ECLI:NL:RBNHO:2013:9432

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
14 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 12/5833
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
  • C.E. Heyning-Huydecoper
  • L. Beijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Lichte bouwvergunning voor het gedeeltelijk vergroten van bergingen en de juridische implicaties van eigendom op andermans grond

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een lichte bouwvergunning voor het gedeeltelijk vergroten van bestaande bergingen op een perceel in Zandvoort. De eiser, die zich verzet tegen de bouwvergunning, stelt dat de bergingen niet als aanbouw kunnen worden aangemerkt volgens het bestemmingsplan 'Zandvoort Centrum'. De rechtbank oordeelt echter dat de bergingen, gezien hun constructie en functie, wel degelijk als aanbouw kunnen worden beschouwd. De rechtbank wijst erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft geoordeeld dat bergingen als bijgebouw moeten worden aangemerkt, wat de rechtbank in haar overwegingen meeneemt.

De rechtbank behandelt ook de bezwaren van de eiser met betrekking tot de oppervlakte van de bergingen en de vraag of het dakterras als een bouwlaag moet worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de oppervlakte van de bergingen voldoet aan de voorschriften van het bestemmingsplan en dat het dakterras niet als bouwlaag kan worden aangemerkt, omdat het geen omsloten ruimte betreft.

Daarnaast komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen strijd is met het bestemmingsplan en dat de eigendomssituatie van de gronden geen grond vormt voor het weigeren van de bouwvergunning. De rechtbank stelt dat de verweerder gehouden was de bouwvergunning te verlenen, aangezien er geen andere weigeringsgronden aan de orde zijn. De eiser kan zijn bezwaren met betrekking tot de eigendomssituatie voorleggen aan de civiele rechter, maar dit staat los van de bestuursrechtelijke beoordeling van de bouwvergunning.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/5833

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 augustus 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort, verweerder,

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Cocarde V.O.F.,te Zandvoort,
(gemachtigde: mr. Th. F. Roest)

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan de derde partij ontheffing en lichte bouwvergunning te verlenen voor het gedeeltelijk vergroten van bestaande bergingen op het perceel [locatie].
Bij besluit van 4 januari 2011 heeft verweerder het hiertegen door de derde partij gemaakte bezwaar, onder aanpassing van de motivering, ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften.
Bij besluit van 15 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van 4 januari 2011 ingetrokken, het bezwaar van de derde partij gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de derde partij een lichte bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk vergroten van de bestaande bergingen op het perceel [locatie].
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2013. Eiser is tezamen met zijn echtgenote en dochter verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door M. de Vries en T. van der Kleij, beiden werkzaam bij de gemeente Zandvoort. De derde partij is vertegenwoordigd door J. van Gemert, P. Pijper en C. Koper, bijgestaan door de gemachtigde. Het beroep is gelijktijdig behandeld met de beroepen 11-229, 11-826 en 11-2726.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting niet gesloten, omdat verweerder ter zitting heeft toegezegd een complete set met bouwtekeningen aan de rechtbank en partijen toe te zenden.
De rechtbank heeft bij brief van 9 januari 2013 nog een vraag voorgelegd aan verweerder. Verweerder heeft daarop bij brief van 15 januari 2013 gereageerd. Eiser heeft daarop bij brief van 22 januari 2013 gereageerd. De derde partij heeft op 22 januari 2013 aangegeven geen gebruik te maken van de gelegenheid tot reageren.
Desgevraagd hebben partijen de rechtbank toestemming verleend om het onderzoek te sluiten en zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten en de uitspraakdatum bepaald op heden.

Overwegingen

1.
Op 30 juni 2010 heeft de derde partij een aanvraag om een lichte bouwvergunning ingediend voor het gedeeltelijk vergroten van de bestaande bergingen op het perceel [locatie]. Aanvankelijk achtte verweerder dit bouwplan in strijd met het bestemmingsplan ‘Zandvoort Centrum’ en wenste verweerder geen medewerking te verlenen aan het bouwplan. Thans is verweerder van mening dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan en heeft verweerder alsnog een bouwvergunning verleend.
2.
Eiser voert allereerst aan dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan ‘Zandvoort Centrum’, omdat het bouwplan niet kan worden aangemerkt als een aanbouw in de zin van dat bestemmingsplan. Er is volgens eiser geen sprake van een ondergeschikte en afzonderlijke ruimte. Eiser stelt dat de bergingen in bouwkundig en functioneel opzicht onderdeel zijn van het hoofdgebouw, omdat de constructie het op het dak van de bergingen gelegen dakterras van het appartementencomplex draagt. Bovendien overschrijdt de oppervlakte van de bergingen de in het bestemmingsplan maximaal toegestane oppervlakte van 50 m2, aldus eiser. Ter zitting heeft eiser nog gesteld dat het dakterras op de bergingen een tweede bouwlaag betreft, terwijl in artikel 12.2.3 is bepaald dat een aanbouw uit slechts één bouwlaag mag bestaan.
3.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Zandvoort Centrum’ (vastgesteld op 14 september 2009). Het betreffende perceel heeft daarin de bestemming ‘Wonen- 2’.
Ingevolge artikel 1, onder 6, van de planvoorschriften wordt onder aanbouw verstaan: een aan het hoofdgebouw gebouwde en daaraan ondergeschikte en afzonderlijke ruimte, waarmee het rechtstreeks in verbinding staat.
Ingevolge artikel 13.2.3 van de planvoorschriften gelden, voor zover hier relevant, voor het bouwen van bijgebouwen en aan- en uitbouwen de volgende regels:
a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen mag buiten het bouwvlak maximaal 35% van het erf bedragen, met een maximum van 50 m2.
4.
De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat de bergingen als een aanbouw kunnen worden beschouwd in de zin van het bestemmingsplan, nu deze van buitenaf beschouwd als een afzonderlijke en ondergeschikte ruimte kunnen worden gezien. Ook in functioneel opzicht is de bergingsruimte ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 29 juli 2009 (LJN: BJ4088) heeft bepaald dat de bergingen moeten worden aangemerkt als ‘bijgebouw’ in de zin van het voorgaande bestemmingsplan ‘Zandvoort-Centrum’, waarin geen definitie was gegeven van ‘aanbouw’.
5.
Ten aanzien van de oppervlakte van de bergingen gaat de rechtbank uit van het volgende. Zoals ter zitting door verweerder is aangegeven, is het bouwvlak zoals weergegeven op de plankaart behorende bij het huidige bestemmingsplan gebaseerd op hetgeen feitelijk gebouwd is. Uitgaande hiervan zijn de afmetingen van de berging 9 meter bij 5,5 meter, hetgeen resulteert in een oppervlakte van 49,5 m². De oppervlakte van de bergingen voldoet derhalve aan de voorschriften van het bestemmingsplan.
6.
Voorts is de vraag of het dakterras moet worden aangemerkt als een bouwlaag. Verweerder heeft zich in een brief aan de rechtbank van 15 januari 2013 op het standpunt gesteld dat het dakterras, gelet op de in het bestemmingsplan gegeven definitie, niet als bouwlaag kan worden aangemerkt, nu het dakterras geen omsloten ruimte is. Eiser kan zich daarin niet vinden.
7.
Niet in geschil is dat de bergingen zijn gelegen in de bestemming ‘[#]’ en dat op grond van het bij deze bestemming behorende planvoorschrift neergelegd in artikel 12.2.3 geldt dat een aanbouw uit ten hoogste één bouwlaag mag bestaan.
8.
Ingevolge artikel 1, tweeëntwintigste lid, van de planvoorschriften wordt onder ‘bouwlaag’ verstaan de begane grond of een verdieping van een gebouw met uitsluiting van kelder, onderhuis, zolder of vliering.
9.
Gelet op de gegeven definitie is de rechtbank van oordeel dat een dakterras niet als bouwlaag kan worden aangemerkt. Onder de definitie vallen met wanden en een dak omsloten ruimten, waarvan in het geval van een dakterras geen sprake is. Ook in zoverre is derhalve geen sprake van strijd met het bestemmingsplan.
10.
Eiser voert voorts aan dat verweerder ten onrechte een bouwvergunning heeft verleend, omdat een deel van de constructie is gebouwd op het bij hem in eigendom zijnde perceel[perceel]. Het Kadaster heeft volgens eiser al in 2007 vastgesteld dat op zijn grond is gebouwd. Eiser beroept zich in dit verband op artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 8 van het EVRM en stelt dat sprake is van schending van zijn recht op ongestoord genot van zijn eigendom.
11.
Nu geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan, en ook geen andere, limitatief opgesomde, weigeringsgronden uit artikel 44 van de Woningwet aan de orde zijn, was verweerder gehouden de bouwvergunning te verlenen. Gelet op het dwingendrechtelijke karakter van artikel 44 van de Woningwet kan het bouwen op andermans gronden geen grond vormen om de bouwvergunning onvoorwaardelijk te weigeren. In dit verband wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling van 9 juli 1999 (LJN: AN6142). Onder de vigeur van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zou dit overigens niet anders zijn. Verweerder hoefde in dit geval aldus geen rekening te houden met de eigendomssituatie van de gronden. Voor zover eiser meent dat ten onrechte op zijn grond is gebouwd, staat het hem vrij dit aan de civiele rechter voor te leggen, in welke procedure hij zijn standpunt met betrekking tot het EVRM naar voren kan brengen.
12.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskosten-veroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzitter, mr. C.E. Heyning-Huydecoper en mr.drs. L. Beijen, leden, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2013.
griffier voorzitter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.