ECLI:NL:RBNHO:2013:9002

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 september 2013
Publicatiedatum
30 september 2013
Zaaknummer
AWB 13/3886
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake vergunning filmopnames televisieserie Divorce

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 september 2013 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van vergunningen voor filmopnames van de televisieserie Divorce. Verzoeker, woonachtig nabij de filmlocatie, heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunningen en ontheffingen aan Talpa Fictie B.V. voor filmopnames in Haarlem. De verzoeker stelt dat de filmopnames leiden tot overlast en dat er gehandeld wordt in strijd met het bestemmingsplan en de aan de vergunningen verbonden voorschriften.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunningen voor eerdere blokken van filmopnames inmiddels zijn verlopen en dat de ontheffing voor blok 4 pas ingaat na de zitting. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan, aangezien de oude verordening per 1 juli 2013 is vervallen en er nog geen nieuwe in werking is getreden. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is om de ontheffing voor blok 4 te schorsen, omdat de activiteiten op de openbare weg plaatsvinden en de ontheffing specifiek betrekking heeft op deze activiteiten.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen overtredingen zijn vastgesteld die aanleiding geven tot handhaving. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/3886
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 september 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. C.L. Kock),
en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder

(gemachtigde: J. Hartmans en P. Bos).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Talpa Fictie B.V., te Laren

(gemachtigde: mr. M.L. Diepenhorst).

Procesverloop

Vergunningen / ontheffingenBij besluit van 29 mei 2013 heeft verweerder aan Talpa Fictie B.V. (hierna: Talpa) vergunning verleend op grond van artikel 14 van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) voor het maken van filmopnames voor de televisieserie Divorce in de periode van 27 mei 2013 tot en met 21 juni 2013 (blok1) op locaties in Haarlem – voor zover hier van belang – de [locatie] in Haarlem.
Bij besluit van 26 juni 2013 heeft verweerder aan Talpa vergunning verleend op grond van artikel 14 van de APV voor het maken van filmopnames in de periode van 5 juli 2013 tot en met 10 juli 2013 (blok 2) op de [locatie], alsmede ontheffing verleend op grond van artikel 134 van de APV voor het plaatsen van twee voertuigen bij de filmlocatie [locatie].
Bij besluit van 18 juli 2013 heeft verweerder aan Talpa ontheffing verleend op grond van – sinds 1 juli 2013 geldende – artikel 2:10 van de APV voor het maken van filmopnames in de periode 26 augustus 2013 tot en met 20 september 2013 (blok 3) op de [locatie] en de [locatie 2], alsmede ontheffing verleend op grond – sinds 1 juli 2013 geldende – van artikel 5:8 van de APV voor het plaatsen van twee voertuigen.
Bij besluit van 4 september 2013 heeft verweerder aan Talpa ontheffing verleend op grond van 2:10 van de APV voor het maken van filmopnames in de periode 30 september 2013 tot en met 30 oktober 2013 (blok 4) op de [locatie] en [locatie 2] en omgeving, alsmede ontheffing verleend op grond van artikel 5:8 van de APV voor het plaatsen van twee voertuigen.
Tegen deze besluiten heeft verzoeker op respectievelijk 4 juli 2013, 6 augustus 2013 en 6 september 2013 bezwaar gemaakt.
HandhavingBij besluit van 24 juli 2013 heeft verweerder het verzoek van verzoeker om handhavend op te treden afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt op 6 augustus 2013.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J.H. Gielen en A.M. Doff, werkzaam bij Talpa Fictie B.V. en D. de Man werkzaam bij Het Vindingrijk, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Verzoeker, woonachtig in de [adres]naast het pand [locatie], ondervindt hinder van de activiteiten die gepaard gaan met de filmopnames. Het betreft hierbij onder andere overlast van laden- en lossen, parkeren, blokkeren van het trottoir en crewleden die zich hinderlijk ophouden in de [adres]. Het betreffen - gelet op het feit dat het een crew van circa 30 personen betreft - activiteiten van een behoorlijke omvang die ook ‘s nachts en in het weekend plaatsvinden, aldus verzoeker. Ook worden de draaidagen niet tijdig kenbaar gemaakt aan de omwonenden en wordt gefilmd op dagen waarop dit niet vergund is.
Het pand – dat voor zes maanden wordt gehuurd door Talpa – wordt voorts gebruikt als filmstudio en daarnaast ook alsuitvalsbasis en voor bevoorrading en opslag.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat wordt gehandeld in afwijking van de aan de verleende vergunningen en ontheffingen verbonden voorschriften, alsmede dat door het structurele en ingrijpende gebruik van het pand [locatie] als filmlocatie wordt gehandeld in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan nu daarvoor geen omgevingsvergunning is afgegeven.
Verzoeker voert voorts aan dat de vergunningen/ontheffingen voor het filmen bij het pand [locatie] ten onrechte zijn afgegeven.
Gelet hierop heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd verweerder te gelasten handhavend op te treden, alsmede de ontheffing die is afgegeven voor blok 4 te schorsen.
3.
Voor zover het verzoek ziet op handhaving van de bestemmingsplanvoorschriften overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Zoals door de derde-partij terecht is opgemerkt gold tot 1 juli 2013 ter plaatse de als bestemmingsplan geldende ‘Verordening ex artikel 43 Woningwet 1901’ uit 1935. Gelet op artikel 9.3.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is deze verordening met ingang van 1 juli 2013 komen te vervallen. De voorzieningenrechter stelt vast dat er een nieuw bestemmingsplan “Bosch en Vaart” in voorbereiding is. Dit bestemmingplan is echter nog niet in werking getreden omdat hiertegen tijdig een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend. Gelet hierop, alsmede op het feit dat ter voorbereiding van het nieuwe bestemmingsplan geen voorbereidingsbesluit is genomen, gelden vanaf 1 juli 2013 ter plaatse geen gebruiksvoorschriften.
Reeds gelet hierop is geen sprake van handelen in strijd met het bestemmingsplan, dan wel van gebruik zonder te beschikken over een daarvoor benodigde omgevingsvergunning.
Een eventueel debat over de reikwijdte van de bestemming “Wonen” van het bestemmingsplan “Bosch en Vaart” kan gelet op het vorenoverwogene in deze procedure dan ook niet plaatsvinden.
4.
Voor zover het verzoek ziet op handhaving van de voorschriften van de vergunningen/ontheffingen overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Nu de vergunningen voor blok 1 en 2 en de ontheffing voor blok 3 reeds zijn uitgewerkt, kan verzoeker met zijn verzoek niet meer bereiken dat handhaving van de voorschriften van deze besluiten wordt bewerkstelligd. Ten aanzien van de ontheffing voor blok 4 constateert de voorzieningenrechter dat deze periode pas aanvangt na het sluiten van het onderzoek ter zitting. Er kan ten aanzien van blok 4 dan ook (nog) niet gesproken worden van het overtreden van voorschriften. Het verzoek dient derhalve ook op dit punt te worden afgewezen.
In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat van de zijde van verweerder is aangegeven dat tijdens blok 4 intensief zal worden gecontroleerd of de voorschriften worden nageleefd.
5.
Voor zover het verzoek ziet op de schorsing van de ontheffing voor blok 4 overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Ingevolge artikel 2:10, eerste lid van de APV is het verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:
a. het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid of veiligheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of
b. het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Ingevolge het vierde lid kan het bevoegd gezag ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.
Anders dan verzoeker betoogt, kan met een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, van de APV uitsluitend ontheffing worden verleend voor het gebruik van de openbare weg anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, in dit geval voor filmopnames. Nu de ontheffing uitsluitend kan zien op de openbare weg strekt deze zich niet tevens uit tot de opnames en daarmee gepaard gaande activiteiten die plaatsvinden in het pand [locatie]. De voorzieningenrechter ziet voorts in het feit dat filmopnames plaatsvinden op de openbare weg in de [adres]en de[locatie] - gelegen direct naast het pand [locatie] - geen aanleiding om te oordelen dat dergelijke activiteiten buiten de reikwijdte van de ontheffing vallen nu in de ontheffing is aangegeven dat deze betrekking heeft op filmopnames op de openbare weg bij het pand [locatie] en omgeving.
Voor zover verzoeker heeft betoogd dat verweerder ten onrechte de ontheffing heeft afgegeven omdat daarmee planologisch strijdig handelen mogelijk wordt gemaakt, verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen hierover onder rechtsoverweging 3 is overwogen. Ook in hetgeen verzoeker heeft aangegeven ten aanzien van de ondervonden overlast bij de blokken 1 tot en met 3 ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om op voorhand de ontheffing die is afgegeven voor blok 4 te schorsen.
6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra - van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.