ECLI:NL:RBNHO:2013:9272

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 september 2013
Publicatiedatum
8 oktober 2013
Zaaknummer
586845 / CV EXPL 13-218
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.A. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Groepsaansprakelijkheid bij mishandeling van fietser door groep jongens

In deze zaak, die zich afspeelt in Haarlem, heeft de kantonrechter zich gebogen over een incident dat plaatsvond op 13 januari 2008, waarbij een fietser, [eiser], werd mishandeld door een groep jongens. De eiser, samen met een vriend, fietste over het fietspad aan de Van Oldebarneveltlaan toen zij werden aangesproken door een groep van zes jongens. Na een korte interactie, waarbij de jongens om sigaretten vroegen, werd [eiser] door de groep tegengehouden en vervolgens meerdere keren in zijn gezicht geslagen, wat resulteerde in het verlies van twee voortanden. De eiser heeft de gedaagden, die gezamenlijk als [gedaagde partij] worden aangeduid, aangeklaagd voor de geleden schade, die zowel materieel als immaterieel van aard is.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de mishandeling. De rechter oordeelde dat het niet van belang is wie van de groep de daadwerkelijke klap heeft uitgedeeld, aangezien de groepsaansprakelijkheid van toepassing is. De eiser heeft zijn vorderingen onderbouwd met medische rapporten die de noodzaak van toekomstige tandheelkundige ingrepen bevestigen, waaronder het plaatsen van implantaten. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele kosten die niet voldoende waren onderbouwd.

De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagden, ondanks hun verweer dat er geen sprake was van gezamenlijk handelen, verantwoordelijk zijn voor de schade die voortvloeit uit hun onrechtmatige daad. De kantonrechter heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 20.465,07, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft hen ook veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. Dit vonnis benadrukt de principes van groepsaansprakelijkheid en de noodzaak voor gedaagden om hun verantwoordelijkheid te nemen voor de gevolgen van hun gezamenlijke acties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 586845 / CV EXPL 13-218
datum uitspraak: 4 september 2013
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
[eiser]
te [woonplaats]
eiser
hierna: [eiser]
gemachtigde: mr. S. Mosk (DAS)
tegen

1.[gedaagde 1]

2.
[gedaagde 2]
3.
[gedaagde 3]
allen te [woonplaats]
gedaagden
gemachtigde: mr. J.A. Heeren

4.[gedaagde 4]

te [woonplaats]
gedaagde
gemachtigde: mr. A.C. Mens
Gedaagden worden hierna gezamenlijk aangeduid als [gedaagde partij] of separaat als: [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] .
De procedure
[eiser] heeft [gedaagde partij] gedagvaard op 19 december 2012. [gedaagde partij] hebben geantwoord. Nadat de kantonechter had beslist dat de zaak zich niet leent voor een comparitie van partijen, heeft [eiser] nog een schriftelijke reactie gegeven en zijn eis vermeerderd, waarna [gedaagde partij] schriftelijk heeft gereageerd. Vonnis is nader bepaald op vandaag.
De feiten
a. [eiser] heeft op 13 januari 2008 aangifte gedaan van mishandeling. In de aangifte staat - voor zover hier relevant - :
"Op zondag 13 april 2008, omstreeks 2:30 uur, reed ik met mijn vriend [betrokkene] op de fiets over het fietspad (…) aan de Van Oldebarneveltlaan te Haarlem. (…) Gekomen bij de kruising Van Oldebarneveltlaan/Emauslaan zag ik dat een groep jongens op het fietspad stonden. Ik zag dat de groep uit ongeveer 5 a 6 blanke jongens bestond. (…) en ik werd aangesproken door een van de jongens met de vraag of ik sigaretten bij me had en fietste vervolgens door (…) Een van de jongens rende achter mij aan en pakte mijn fiets bij de bagagedrager van mijn fiets vast waarna ik stopte. Ik zag dat de groep jongens om mij heen gingen staan. Vervolgens voelde ik meerdere vuistslagen in mijn gezicht. Ik werd vermoedelijk door twee jongens geslagen in mijn gezicht. (…) Ik voelde met mijn hand aan mijn mond. Ik zag dat mijn hand onder het bloed zat en ik voelde dat mijn boven rechtertand en een voortand uitgeslagen waren door de jongens.(…) Vervolgens ben ik met mijn broer [naam broer] naar het ziekenhuis, Kennemer Gasthuis gereden. Aldaar werd ik aan mijn aangezichtsletsel onderzocht. Op verzoek van de arts aldaar heeft mijn broer [naam broer] de dienstdoende tandarts gebeld met het verzoek om iets aan mijn tanden te doen. Ik had (…) een spalk in mijn boventanden. Deze was door de vuistslagen los geraakt. De arts die mijn broer aan de lijn had kon/wilde niets doen. Uiteindelijk werden wij uit het ziekenhuis weggestuurd. Vervolgens ben ik met mijn broer en zijn vriend naar de plaats delict terug gegaan om mijn twee tanden te zoeken (…) Op de plaats delict heeft mijn broer en zijn vriend de twee tanden aangetroffen.
Vandaag omstreeks 12:00 uur werden mijn twee tanden door een tandarts genaamd[tandarts 1] (tijdelijk) terug geplaatst. De tandarts vertelde mij dat ik in de toekomst twee implantaten nodig zal hebben omdat onder andere de zenuwen dood-gemaakt zijn en dat ik binnen twee weken een wortelkanaal behandeling nodig heb. Ik heb ten gevolge van de vuistslagen een dikke lip en ik voel nog steeds pijn in mijn gezicht (…)"
[betrokkene] heeft op 15 januari 2008 aangifte gedaan van mishandeling op 13 januari 2008. In zijn aangifte staat - voor zover hier relevant -:

"Op zondag 13 januari 2008, omstreeks 02.30 uur, reed ik samen met een vriend (…) [eiser] , over het fietspad (…) te Haarlem. Dit fietspad is Emauslaan genaamd. (…) Op het moment dat wij halverwege het fietspad waren, zag ik mensen naast het fietspad staan (…) Wij wilden gewoon de groep mensen passeren. Echter op het moment dat wij het fietspad voorbij wilden fietsen, stapten een aantal mensen het fietspad op. Ik zag dat het allemaal jongens waren. Ik denk dat het een stuk of zes a zeven jongens waren. Ik zag dat de jongens op het fietspad gingen staan, zodat wij niet door konden fietsen. Ik hoorde zo “Ho ho ho!” roepen. Ik begreep dat de jongens wilden dat wij stopten. Op het moment dat wij stil stonden pakten ze onze fietsen vast. Ik hoorde dat de jongens om sigaretten vroegen. (…) De jongens waren (…) aan het schreeuwen en waren erg dronken. (…) Ik heb toen gezegd dat ik geen peuken had. Ik weet niet precies wat [eiser] heeft gezegd (…) De jongens lieten onze fietsen los. Wij zijn toen doorgefietst. [eiser] fietste vlak voor mij. Ik hoorde opeens een jongen schreeuwen (…) “kankerlijers” of zo. Ik keek om en zag de jongens vlak achter mij rennen. Ik denk dat de jongens mijn fiets hebben vastgepakt, want ik remde af. Ik kreeg toen van een (1) van de jongens een klap in mijn gezicht (…) Ik keek toen in de richting van [eiser] . Ik zag dat er twee jongens bij [eiser] stonden. Ik zag dat [eiser] werd vastgehouden door de twee jongens. [eiser] zat eigenlijk nog op zijn fiets. De fiets stond tussen zijn benen. Ik zag dat [eiser] door de twee jongens meerdere keren in zijn gezicht werd geslagen. Ik zag dat de jongens vuistslagen gaven (…) Zij waren in totaal met zijn zessen. Het waren de jongens die ons eerder op het fietspad hadden aangesproken (…) Er waren inmiddels een paar schoolgenoten van [eiser] en mij langs komen fietsen. De schoolgenoten zijn getuigen geweest van de mishandeling. De schoolgenoten zijn genaamd [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] (…) Nadat [eiser] de laatste vuistslag had gehad, hoorde ik dat de zes jongens begonnen te schreeuwen dat wij weg moesten gaan (…) Ik zag dat een (1) van de jongens terug rende naar de plaats waar zij eerst hadden gezeten op het fietspad. Ik zag dat de jongen een glazen fles pakte (…)"

[gedaagde 1] heeft als verdachte in het proces-verbaal van verhoor van 18 januari 2008 onder meer verklaard:
"Op zaterdag 12 januari 2008 was ik samen met [gedaagde 3] (…). Op zondag13 januari 2008, ik weet niet hoelaat, zijn [gedaagde 3] en ik naar de voetbalclub HFV gelopen. Naast het terrein van de voetbalclub zit een fietspad. Bij het fietspad staat een bankje. Wij hadden daar afgesproken met meisjes. (…) [gedaagde 3] heeft toen zijn vrienden [gedaagde 2] en [naam vriend] gebeld (…) Wij hebben daar een tijdje met hun staan praten (…) Na een tijdje kwam [gedaagde 4] aangefietst. (…) Op een gegeven moment kwamen er twee jongens aangefietst over het fietspad. (…) Ik ben het fietspad opgestapt en het de jongens aangesproken (…) Ik heb de jongens om een sigaretje gevraagd (…) Niemand heeft de jongens vastgepakt. Ik zag dat de jongens eerst snel doorfietsen, maar na circa tien a twintig meter stopten en stil bleven staan. Ik hoorde dat ze begonnen te schelden. Volgens mij zeiden ze iets over mijn moeder. [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en ik zijn in looppas naar de jongens toegegaan (…) Net voordat [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en ik bij de jongens waren, stapten een (1) van de jongens van zijn fiets af. De jongen kwam naar mij toe. De jongen mij een duw en ik gaf hem een duw. Nog geen twintig seconden laten stond ik gewoon met hem te praten. Inmiddels waren er nog twee jongens (…) bij komen staan. Een van de jongens kende ik als (…) [getuige 1]
[getuige 1] (…) Opeens zag ik vanaf links een arm komen. Ik zag dat dat de arm van [gedaagde 4] was. Ik zag dat de vuist naar het gezicht ging van een van de jongens. Dit was de jongen die rustig op zijn fiets zat. Ik zag dat [gedaagde 4] de jongen in het gezicht raakte. (…) Ik weet echt niet waarom [gedaagde 4] dat deed (…) ik weet in ieder geval wel zeker dat [gedaagde 3] (…) en ik zeker niet hebben geslagen. Over [gedaagde 2] kan ik niets zeggen (…)
[gedaagde 4] droeg die avond een donkere lange jas (tot op knieen) met capuchon en een donkere spijkerbroek (…)"
[getuige 1] heeft als getuige in het proces-verbaal van verhoor van 15 januari 2008 - voor zover hier van belang - verklaard:
"(…) op 13 januari 2008 (…) reed ik met (…) vrienden op de fiets over de Wagenweg. Ter hoogte van HFC loopt een fietspad tussen de sportvelden door. Daar reden wij overheen. Op het fietspad stond een bankje. Wij reden langs het bankje (…) Net daarna aan het einde van het fietspad kwamen [ktr: wij] op straat uit. Daar zagen we een groep jongens staan. Wij moesten langs dit groepje jongens (…) We zagen eigenlijk meteen dat het twee groepjes jongens waren. Een groep van 5 of 6 jongens stonden tegenover2 jongens. Die twee jongens herkende ik van school. Het zijn [eiser] [kantonrechter: [eiser] ] en [betrokkene] (…) Wij stopten daar omdat [getuige 3] daar woont. Ik ging naar de jongens toe om te vragen wat er aan de hand was. Ik hoorde namelijk dat die groep van 6 jongens tegen [eiser] en [betrokkene] aan het schelden waren. (…) Ik hoorde dat een van de jongens uit de groep van 6 roep dat ze nu echt weg moesten gaan omdat ze anders zouden gaan slaan. Ik hoorde dat vooral een (1) van de jongens dit herhaalde op een agressieve manier. De jongen droeg een jas (…) Een soort snowboardjack met een hoge kraag. (…) Hij droeg zijn capuchon steeds op zijn hoofd, ik zag dat hij een smal gezicht had. (…) Toen ik weer naar [eiser] keek zag ik dat die jongen met capuchon dicht bij [eiser] stond. Plotseling zag ik dat deze jongen met zijn gebalde vuist uithaalde naar het gezicht van [eiser] . Volgens mij deed hij dit met zijn rechter vuist. Ik zag dat hij vanuit een bokshouding de stomp in het gezicht van [eiser] gaf. Ik zag dat [eiser] goed geraakt werd en dat zijn mond meteen ontzettend begon te bloeden. [eiser] stond nog met zijn fiets tussen zijn benen en is niet verder afgestapt. Ik merkte dat die groep jongens niet van plan waren om weg te gaan. Ik zag dat ze op een paar meter afstand bleven staan (…) Ik zag later dat die jongens terugliepen naar het bankje. Een van die jongens is uit die groep weggefietst. Deze jongen is heeft ook geprobeerd om zijn vrienden in eerste instantie tot rust te brengen (…) Toen ik [getuige 3] thuis had afgezet wilde ik met [betrokkene] weg fietsen. Ik zag dat [gedaagde 1] en de andere jongens van het bankje weer in onze richting liepen. Ik zag dat [gedaagde 1] een fles in zijn hand hield (…) Hij hield de fles vast zoals je een tennisracket beetpakt. Dit was een dreigende houding. Ik hoorde dat de jongen met de capuchon riep dat ze geen aangifte moesten doen omdat hij ze anders wel wist te vonden en dat er dan een probleem zou zijn. (...)"
In het (loop) proces-verbaal van de Regiopolitie Kennemerland van 20 januari 2008 met nummer PL1228/08-502125 wordt melding gemaakt van een onderzoek naar een aantal mishandelingen en het lastig vallen van meisjes dat op zondag 13 januari 2008 tussen 1.00 uur en 2.40 uur heeft plaatsgevonden op de Emauslaan en de Van Oldebarnevelt-laan in Haarlem. De politie heeft in verband met deze incidenten drie aangiftes opgenomen, waaronder die van [eiser] en [betrokkene] .
Op het aanvraagformulier medische informatie vermeldt tandarts [tandarts 1]
[tandarts 1] op 14 januari 2008 als waargenomen uitwendig letsel een kapotte bovenlip, twee uitgeslagen voortanden een kapotte orthodontische spalk. Bij bijzonder mededelingen vermeldt hij:
"Waarnemend tandarts had direct ná het trauma de gebitselementen terug moeten plaatsen. Dit wilde deze niet doen. Al met al zijn de tanden pas ± 6 uur later geplaatst waardoor de prognose matig is en de toekomstige kosten hoog kunnen zijn (implantaat + kronen)".
g. Bij onherroepelijk geworden vonnissen van 24 juni 2009 is [gedaagde partij] veroordeeld voor openlijk in vereniging gepleegd geweld tegen [eiser] op 13 januari 2008. Zij zijn daarbij veroordeeld tot werkstraffen en voorwaardelijke gevangenisstraffen. Daarnaast is de civiele vordering die [eiser] als benadeelde partij heeft ingesteld toegewezen tot
€ 1.500,-- (hoofdelijk) en is [eiser] voor het overige niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
De vorderingen
[eiser] vordert (samengevat en na vermeerdering van eis) bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde partij] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:
  • € 19.400,-- aan (toekomstige) tandheelkundige kosten;
  • € 503,38 aan overige schade;
  • € 1.191,59 aan kosten medische informatie en medisch advies;
  • € 968,-- voor de buitengerechtelijke kosten,
alles te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten.
[eiser] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde partij] heeft [eiser] mishandeld en heeft zich daardoor tegenover hem schuldig gemaakt aan het plegen van een onrechtmatige daad, ten gevolge waarvan [eiser] materiële en immateriële schade heeft geleden. [eiser] is als gevolg van het openlijk geweld twee tanden uit zijn bovengebit verloren en heeft materiële schade geleden in de vorm van medische kosten en overige kosten. [eiser] heeft zijn vordering ter incasso uit handen moeten geven en daarmee zijn buitengerechtelijke kosten gemoeid. Op grond van artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek ("BW") is [gedaagde partij] hoofdelijk aansprakelijk voor de schade van [eiser] . Omdat [gedaagde partij] al door de politierechter is veroordeeld [eiser] een voorschot van € 1.500,-- te betalen, zal [eiser] niet ook vergoeding van de door hem geleden immateriële schade vorderen.
De verweren
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] concluderen tot afwijzing van de vorderingen. Zij voeren daartoe het volgende aan. Zij betwisten dat zij zich samen met [gedaagde 4] tegenover [eiser] schuldig hebben gemaakt aan het plegen van een onrechtmatige daad ten gevolge waarvan [eiser] de door hem gestelde materiële schade heeft geleden. Van een groepsaansprakelijk-heid is pas sprake bij een bewust gezamenlijk optreden, een gemeenschappelijk handelen in bewuste samenhang. Hiervan is echter geen sprake geweest. [gedaagde 4] heeft de vuistslag aan [eiser] gegeven. De uitval van [gedaagde 4] kwam uit het niets en was totaal onverwacht. Hiervoor kunnen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] dus niet verantwoordelijk worden gehouden.
Ten aanzien van de schade stellen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zich op het standpunt dat de hoge kosten niet het gevolg zijn van de vuistslag alleen, maar mede zijn veroorzaakt door medische fouten/tekortkomingen die in een zo verwijderd verband staan dat deze niet toegerekend kunnen worden aan de schadeveroorzakende daad. De door de politierechter toegekende vergoeding wordt dan ook geacht de schade voldoende te dekken. Subsidiair voeren [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] aan dat de berekende schade slechts een prognose inhoudt en niet uitgaat van de voorzienbare kosten van de medische behandeling van [eiser] zelf. [eiser] heeft zijn vorderingen bovendien onvoldoende onderbouwd en gespecificeerd.
Tenslotte verzoeken [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] het vonnis bij een eventuele veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren of daaraan de voorwaarde te verbinden dat [eiser] zekerheid stelt, gelet op de financiële problemen waarvoor zij komen te staan bij een toewijzend vonnis en het restitutierisico.
Ook [gedaagde 4] concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Hij voert daartoe onder meer het volgende aan. [eiser] heeft het incident zelf uitgelokt door als eerste te slaan of te duwen; er is sprake van medeschuld. De schade dient daarom (deels) voor rekening van [eiser] te blijven. De schade kan [gedaagde 4] ook niet worden toegerekend omdat hij [eiser] niet heeft geslagen. [gedaagde 4] betwist verder de (hoogte) van de gevorderde schade. Volgens hem mankeerde al wat aan de tanden van [eiser] , gelet op de spalk. [eiser] had bovendien zijn schade kunnen beperken door voor zijn 22e levensjaar de tandheelkundige behandelingen te laten uitvoeren, maar heeft dit nagelaten. [eiser] kan geen toekomstige schade vorderen en verder zijn de technieken inmiddels gewijzigd. De rapporten uit 2008 waarop [eiser] zich in deze procedure beroept zijn daarom niet meer actueel en kunnen niet als uitgangspunt dienen bij het bepalen van de schade.
[gedaagde 4] verzet zich ook tegen de overige gevorderde kostenposten.
[gedaagde 4] voert nog aan dat [eiser] hem nooit heeft aangeschreven over de vergoeding van de onderhavige schade. Ook hij verzoekt het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat [eiser] de tandartskosten bij de verzekeraar kan claimen en zelf stelt slecht bij kas te zijn.
Voor een verdere weergave van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de beoordeling van het geschil.
De beoordeling van het geschil
Het vonnis van de politierechter van 24 juni 2009, waarbij [gedaagde partij] is veroordeeld wegens openlijke geweldpleging tegenover [eiser] , is onherroepelijk geworden en daarom moet van de bewijskracht daarvan worden uitgegaan. Het vonnis is dus bindend tussen partijen. Gelet op dit vonnis is komen vast te staan dat [gedaagde partij] op 13 januari 2008 tegenover [eiser] door het plegen van openlijk geweld een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Vast staat verder dat [eiser] ten gevolge van het openlijk geweld - een vuistslag in het gezicht - twee voortanden heeft verloren.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het verweer van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] dat geen sprake is geweest van handelen in groepsverband moet worden verworpen. Hetzelfde geldt voor het verweer van [gedaagde 4] dat hij niet verantwoordelijk is voor de door [eiser] geleden schade, omdat hij geen aandeel zou hebben gehad in het openlijk geweld tegen [eiser] .
Het door [gedaagde 4] ingenomen standpunt dat [eiser] zelf schuld heeft aan de schade volgt de kantonrechter evenmin. Hiervoor bevatten de dossierstukken geen aanwijzingen en ook is helemaal niet onderbouwd dat [eiser] een klap - laat staan de eerste klap - heeft uitgedeeld. Uit de dossierstukken is genoegzaam komen vast te staan dat [eiser] door [gedaagde 4] is geslagen, nadat [gedaagde partij] hem heeft tegengehouden op het fietspad. Omdat het verweer van [gedaagde 4] als onvoldoende gemotiveerd onderbouwd wordt gepasseerd, komt de kantonrechter ook niet toe aan bewijslevering.
4. Uitgangspunt bij groepsaansprakelijkheid is dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien de gedragingen hen kan worden toegerekend.
5. Anders dan [gedaagde partij] heeft gesteld is in dit verband voor de aansprakelijkheid tegenover [eiser] en de bijdrageplicht niet van belang wie heeft geslagen. Het voorgaande betekent dat het openlijk geweld, bestaand uit het slaan in het gezicht van [eiser] , uitsluitend aan [gedaagde partij] valt toe te rekenen. [gedaagde partij] moet daarom in gelijke delen in de schadevergoeding bijdragen.
6. De vervolgvraag die voorligt is welke onderdelen van de gevorderde schade voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij heeft te gelden dat de schade het gevolg moet zijn van de onrechtmatige daad en dat deze de veroorzaker(s) kan worden toegerekend.
7. Het verweer van [gedaagde 4] dat maar een deel van de tandheelkundige kosten op hem kan worden verhaald, omdat [eiser] een spalk droeg, wordt verworpen. [eiser] heeft hiertegen - onweersproken - en onder verwijzing naar de rapportage van tandarts
[tandarts 2] van 2 april 2013 gesteld dat er op
13 januari 2008 niets aan zijn gebit mankeerde en dat de aanwezigheid van de orthodon-tische spalk grotere schade heeft voorkomen.
8. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben aangevoerd dat sprake is geweest van een medische- of behandelfout, waarbij zij wijzen op de hiervoor onder f aangehaalde conclusie van tandarts [tandarts 1] , die stelt dat de elementen (de kantonrechter begrijpt: de twee uitgeslagen tanden) direct hadden moeten worden teruggeplaatst. Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat de omstandigheid dat de uitgeslagen tanden van [eiser] pas later zijn teruggevonden en ook pas na vele uren konden worden teruggeplaatst, met alle financiële gevolgen van dien valt toe te rekenen aan de schadetoebrengende gedraging door [gedaagde partij] .
9. [gedaagde partij] heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde medische kosten niet geheel op hen kunnen worden verhaald omdat het om toekomstige kosten gaat en
- zo begrijpt de kantonrechter - daardoor niet meer in relatie staan tot de aard van de aansprakelijkheid of kunnen worden gerekend tot de kenmerkende gevolgen van het openlijk geweld. Daarnaast zou volgens [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] met een andere, voordeliger oplossing voor de vervanging van de voortanden van [eiser] kunnen worden volstaan en valt niet uit te sluiten dat de prognose van vijf jaar geleden op dit moment is achterhaald. Zij verwijzen hiervoor naar een rapport van
2 januari 2013 van tandarts [tandarts 3] , die een etsbrug of kronen aanmerkt als passende oplossing voor de schade aan het gebit van [eiser] .
10. [gedaagde partij] heeft evenwel niets ingebracht tegen de rapporten van implantoloog [implantoloog] en tandheelkundig adviseur [tandarts 2] van 19 maart 2013 respectievelijk 2 april 2013, die [eiser] in het geding heeft gebracht en waarin de conclusies van [tandarts 3] gemotiveerd van de hand worden gewezen. Met [eiser] is de kantonrechter dan ook van oordeel dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van het openlijk geweld door [gedaagde partij] gepleegd blijvend tandheelkundig letsel heeft geleden, waardoor de beschadigde voortanden binnenkort verloren zullen gaan en dat het plaatsen van implantaten nodig is. Hetzelfde geldt voor de stellingen van [eiser] dat de behandeling van dit gebitsletsel inhoudt dat (herhaalde) vervanging van de implantaten op termijn noodzakelijk is.
10. Uit het voorgaande volgt dat aannemelijk is geworden dat de gevorderde letselschade [gedaagde partij] kan worden toegerekend omdat deze wordt geacht te behoren tot de kenmerkende gevolgen van de onderhavige normschending. Dit betekent ook dat de letselschade van [eiser] kan worden beraamd op de door meergenoemde [tandarts 2] in laatstgenoemd rapport opgenomen kosten van € 19.400,-- en dat de vordering op dit onderdeel daarmee toewijsbaar is. De kantonrechter houdt hierbij geen rekening met de mogelijkheid dat een deel van de tandheelkundige kosten eventueel kan worden vergoed door een verzekeraar, nu het aan [eiser] is of hij zijn tandheelkundige kosten declareert bij de verzekering. Terecht heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat het niet zo kan zijn dat zij meeprofiteren van de door hem afgesloten en bekostigde verzekering en dat hij eventuele aan hem uitgekeerde schadevergoedingen zal moeten betalen aan zijn verzekeraar indien hij tandheelkundige kosten zou claimen.
De verweren van [gedaagde partij] op dit onderdeel worden dan ook verworpen.
12. De volgende gevorderde kostenposten zijn eveneens voor toewijzing vatbaar, omdat deze onvoldoende gemotiveerd zijn betwist en aannemelijk is dat deze zijn gemaakt en direct verband houden met de schadetoebrengende gedraging(en):
  • de niet door de verzekering vergoede kosten in verband met bezoeken aan de implantoloog voor € 147,64;
  • de reiskosten van [eiser] in verband met bezoeken aan medisch specialisten voor
  • de telefoon- en portikosten van € 50,--.
13. Dat de wortelkanaalbehandeling die [eiser] in 2009 in Australië heeft ondergaan aan de beschadigde tanden en een andere voortand het gevolg zijn van het door [gedaagde partij] toegebrachte letsel aan zijn gebit en noodzakelijk was, blijkt uit meergenoemde rapportage van [tandarts 2] van 2 april 2013. Daarmee staat vast dat het eigen risico van
€ 155,-- dat [eiser] in verband met deze behandeling heeft betaald dient te worden vergoed door [gedaagde partij] ; de vordering is op dit onderdeel eveneens toewijsbaar.
13. Ook de kosten die verband houden met het opvragen van medische informatie voor
€ 44,-- en de kosten die [eiser] heeft moeten maken voor het inschakelen van medisch adviseurs (€ 278,46 + € 200,-- + € 669,13 =) € 1.147,59 worden toegewezen, nu deze kosten onder de gegeven omstandigheden en in redelijkheid zijn gemaakt om de door [eiser] gestelde schade en aansprakelijkheid vast te stellen.
15. Op grond van artikel 6:83 sub b in verbinding met artikel 6:119 lid 1 BW is [gedaagde partij] vanaf de datum van het schadetoebrengende feit - 13 januari 2008 - de wettelijke rente over de schadevergoeding verschuldigd.
16. [eiser] heeft aannemelijk gemaakt dat hij buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken teneinde buiten een gerechtelijke procedure zijn schade vergoed te verkrijgen en dat deze kosten meer hebben omvat dan het versturen van een enkele (herhaalde) brief, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen en het samenstellen van het dossier. De gevorderde kosten kunnen daarbij worden aangemerkt als in redelijkheid gemaakte kosten. Aan dit oordeel doet niet af dat [eiser] [gedaagde 4] weliswaar heeft aangeschreven op het bij de politierechter opgegeven adres, maar dat deze brieven, zoals [eiser] onbetwist heeft gesteld, als onbestelbaar retour kwamen. Deze omstandigheid doet niet af aan het feit dat [eiser] incassowerkzaamheden heeft laten uitvoeren en kan [eiser] daarom niet worden tegengeworpen.
17. Het moet [gedaagde partij] worden toegegeven dat uit het vonnis van de politierechter niet valt op te maken dat de vordering die [eiser] als benadeelde partij in de strafzaak tegen [gedaagde partij] heeft ingesteld alleen voor wat de gevorderde immateriële schade is toegewezen. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat hij naast immateriële schade ook
€ 15.000,- aan materiële schade heeft gevorderd, maar heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde partij] geen nadere stukken in het geding gebracht die zijn stellingen kunnen ondersteunen. Het had onder deze omstandigheid op de weg van [eiser] gelegen een voegingsformulier of een ander stuk in het geding te brengen, waaruit kan worden opgemaakt hoe zijn vordering in de strafzaak was samengesteld. Mede omdat de politierechter de vordering van [eiser] heeft toegewezen tot € 1.500,--en hem voor het overige niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn vordering, gaat de kantonrechter er dan ook vanuit dat die in de strafzaak toegewezen vordering een voorschot op de schadevergoeding in een mogelijk te voeren civiele procedure betreft. De in deze zaak toe te wijzen schadevergoeding dient daarom te worden verminderd met € 1.500,--.
17. Niet toewijsbaar zijn de reiskosten voor € 50,-- van de ouders van [eiser] . Zij hebben mogelijk een zelfstandig vorderingsrecht en niet is gesteld of gebleken dat zij hun vordering hebben overgedragen aan [eiser] .
17. De slotsom is dat [gedaagde partij] aan [eiser] dient te betalen (€ 19.400,-- + € 147,64 + € 34,84 + € 50,-- + € 155,-- + € 1.191,59 + € 986,-- =) € 21.965,07 minus
€ 1.500,-- = € 20.465,07, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over
€ 19.479,07 vanaf 13 januari 2008 en over de buitengerechtelijke kosten vanaf 17 april 2013, de datum van de vermeerdering van eis.
17. De kantonrechter ziet in de wet noch in de aard van de procedure aanleiding om het onderhavige vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren of daaraan de voorwaarde te verbinden dat [eiser] zekerheid stelt.
17. [gedaagde partij] wordt als de voor het merendeel in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [eiser] .
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde partij] hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van € 20.465,07 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 19.479,07 vanaf 13 januari 2008 en over
€ 968,-- vanaf 17 april 2013, telkens tot de dag van voldoening;
- veroordeelt [gedaagde partij] hoofdelijk in de kosten van het geding, tot op vandaag begroot op de volgende bedragen:
dagvaarding € 100,05
griffierecht € 448,--
salaris gemachtigde € 800,--;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. van Dijk en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Coll.