ECLI:NL:RBNHO:2013:9415

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
14 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 13/970
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor project 'Verbetering inhaling Wormerveer'

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening in verband met een omgevingsvergunning die is verleend voor het project 'Verbetering inhaling Wormerveer' bij het station te Wormerveer. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, heeft op 27 maart 2013 uitspraak gedaan op het verzoek van de verzoekers, die zich verzetten tegen de verleende vergunning. De verzoekers hebben eerder, op 23 juli 2012, een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat op 27 augustus 2012 werd afgewezen. In februari 2013 hebben zij opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij zij nieuwe feiten en omstandigheden aanvoerden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat de verzoekers geen spoedeisend belang meer hadden. Dit was het gevolg van toezeggingen van de derde partij, ProRail B.V., dat er tot 1 september 2013 geen bouw- en sloopwerkzaamheden zouden plaatsvinden in verband met het broedseizoen en het onderzoek naar flora en fauna. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoekers geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die aanleiding zouden geven voor het treffen van een voorlopige voorziening. De eerdere uitspraak van 27 augustus 2012 bleef van kracht, en de verzoekers werden erop gewezen dat zij hun gronden niet tijdig hadden aangevoerd.

De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor was. De zaak benadrukt het belang van spoedeisend belang in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak om tijdig gronden aan te voeren in beroepschriften.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/970
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 maart 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker]en [verzoekster],te [woonplaats], verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,verweerder
(gemachtigde: mr. S. Toxopeus-Hulsebos),
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
ProRail B.V..

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2012 heeft verweerder aan de derde partij een omgevingsvergunning verleend voor het project ‘Verbetering inhaling Wormerveer’ van het station te Wormerveer.
Tegen dit besluit hebben verzoekers beroep ingesteld. Op 23 juli 2012 hebben zij tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem heeft het verzoek bij uitspraak van 27 augustus 2012 (AWB 12 – 3467) afgewezen.
Verzoekers hebben bij brief van 13 februari 2013 opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoeken om schorsing van het besluit van 7 juni 2012. Ter zitting hebben verzoekers onder verwijzing naar bijlage C bij hun pleitnota drie onderdelen van de omgevingsvergunning van hun schorsingsverzoek uitgezonderd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2013. Verzoekers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. M. Guimaraes, beiden werkzaam bij de gemeente Zaanstad. De derde-partij is vertegenwoordigd door mr. J.A.E. Ross en ir. E.A. Westerhuis.

Overwegingen

1.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.
De omgevingsvergunning ziet op het bouwen van twee zijperrons (bouwen van een keermuur), verlenging van de voetgangerstunnel naar de twee zijperrons, het bouwen van drie (glazen) liften (bij het middenperron en de twee zijperrons) en het bouwen van een lage fietsenstalling met een luifel. Op het voorplein wordt het fietspad verlegd, het tankstation aan de zuidkant wordt gesloopt inclusief het verwijderen van de ondergrondse infrastructuur en aan de noordkant wordt een nieuw tankstation gebouwd inclusief het aanbrengen van ondergrondse infrastructuur met bijbehorende in- en uitrit. De in- en uitrit van het parkeerterrein wordt verlegd. Voorts wordt de bushalte verplaatst aan de stationszijde van de Wandelweg.
3.
Verzoekers wonen aan het[adres], gelegen tegenover de plek waar het nieuwe tankstation is gesitueerd, in de nabijheid van de in- en uitrit van het parkeerterrein en ter hoogte van de op te waarderen spoorwegovergang.
4.
Een herhaald verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening kan slechts voor toewijzing in aanmerking komen, indien de verzoeker een beroep doet op nieuwe feiten of omstandigheden, die toewijzing van een dergelijk verzoek rechtvaardigen (zie LJN: BN9998).
5.
In het licht van de voorgaande overweging beperkt deze procedure zich tot de sloop van het oude tankstation inclusief het verwijderen van de ondergrondse infrastructuur en de bouw van het nieuwe tankstation aan de noordkant inclusief het aanbrengen van ondergrondse infrastructuur met bijbehorende in- en uitrit, nu zich op dit gebied ontwikkelingen hebben voorgedaan.
6.
Op 18 juli 2011 heeft de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) beslist dat voor het project geen ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet (Ffw) hoeft te worden verleend, omdat geen sprake is van overtreding van verbodsbepalingen van de Ffw. Op 19 september 2011 heeft Gedeputeerde Staten van Noord-Holland (GS) een vergunning afgegeven in het kader van de Natuurbeschermingswet (Nbw). Gebleken is dat de verplaatsing van het tankstation zowel in het besluit van GS als in het besluit van EL&I niet is meegenomen. De derde partij heeft zich in september 2012 alsnog gewend tot GS en EL&I met de vraag of een aanvullende vergunning en ontheffing noodzakelijk zijn.
7.
De stand van zaken ten tijde van de behandeling van het verzoek ter zitting is, dat ten aanzien van de Ffw momenteel in opdracht van de derde partij onderzoek wordt verricht met betrekking tot vleermuizen in relatie tot de sloop van het oude tankstation. Naar verwachting van de derde partij duurt dit onderzoek tot augustus / september 2013. Voor wat betreft de Nbw heeft de hoor- en adviescommissie van GS in een door verzoekers aangespannen handhavingsprocedure aan GS geadviseerd het bezwaar tegen de weigering handhavend op te treden gegrond te verklaren, omdat er voor de verplaatsing van het tankstation een Nbw-vergunning nodig is. GS heeft volgens verzoekers de beslissing op dit bezwaar onlangs met zes weken verdaagd. De voorzieningenrechter komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat mogelijk een aanvullende vergunning en/of ontheffing op het gebied van de Ffw en Nbw noodzakelijk is, maar dat daarover momenteel nog onvoldoende duidelijkheid bestaat. Dit geeft evenwel geen aanleiding tot schorsing van de omgevingsvergunning, omdat de derde partij deels schriftelijk in een brief van 10 december 2012 alsmede ter zitting heeft toegezegd dat in ieder geval tot 1 september 2013 geen bouw- en sloopwerkzaamheden met betrekking tot het nieuwe en oude tankstation zullen plaatsvinden, in verband met het broedseizoen en in afwachting van het antwoord op de vraag of een aanvullende vergunning en ontheffing noodzakelijk zijn. De voorzieningenrechter concludeert dan ook dat verzoekers op dit punt geen spoedeisend belang meer hebben.
8.
Eerst ter zitting hebben verzoekers nog betoogd dat ten aanzien van de nieuwe locatie van het tankstation aan de verkeerde gebiedsgerichte welstandscriteria is getoetst. Omdat verzoekers met betrekking tot de sloop en bouw van het tankstation geen spoedeisend belang meer hebben, komt de voorzieningenrechter niet toe aan de bespreking van deze grond. De voorzieningenrechter wijst verzoekers erop dat zij deze grond (nog) niet in hun beroepschrift hebben aangevoerd.
9.
Samenvattend komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verzoekers voor het overige geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die zich hebben voorgedaan sinds de uitspraak van 27 augustus 2012 en die aanleiding zouden moeten geven voor het treffen van een voorlopige voorziening. Ook de ‘AHOB’ (Automatische Halve OverwegBomen), ten aanzien waarvan verzoekers in het verzoekschrift andermaal gronden hebben aangevoerd, is in de voorgaande procedure reeds onderwerp van discussie geweest.
10.
Gelet op het vorenstaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.