Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
legaat
€ 123.000,=
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiseres en gedaagde, die beiden betrokken zijn bij de nalatenschap van erflater. Eiseres, de enige erfgename van erflater, vorderde onder andere dat het legaat aan gedaagde, de broer van erflater, zou vervallen. Dit legaat betrof de rechten op een veehouderijbedrijf dat erflater en gedaagde samen uitoefenden. Eiseres stelde dat het legaat niet meer uitvoerbaar was, omdat het bedrijf in omvang was afgenomen en niet meer als een winstgevend bedrijf functioneerde. Gedaagde betwistte deze stelling en voerde aan dat het bedrijf nog steeds bestond, zij het in een andere vorm.
De rechtbank oordeelde dat het legaat niet was vervallen. De rechtbank stelde vast dat erflater en gedaagde gezamenlijk hadden besloten om het bedrijf af te bouwen, maar dat het bedrijf in 2009 nog steeds bestond, zij het in een andere vorm. De rechtbank concludeerde dat het legaat nog steeds van toepassing was en dat gedaagde recht had op de gelegateerde goederen. Eiseres had ook een subsidiaire vordering ingediend, waarin zij verzocht om een verdeling van de onroerende zaken en een betaling van overbedeling door gedaagde. De rechtbank heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen, waarbij gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 183.162,05 aan eiseres, te betalen in tien jaarlijkse termijnen.
Daarnaast werd gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 77.550,= aan eiseres uit hoofde van overbedeling. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.