover onder rechtsoverweging 3 is overwogen. Ook in hetgeen verzoeker heeft aangegeven ten aanzien van de ondervonden overlast bij de blokken 1 tot en met 3 ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om op voorhand de ontheffing die is afgegeven voor blok 4 te schorsen.