ECLI:NL:RBNHO:2013:9480

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
15 oktober 2013
Zaaknummer
C/14/139352/HA ZA 12-272
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • S.M. Jongkind-Jonker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen legaat en verdeling van onroerende zaken tussen broers na overlijden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiseres en gedaagde, die beiden betrokken zijn bij de nalatenschap van erflater. Eiseres, de enige erfgename van erflater, vorderde onder andere dat het legaat aan gedaagde, de broer van erflater, zou vervallen. Dit legaat betrof de rechten op een veehouderijbedrijf dat erflater en gedaagde samen uitoefenden. Eiseres stelde dat het legaat niet meer uitvoerbaar was, omdat het bedrijf in omvang was afgenomen en niet meer als een winstgevend bedrijf functioneerde. Gedaagde betwistte deze stelling en voerde aan dat het bedrijf nog steeds bestond, zij het in een andere vorm.

De rechtbank oordeelde dat het legaat niet was vervallen. De rechtbank stelde vast dat erflater en gedaagde gezamenlijk hadden besloten om het bedrijf af te bouwen, maar dat het bedrijf in 2009 nog steeds bestond, zij het in een andere vorm. De rechtbank concludeerde dat het legaat nog steeds van toepassing was en dat gedaagde recht had op de gelegateerde goederen. Eiseres had ook een subsidiaire vordering ingediend, waarin zij verzocht om een verdeling van de onroerende zaken en een betaling van overbedeling door gedaagde. De rechtbank heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen, waarbij gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 183.162,05 aan eiseres, te betalen in tien jaarlijkse termijnen.

Daarnaast werd gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 77.550,= aan eiseres uit hoofde van overbedeling. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht, sectie handel en insolventies, zittingsplaats Alkmaar
AJB/SJ
zaaknummer / rolnummer: C/14/139352 / HA ZA 12-272
Vonnis van 16 oktober 2013
in de zaak van
EISERES,
wonende te Schagen,
eiseres,
advocaat mr. C.H.P. Groot-van Ederen te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te Westerland,
gedaagde,
advocaat mr. R.D. de Boer te Hoorn.
Partijen zullen hierna ''[eiseres]'' en ''[gedaagde]'' worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 juli 2012;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 3 oktober 2012;
- de bij brief van 24 januari 2013 van de zijde van [gedaagde] overgelegde productie 10;
- het proces-verbaal van de comparitie gehouden op 13 februari 2013;
- de pleitaantekeningen van de zijde van [eiseres];
- de pleitaantekeningen van de zijde van [gedaagde];
- de akte uitlating producties van de zijde van [gedaagde];
- de antwoordakte, tevens houdende akte voorwaardelijke vermeerdering eis van de zijde van [eiseres];
- de antwoordakte ten aanzien van de voorwaardelijke subsidiaire vermeerdering van eis van de zijde van [gedaagde].
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald. De inhoud van voormelde stukken geldt als hier ingelast.

2.De feiten

2.1
[naam erflater] (hierna: erflater) heeft bij testament van 21 oktober 1982 over een deel van zijn nalatenschap beschikt.
2.2
Het testament van erflater is destijds opgesteld in de aanloop naar het te sluiten huwelijk tussen hem en [eiseres]. Tegelijkertijd, ook op 21 oktober 1982, zijn huwelijkse voorwaarden opgesteld.
2.3
[gedaagde] is getrouwd geweest met de zus van [eiseres], [naam zus]. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, [kind 1] en [kind 2] [gedaagde].
2.4
Het testament bevat een legaat aan [gedaagde]. De tekst van het legaat luidt:
(…) Ik legateer, niet vrij van rechten en kosten, af te geven binnen zes maanden na mijn overlijden, aan mijn broer [gedaagde], thans wonende te Westerland, [adres], al mijn rechten, zowel in de onroerende- als in de roerende zaken behorende tot het veehouderijbedrijf, hetgeen ik samen met mijn voornoemde broer uitoefen, onder de last dat mijn voornoemde broer voor zijn rekening neemt mijn deel der tot voormeld veehouderijbedrijf behorende verplichtingen, zijnde opgemeld legaat tegen inbreng in mijn nalatenschap van de ten tijde van mijn overlijden geldende boekwaarde der aan mijn broer gelegateerde bestanddelen als vooromschreven, welke inbreng zal plaatsvinden in tien achtereenvolgende jaarlijkse gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn voldaan dient te worden op datum afgifte legaat, zullende over het verschuldigde bedrag een rente verschuldigd zijn ter grootte van de alsdan geldende wettelijke rente, jaarlijks te voldoen op datum vervallen der voorbedoelde jaarlijkse termijnen, voor het eerst op datum vervallen van de tweede termijn, over het alsdan verlopen jaar. Voormelde boekwaarde zal worden bepaald door diegene, die ten tijde van mijn overlijden de administratie en/of boekhouding uitoefent van voormeld veehouderijbedrijf. (…)
2.5
Erflater had geen (vooroverleden) kinderen, zodat [eiseres] enig erfgename is.
2.6
Erflater en zijn broer [gedaagde] oefenden op het moment van het maken van het testament gezamenlijk bedrijfsmatig een veehouderijbedrijf uit.
2.7
In 1998 hebben erflater en [eiseres] hun samenwoning beëindigd. Zij hebben hun huwelijk nooit formeel ontbonden.
2.8
[gedaagde] en zijn vrouw zijn op enig moment gescheiden. Hun kinderen [kind 1] en [kind 2] woonden sinds ze 12 à 13 jaar oud waren bij hun vader [gedaagde] op de boerderij die onderdeel was van het veehouderijbedrijf. Erflater woonde niet op de boerderij.
2.9
Op 7 oktober 2009 is erflater overleden.

3.Het geschil

3.1
[eiseres] vordert, na wijziging eis, dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I voor recht verklaart dat het in het testament van [naam erflater] van 21 oktober 1992 [1982, rechtbank]opgenomen legaat ten gunste van [gedaagde] is komen te vervallen c.q. dat [gedaagde] daaraan geen rechten kan ontlenen, althans dat [eiseres] niet is gehouden tot afgifte van het legaat aan [gedaagde] over te gaan;
II de verdeling vaststelt van de aan erflater en [gedaagde] in gemeenschappelijke eigendom toebehorende onroerende zaken, staande en gelegen te (onder meer Westerland), [adres], met een totale oppervlakte van 18.24.40 ha, kadastrale gemeente Wieringen secties I 354, 664, 683, 688, 689, 714, met toedeling van deze onroerende zaken aan [gedaagde] onder gelijktijdige betaling van een bedrag ad € 454.000,= aan [eiseres] wegens onderbedeling;
III de verdeling van de banktegoeden en roerende zaken vaststelt zoals genoemd onder 12 sub II en III [van de dagvaarding, rechtbank] door toedeling daarvan aan [gedaagde] door verandering van tenaamstelling onder gelijktijdige betaling van een bedrag ad € 66.664,55 wegens overbedeling aan [eiseres];
IV [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 18.316,20,= per jaar aan [eiseres] als gebruiksvergoeding met als ingangsdatum 7 oktober 2009 tot het moment van levering van (het aandeel van erflater in) de onroerende zaken aan [gedaagde];
V [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de goederenrechtelijke voltooiing van de verdeling;
Subsidiair, voor zover de primaire vordering wordt afgewezen:
I [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag ad € 183.162,05 in tien jaarlijkse termijnen waarbij [gedaagde] wordt veroordeeld de eerste termijn ad € 18.316,20 aan [eiseres] te betalen op het moment van afgifte van het legaat zoals omschreven onder 21 t/m 23 hiervoor [in de dagvaarding, rechtbank] aan [gedaagde] en met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de overige jaarlijkse termijnen met betaling van de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag op de vervaldag van die jaarlijkse termijn onder gehoudenheid van [eiseres] tot afgifte van het legaat;
II de verdeling vaststelt van de tussen erflater en [gedaagde] in gemeenschappelijke eigendom toebehorende onroerende zaken, zijnde de boerderij met ondergrond en erf, plaatselijk bekend [adres] te Westerland en het perceel, kadastraal bekend gemeente Wieringen, sectie I, 664 langs bestemmingsplan Westerland met een oppervlakte van 2.000 m2, alsmede een deel van de mede aan erflater toebehorende onroerende zaken (grasland) ter grootte van 4.10.00 ha en de personenauto met kenteken [kentekennummer] merk Opel met toedeling aan [gedaagde] onder gelijktijdige betaling van een bedrag ad € 231.599,= aan [eiseres] wegens overbedeling;
III [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 27.580,01 per jaar met ingangsdatum 7 oktober 2009 (de overlijdensdatum van erflater) aan [eiseres], bestaande uit een bedrag ad € 9.263,96 aan gebruiksvergoeding voor de onroerende zaken genoemd onder II subsidiaire vordering en een bedrag ad € 27.580,01 per jaar voor het gebruik van het gelegateerde, totdat afgifte van het legaat en verdeling van de gemeenschappelijke eigendommen heeft plaatsgevonden zoals hiervoor onder I en II omschreven;
IV [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de goederenrechtelijke voltooiing van de verdeling en de afgifte van het legaat;
één en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2
[gedaagde] voert verweer.
3.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

legaat

4.1
[eiseres] heeft primair als eerste gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat het legaat ten bate van [gedaagde] – kort gezegd – is vervallen.
4.2
[eiseres] heeft deze vordering, kort samengevat, als volgt onderbouwd. Het legaat kan niet ten uitvoer worden gebracht omdat het bij testament van 21 oktober 1982 gelegateerde goed, dat wil zeggen het aandeel van erflater in het gezamenlijke veehouderijbedrijf van erflater en [gedaagde], ten tijde van het overlijden van erflater op 7 oktober 2009 geen onderdeel meer uitmaakte van de nalatenschap van erflater. Het melkquotum en de onroerende zaak waren al verkocht. Er werden nog slechts hobbymatig koeien gefokt en aardappelen verbouwd. Het bedrijf werd alleen nog op papier voortgezet om fiscale redenen maar in feite was er sinds 2003 al geen sprake meer van een op winst gerichte bedrijfsvoering. [gedaagde] heeft deze stellingen gemotiveerd betwist. De rechtbank zal de stellingen en verweren van partijen hierna voor zover relevant bespreken.
4.3
De rechtbank acht bij de beoordeling of het legaat wel of niet vervallen is de volgende omstandigheden van belang. De rechtbank stelt allereerst vast dat het bedrijf van de broers in 2009 nog steeds bestond. Het had toen weliswaar een andere omvang en inrichting gekregen dan in 1982, zoals blijkt uit productie 1 bij conclusie van antwoord, maar de broers [familienaam] (erflater en legataris) hebben daartoe gezamenlijk besloten. Ze hebben het bedrijf rond 2003 met zijn tweeën afgebouwd van een veehouderijbedrijf naar een kleiner bedrijf van (nog steeds) agrarische aard, waarin onder meer vleeskoeien werden gefokt en aardappelen werden verbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet gezegd worden dat het gelegateerde geen deel meer uitmaakte van de nalatenschap van erflater of niet meer onder de werking van het legaat viel. Erflater zal overigens in 1982 ook hebben voorzien dat het veehouderijbedrijf te zijner tijd, met het klimmen van de jaren, anders zou worden ingericht, vooral nu in de aard van een dergelijk bedrijf besloten ligt dat aanzienlijke lichamelijke arbeid verzet moet worden. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat erflater het legaat heeft opgesteld in het zicht van het sluiten van zijn huwelijk met [eiseres]. De huwelijkse voorwaarden en het testament zijn op dezelfde dag opgesteld. Kennelijk heeft erflater met het legaat willen regelen dat zijn aandeel in het bedrijf niet aan zijn vrouw zou toekomen maar aan zijn broer [gedaagde]. Op grond van voormelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het legaat is komen te vervallen of dat [gedaagde] daaraan geen rechten kan ontlenen.
4.4
Het voorgaande betekent reeds dat de gehele primaire vordering (I tot en met V) voor afwijzing gereed ligt. De rechtbank zal thans overgaan tot beoordeling van het subsidiair gevorderde, te beginnen met punt I.
4.5
[eiseres] vordert, kort gezegd, een bedrag van € 183.162,05 van [gedaagde] tegen afgifte van het legaat. Aan deze vordering wordt het volgende ten grondslag gelegd. In het legaat is bepaald dat [gedaagde] de boekwaarde van het gelegateerde ten tijde van het overlijden van erflater zal inbrengen in de nalatenschap.
Deze boekwaarde per 7 oktober 2009 is door de toenmalige boekhouder van het veehouderijbedrijf mr. [naam 1] bepaald op het bedrag van € 183.162,05. Dat blijkt uit productie 6 bij de dagvaarding. Voorts is in het legaat bepaald dat deze inbreng zal plaatsvinden in tien achtereenvolgende termijnen, waarvan de eerste voldaan dient te worden op datum afgifte legaat, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bepaald in het legaat.
4.6
[gedaagde] heeft de vordering niet weersproken en het bedrag van € 183.162,05 erkend. De rechtbank gaat voorbij aan de in de aantekeningen ter zitting van de zijde van [eiseres] vermelde vermeerdering van eis naar € 188.250,=, nu in de akte vermeerdering eis van 1 mei 2013 weer het aanvankelijk gevorderde bedrag van € 183.162,05 is vermeld; de rechtbank gaat er dan ook van uit dat [eiseres] genoemde vermeerdering van eis heeft laten varen. De subsidiaire vordering onder I ligt daarom voor toewijzing gereed.
verdeling eenvoudige gemeenschappen
4.7
De rechtbank zal thans overgaan tot beoordeling van het subsidiair onder II gevorderde, inhoudende de toedeling van het gezamenlijk privé-eigendom van erflater en [gedaagde] (volgens [eiseres] bestaande uit 1: de boerderij met ondergrond en erf gelegen aan de [adres] te Westerland, 2: het perceel kadastraal bekend gemeente Wieringen sectie I 664 langs bestemmingsplan Westerland met een oppervlakte van 2.000 m2, 3: een deel van het grasland ter grootte van 4.10.00 ha en 4: de personenauto [kentekennummer] merk Opel) aan [gedaagde], waarbij [gedaagde] gehouden is om aan [eiseres] te betalen uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 231.599,=.
4.8
[eiseres] heeft deze vordering als volgt onderbouwd. [gedaagde] heeft aangegeven dat hij de gemeenschappelijke eigendommen toebedeeld wenst te krijgen. Taxatie heeft in onderling overleg plaatsgevonden. [gedaagde] heeft deze stellingen deels erkend, deels gemotiveerd betwist.
4.9
De rechtbank oordeelt als volgt. Beide partijen gaan er in hun stellingen en verweren in beginsel van uit dat de onroerende zaken plus de auto aan [gedaagde] zullen worden toebedeeld. De rechtbank zal dan ook dienovereenkomstig beslissen. Partijen zijn het echter niet eens over de omvang van de te verdelen gemeenschap en de daaraan toe te kennen waarde. Zij twisten over de vraag welke percelen grond als privévermogen moeten worden aangemerkt en daarmee niet behoren tot de op grond van het legaat aan [gedaagde] te leveren onroerende zaken. Daarnaast zijn partijen het ook niet eens over de waarde van de Opel.
4.1
Volgens [eiseres] is de Opel € 5.198,= waard, [gedaagde] stelt de waarde op € 2250,=. [gedaagde] onderbouwt de door hem gestelde waarde met een taxatieverslag per februari 2011 en stelt in het verlengde daarvan dat dit ook de waarde moet zijn geweest op 7 oktober 2009. Nu [gedaagde] in tegenstelling tot [eiseres] zijn stellingen heeft onderbouwd met een taxatieverslag en [eiseres] bovendien het gestelde verband tussen de waarde in februari 2011 en de waarde in oktober 2009 onvoldoende cijfermatig en inhoudelijk heeft betwist, zal de rechtbank uitgaan van de door [gedaagde] gestelde waarde, zijnde € 2250,=.
4.11
Zoals hiervoor al vermeld twisten partijen over de omvang en de in aanmerking te nemen waarde van de aan partijen in mede-eigendom toebehorende en voor verdeling in aanmerking komende gronden. [eiseres] stelt dat de desbetreffende gemeenschap bestaat uit:
- ondergrond woning: 1.800 m²
- erf: 3.200 m²
- strook grond langs bestemmingsplan Westerland: 2.000 m²
- grasland: 41.000 m²
zijnde in totaal een oppervlakte grond van 4.80.00 ha. Ter onderbouwing van deze oppervlakte verwijst [eiseres] naar meerdere jaarrekeningen van het veehouderijbedrijf en een daarop gebaseerd overzicht, betrekking hebbende op het gebruik van de onroerende zaken in de afgelopen jaren. Volgens [eiseres] beloopt de waarde van de verschillende percelen grond in totaal een bedrag van
€ 358.000,=, welk bedrag als volgt is opgebouwd:
- ondergrond woning: € 125.000,=
- erf: € 60.000,=
- strook grond langs bestemmingsplan Westerland: € 50.000,=
- grasland:
€ 123.000,=
Totaal: € 358.000,=
Vermeerderd met de waarde van de opstal (€ 100.000,=) – over deze waarde zijn partijen het op zichzelf eens, zij het dat [gedaagde] meent dat een korting op zijn plaats is – komt de te verdelen waarde van de in mede-eigendom aan partijen toebehorende onroerende zaken volgens [eiseres] uit op een bedrag van
€ 458.000,=.
4.12
[gedaagde] stelt hiertegenover dat de in mede-eigendom aan partijen toebehorende
ondergrond en erf samen 925 m2 groot zijn en een waarde vertegenwoordigen van € 112.850,=. Hij verwijst ter onderbouwing hiervan naar een door mr. [naam 1] opgesteld stuk (productie 15 bij antwoordakte van 12 juni 2013).
4.13
De rechtbank oordeelt als volgt. De stelling van [eiseres] dat het vermogen van erflater niet vanuit fiscaal oogpunt dient te worden benaderd en dat niet enkel op basis van de met de Belastingdienst gemaakte zogenoemde werkafspraak vastgesteld kan worden welk deel van de onroerende zaken als privévermogen valt aan te merken, kan geen doel treffen. Uit het als productie 3 bij de dagvaarding overgelegde taxatierapport blijkt dat alle daarin genoemde onroerende zaken in eigendom toebehoren aan de erven van Adriaan Nicolaas [gedaagde] en [gedaagde]. De waarde van de onroerende zaken behoorde aanvankelijk volledig tot het bedrijfsvermogen en viel daarmee dus ook onder het gelegateerde. Partijen zijn het er echter over eens dat een gedeelte van de (waarde van de) onroerende zaken in kwestie vanuit het bedrijfsvermogen is overgeheveld naar het privévermogen van erflater en [gedaagde]. De eigendomsverhoudingen ondergingen daarbij geen verandering. De overheveling kon op grond van een wettelijke regeling tegen fiscaal vriendelijke condities plaatsvinden. De heer [naam 1] heeft in zijn notitie d.d. 10 juni 2013 (productie 15 van de zijde van [gedaagde]) opgemerkt dat erflater en [gedaagde] in 2007 met gebruikmaking van de regeling het woongedeelte van de [adres] te Westerland en 925 m2erf en ondergrond aan het bedrijfsvermogen hebben onttrokken en geëtiketteerd als privévermogen. De heer [naam 1] merkt voorts op dat dit akkoord is bevonden door de Belastingdienst. Naar het oordeel van de rechtbank dient de waarde van de aan het bedrijfsvermogen onttrokken onroerende zaken niet tot het gelegateerde te worden gerekend. [gedaagde] heeft dan ook terecht geconcludeerd dat een door hem op grond van overbedeling aan [eiseres] te betalen bedrag dient te worden gebaseerd op een toedeling aan hem, [gedaagde], van de opstal, te weten het woongedeelte van de boerderij, en 925 m2 grond (erf en ondergrond) en de aan deze onroerende zaken toe te kennen waarde. Het aandeel van [eiseres] in de overige, door haar genoemde gronden valt onder het gelegateerde, zodat een verdeling van die gronden niet aan de orde is.
4.14
Nu [eiseres] de door [gedaagde] aan de ondergrond en erf (925 m2) verbonden waarde van € 112.850,= op zichzelf niet heeft betwist, zal de rechtbank van deze waarde uitgaan.
4.15
De stelling van [gedaagde] dat een korting van 35% moet worden toegepast op de waarde van de boerderij omdat deze door hem en zijn kinderen bewoond is, wordt verworpen. De rechtbank zal als maatstaf voor de vaststelling van de waarde van de boerderij met ondergrond en erf zoals gebruikelijk de vrije verkoopwaarde in het economisch verkeer aanhouden. Dat is in dit geval de onderhandse verkoopwaarde in onbewoonde staat. Met gebruiksrechten van een deelgenoot, die hij immers slechts als deelgenoot in de onverdeelde gemeenschap heeft, zal dus geen rekening worden gehouden.
4.16
Uit het voorgaande volgt dat het woongedeelte van de boerderij met ondergrond en erf, groot 925 m², gelegen aan de [adres] te Westerland, en de personenauto [kentekennummer] merk Opel aan [gedaagde] zullen worden toegedeeld, waarbij [gedaagde] gehouden zal zijn om aan [eiseres] te betalen uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 106.425,= (€ 212.850,= : 2) + € 1.125,= (€ 2.250,= : 2) = € 107.550,=.
gebruiksvergoeding
4.17
De rechtbank zal thans overgaan tot beoordeling van het subsidiair onder III gevorderde, inhoudende dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 27.580,01 per jaar met ingangsdatum 7 oktober 2009, bestaande uit een bedrag van € 9.263,96 per jaar aan gebruiksvergoeding voor het gebruik van de onroerende zaken, behorende tot het privé vermogen, en een bedrag van € 27.580,01 per jaar voor het gebruik van het gelegateerde.
4.18
[eiseres] heeft aan deze vordering het volgende ten grondslag gelegd. Aan [eiseres] komt een gebruiksvergoeding toe omdat [gedaagde] het genot heeft van haar aandeel in de onroerende zaken en zij niet. [gedaagde] heeft sinds het overlijden van erflater alle onroerende zaken alleen in gebruik. Hij heeft aldoor geweigerd mee te werken aan verdeling en afgifte legaat want ''hij zit wel goed''. [eiseres] verwijst ter nadere onderbouwing van haar stellingen naar de brief van mr. [naam 1] van 7 maart 2011 (productie 7 bij dagvaarding). [gedaagde] heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.
4.19
De rechtbank stelt allereerst vast dat de onderbouwing van [eiseres] alleen betrekking heeft op onroerende zaken. De vordering van een gebruiksvergoeding voor roerende zaken wordt reeds daarom als niet onderbouwd afgewezen.
4.2
Bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde] een gebruiksvergoeding verschuldigd is aan [eiseres] voor het gebruik van de onroerende zaken, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Ten aanzien van het door [eiseres] als enig erfgename verkregen aandeel van erflater in de onroerende zaken, behorende tot het bedrijf, geldt dat [eiseres] op basis van het legaat gehouden is bedoeld aandeel aan [gedaagde] te leveren. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het toekennen van een vergoeding voor het uitsluitend gebruik van de desbetreffende onroerende zaken. Ook voor het uitsluitend gebruik van de niet onder het legaat vallende, want als privévermogen aangemerkte onroerende zaken, is het betalen van een vergoeding naar het oordeel van de rechtbank niet op zijn plaats. De rechtbank betrekt daarbij dat het woongedeelte van de boerderij (inclusief ondergrond en erf) onlosmakelijk is verbonden met de op grond van het legaat door [eiseres] aan [gedaagde] te leveren onroerende zaken. In overeenstemming daarmee is dat [gedaagde], naar tussen partijen niet in geschil is, sinds het overlijden van erflater op 7 oktober 2009 de zakelijke lasten voor de onroerende zaken voor zijn rekening neemt.
4.21
[eiseres] heeft ter onderbouwing van haar vordering tot betaling van een gebruiksvergoeding nog aangevoerd dat [gedaagde] de afgifte van het legaat en/of de verdeling van de privé onroerende zaken heeft getraineerd, waardoor zij tegen haar zin in een onverdeeldheid is gebleven. [gedaagde] heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
4.22
De rechtbank oordeelt als volgt. De brief van mr. [naam 1] waarnaar [eiseres] in dit kader verwijst, ondersteunt haar stelling niet. Ten eerste ziet de brief alleen op de onroerende zaken, behorende tot het bedrijfsvermogen, en niet op de onroerende zaken, die tot het privévermogen moeten worden gerekend. De brief gaat immers alleen over de uitvoering van het legaat. De rechtbank leest in de brief niet, zoals [eiseres] stelt, dat [gedaagde] de afgifte van het legaat door [eiseres] tegen haar zin heeft tegengehouden. Integendeel, uit de tekst van de brief volgt dat [gedaagde] bereid is het gelegateerde te aanvaarden zodra [eiseres] tot afgifte daarvan bereid is. De stelling van [eiseres] wordt dan ook verworpen. [gedaagde] kan niet worden tegengeworpen dat de afgifte van het legaat en de verdeling van de zaken, behorende tot het privévermogen en mede-eigendom van partijen, door zijn toedoen en onnodig op zich hebben laten wachten. In het midden kan worden gelaten of die stelling, indien wel juist, ertoe zou hebben kunnen leiden dat [gedaagde] een gebruiksvergoeding dient te betalen.
4.23
De rechtbank komt tot de slotsom dat [eiseres] onvoldoende feiten en/of omstandigheden naar voren heeft gebracht, op grond waarvan [gedaagde] haar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een gebruiksvergoeding is verschuldigd.
Dit leidt ertoe dat de subsidiaire vordering onder III van [eiseres] zal worden afgewezen.
kosten die van de zakelijke rekening zijn betaald
4.24
Partijen hebben een debat gevoerd over diverse kosten (onder meer notariskosten, belasting, crematie) die van de zakelijke rekening van het bedrijf van de broers [gedaagde] zouden zijn betaald en over de vraag voor wiens rekening deze kosten zouden moeten komen. Nu ter zake geen vordering tot vergoeding in reconventie is ingediend en evenmin een beroep op verrekening is gedaan, zal de rechtbank aan dit debat voorbij gaan.
voorschotbetaling
4.25
[eiseres] heeft niet betwist dat zij een bedrag van € 30.000,= heeft ontvangen als voorschot op het aan haar wegens overbedeling van [gedaagde] toekomende bedrag. Rekening houdend met dit voorschot komt het door [gedaagde] aan [eiseres] te betalen bedrag uit op € 77.550,= (€ 107.550,= - € 30.000,=).
kosten
4.26
[eiseres] heeft tot slot onder IV van de subsidiaire vordering gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van de goederenrechtelijke voltooiing van de verdeling en de afgifte van het legaat. [gedaagde] heeft zich tegen deze vordering niet verzet. Deze vordering zal daarom worden toegewezen zoals gevorderd.
4.27
Partijen zijn over en weer op een aantal punten in het ongelijk gesteld. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van het bedrag van € 183.162,05 onder gehoudenheid van [eiseres] tot afgifte van het legaat, te betalen in tien jaarlijkse termijnen, waarbij de eerste termijn van € 18.316,20 moet worden betaald op het moment dat [eiseres] het legaat aan [gedaagde] afgeeft en de overige termijnen telkens een jaar later, met betaling van de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag op de vervaldag van die jaarlijkse termijn.
5.2
deelt toe aan [gedaagde]:
- het woongedeelte van de boerderij met ondergrond en erf (925 m²), plaatselijk bekend [adres] te Westerland;
- de personenauto met kenteken [kentekennummer] merk Opel.
5.3
veroordeelt [gedaagde] om uit hoofde van overbedeling aan [eiseres] te betalen het bedrag van € 77.550,= (zegge: zevenenzeventigduizendvijfhonderdvijftig euro).
5.4
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de goederenrechtelijke voltooiing van de verdeling en de afgifte van het legaat.
5.5
compenseert de proceskosten van partijen in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
5.6
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5.7
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.  Jongkind-Jonker en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2013.