ECLI:NL:RBNHO:2013:9209

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 oktober 2013
Publicatiedatum
3 oktober 2013
Zaaknummer
AWB-13_196
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang opgelegd voor dempen vijver en verwijderen beplanting zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 oktober 2013 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest. De eiser had een vijver aangelegd en beplanting aangebracht op zijn perceel zonder de vereiste vergunningen. Het college legde op 1 augustus 2012 een last onder bestuursdwang op, waarin de eiser werd opgedragen de vijver te dempen en de beplanting te verwijderen. Eiser ging in beroep tegen het besluit van 6 december 2012, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.

Tijdens de zitting op 11 april 2013 werd het onderzoek geschorst om partijen de kans te geven tot een oplossing te komen, maar dit leidde niet tot resultaat. De rechtbank vervolgde het onderzoek op 26 september 2013. Eiser voerde aan dat zijn perceel het landschappelijke karakter versterkt en dat de handhaving onevenredig was. De rechtbank oordeelde dat eiser in strijd met het bestemmingsplan had gehandeld en dat er geen concreet zicht op legalisatie bestond. De rechtbank concludeerde dat handhaving in het algemeen belang was en dat het college voldoende gemotiveerd had waarom geen uitzondering werd gemaakt voor de vijver en beplanting.

De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat het college aannemelijk had gemaakt dat handhavend optreden in vergelijkbare gevallen niet werd uitgesloten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 oktober 2013.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/196

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2013in de zaak tussen

[eiser],te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest,verweerder
(gemachtigde: drs. S.N. van Haastrecht).

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd tot het dempen van een gegraven vijver alsmede het verwijderen van aangebrachte beplanting op zijn perceel aan de [adres] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2013. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.W. Berkeveld.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of zij onderling tot een oplossing kunnen komen. Partijen zijn niet tot een oplossing gekomen.
Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 7 juni 2013 verzocht om uitspraak te doen. Eiser heeft daarop bij brief van 10 juni 2013 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 26 september 2013, alwaar eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiser beschikt achter zijn woning aan de [adres] over een perceel weiland. Op dit perceel heeft hij een vijver aangelegd, met daaromheen diverse beplantingen. Daarnaast heeft eiser rondom het perceel knotwilgen, treurwilgen, wilgen en berken geplant. In de last onder bestuursdwang wordt eiser opgedragen de vijver te dempen en alle beplanting - met uitzondering van de knotwilgen langs de gehele noord- en oostkant van het perceel - te verwijderen, bij gebreke waarvan verweerder de werkzaamheden zelf zal uitvoeren en de kosten op eiser zal verhalen. Redengevend hiervoor acht verweerder dat er voor de vijver geen vergunning is verleend en dat de aangebrachte beplanting in strijd is met het oude bestemmingsplan ‘Kom’ en de beleidsnota ‘Inrichting achtererven oostzijde van de Westergeest en Langebuurt’ van 30 maart 2010 (hierna: de beleidsnota), welk beleid ten tijde van de oplegging van de last onder dwangsom is verdisconteerd in het bestemmingsplan ‘Wonen Noord en Centrum’ dat is vastgesteld op 28 juni 2012.
2.
In artikel 3.1 van het bestemmingsplan ‘Wonen Noord en Centrum’ (hierna: het bestemmingsplan) is bepaald dat voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. hobbymatige agrarische activiteiten met een, in hoofdzaak, grondgebonden bedrijfsvoering, met uitzondering van glastuinbouw, intensieve veehouderij en stoeterij;
b. behoud, versterking en ontwikkeling van de voor een open weidegebied kenmerkende landschapsvorm, in het bijzonder wat betreft openheid en voor het gebied kenmerkende kavelpatronen en watergangen;
c. ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven', tevens activiteiten door de scouting;
d. ter plaatse van de aanduiding 'zwembad', tevens een onoverdekt particulier zwembad;
e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen en voet- en fietspaden.
Ingevolge artikel 3.3.1 van het bestemmingsplan - voor zover hier relevant - is het verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
h. het planten van bomen, struiken en andere opgaande beplanting en oevervegetatie.
Op grond van artikel 3.3.3 van het bestemmingsplan zijn de werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.3.1 slechts toelaatbaar, indien daardoor de waarden, zoals in lid 3.1 onder b, bedoeld, niet onevenredig worden aangetast, en:
a. ten hoogste 10% van het perceel met water, planten en struiken wordt ingericht;
b. geen grotere clustering van water, planten, struiken en/of gewassen ontstaat dan 100 m²;
c. tussen clusters een minimale afstand van 40 m wordt aangehouden;
d. tussen de stammen van bomen, op het moment van planten, ten minste 40 m wordt aangehouden.
3.
De rechtbank stelt vast dat eiser in strijd met aanvankelijk het bestemmingsplan ‘Kom” en het beleid en nadien met artikel 3.3.1 van het bestemmingsplan heeft gehandeld, nu hij zonder daarvoor over een vergunning te beschikken op zijn perceel een vijver heeft aangelegd, en diverse beplantingen heeft aangebracht. Verweerder beschikt aldus over een grondslag om handhavend op te treden.
4.
Gelet op het algemeen belang dat met handhaving gediend is, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat daartegen handhavend kan optreden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik mogen en moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het dat niet doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat in verband daarmee in die concrete situatie van optreden behoort te worden afgezien.
5.
Eiser voert aan dat zijn perceel het landschappelijke karakter juist versterkt en dat de aanpassingen die hij heeft verricht juist passen bij een open weidegebied. Verder acht eiser het onbegrijpelijk waarom de knotwilgen, die in strijd zijn met het bestemmingsplan omdat zij niet op een afstand van tenminste 40 meter van elkaar af staan, nu van handhaving worden uitgezonderd, en waarom verweerder ten aanzien van de vijver en overige beplanting geen uitzondering wil maken. Van een doordacht beleid is volgens eiser geen sprake. Tot slot heeft eiser gewezen op een aantal vergelijkbare situaties in de omgeving, waartegen verweerder volgens eiser niet handhavend optreedt.
6.
De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eiser aldus, dat hij meent dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de knotwilgen, ondanks dat zij vanwege de afstandseis in strijd zijn met het bestemmingsplan, toch van landschappelijke waarde acht en alsnog zal overgaan tot het legaliseren daarvan, maar dat met de vijver en overige beplanting een onevenredige inbreuk worden gemaakt op het landschappelijke karakter van het gebied, zodat legalisatie ten aanzien daarvan niet mogelijk is.
7.
In het primaire besluit heeft verweerder naar aanleiding van de zienswijze van eiser het volgende aangegeven. Het perceel van eiser grenst aan [naam] en is direct zichtbaar vanaf de weg. Het is het meest zichtbare erf van alle achtererven aan de oostzijde van de Westergeest en de Langebuurt. De overgang van de strandwal naar weidegebied is hier duidelijk zichtbaar. De werkzaamheden van eiser leiden volgens verweerder tot een inrichting die in blijvende, onevenredige mate de aanwezige landschappelijke waarde aantast, met name de contrastrijke overgang van de hogere strandwal met erfbeplanting naar het regelmatig verkavelde lager gelegen open weidegebied. Met de beleidsnota heeft verweerder de mogelijkheid gegeven aan eigenaren van de achtererven om deze deels naar eigen inzicht in te richten. Hieraan zijn voorwaarden gesteld om deze landschappelijke waarde in tact te houden. De werkzaamheden van eiser doen hier afbreuk aan, aldus verweerder.
Ten aanzien van de knotwilgen is in de beslissing op bezwaar aangegeven dat deze geen inbreuk maken op de aanwezige landschappelijke waarden, omdat knotwilgen langs een weiland juist goed passen in het landschappelijke beeld ter plaatse.
8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende gemotiveerd waarom hij, anders dan voor de knotwilgen, geen uitzondering wenst te maken voor de aanleg van de vijver en de overige beplanting vanwege de inbreuk die zij maken op het door verweerder omschreven landschappelijke karakter ter plaatse. Eiser heeft deze motivering van verweerder niet inhoudelijk bestreden. De beroepsgrond slaagt niet.
9.
Ten aanzien van eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel is het volgende van belang. In het primaire besluit heeft verweerder aangegeven dat de achtererven van de Westergeest en de Langebuurt al geruime tijd zijn aandacht hebben, omdat bij verweerder sterk de indruk bestaat dat er op verschillende percelen sprake is van strijdig gebruik, bouwwerken zonder vergunning en uitgevoerde werken zonder vergunning. Verweerder heeft handhavend optreden in voorbereiding rond een aantal percelen aan de Langebuurt.
In het verweerschrift van 11 februari 2013 heeft verweerder aangegeven dat hij nog diezelfde maand een aantal besluiten zal nemen tot handhavend optreden elders aan de Westergeest.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd nog toegelicht dat een inventarisatie is gemaakt van overtredingen binnen het betreffende gebied. Op ongeveer vijftig percelen zijn strijdigheden geconstateerd, waartegen handhavend zal worden opgetreden. Circa twintig van die gevallen laten zich vergelijken met de situatie van eiser. In twee gevallen, waarin een verzoek om handhaving is ingediend, is reeds een vooraankondiging tot handhavend optreden uitgebracht en in meerdere gevallen is een rapportage opgesteld. Vanwege een beperkte capaciteit aan personeel verwacht de gemachtigde van verweerder dat er ongeveer drie handhavingstrajecten per half jaar kunnen worden opgestart. Dit aantal kan wellicht oplopen, nu er een nieuwe jurist is aangenomen met expertise op het gebied van handhaving.
10.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat hij in vergelijkbare gevallen niet van handhavend optreden afziet, zodat het gelijkheidsbeginsel zich niet tegen handhavend optreden ten aanzien van de vijver en de beplanting op het perceel van eiser verzet. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.
11.
Gelet op de vorenstaande overwegingen is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.