ECLI:NL:RBNHO:2013:BY9164

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
198089
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot dwangakkoord op basis van artikel 287a Faillissementswet

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 22 januari 2013 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoekster] om Rabobank, ING, Voorschotbank en Nuon te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Het verzoek is ingediend op 27 november 2012 en betreft een totale schuld van € 194.327,16 aan negen schuldeisers. De vorderingen van de betrokken banken zijn aanzienlijk, met Rabobank als grootste schuldeiser met € 115.401,15. De aangeboden regeling voorzag in een uitkering van 1,78% aan preferente en 0,98% aan concurrente schuldeisers, maar werd door Nuon en ING afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gezamenlijke vorderingen van de vier banken meer dan 97% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, wat betekent dat de regeling niet haalbaar was. De rechtbank oordeelde dat de schuldeisers in redelijkheid konden weigeren in te stemmen met de regeling, gezien de geringe acceptatie door andere schuldeisers en de onevenredigheid van de belangen. Het verzoek werd afgewezen, en de rechtbank merkte op dat het verzoek mogelijk niet in aanmerking zou moeten komen voor rechtsbijstand, gezien de kansloosheid van de zaak. De beslissing om het verzoek af te wijzen werd genomen na zorgvuldige overweging van de belangen van zowel de schuldenaar als de schuldeisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer: 198089
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 22 januari 2013
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [adres] [plaats],
verzoekster,
tegen
Rabobank Nederland,
te Eindhoven,
verweerster,
ING Bank N.V., vertegenwoordigd door Fiditon,
te Amsterdam,
verweerster,
NVF Voorschotbank, vertegenwoordigd door Incassade,
te Leeuwarden,
verweerster,
en
Nuon N.V.,
te Amsterdam,
verweerster.
Partijen zullen hierna [verzoekster], Rabobank, ING, Voorschotbank en Nuon genoemd worden.
1. De procedure
1.1. [Verzoekster] heeft bij op 27 november 2012 ter griffie binnengekomen verzoekschrift de rechtbank verzocht Rabobank, ING, Voorschotbank en Nuon te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
1.2. Ter terechtzitting van 7 januari 2013 zijn [verzoekster] en [gemachtigde van verzoekster] verschenen. Namens Rabobank is [A] verschenen. Namens Voorschotbank is Incassade in de persoon van [B] verschenen.
2. De feiten
2.1. [Verzoekster] heeft blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder e Fw een totale schuld van € 194.327,16 aan negen schuldeisers.
2.2. De vordering van Rabobank op [verzoekster] bedraagt € 115.401,15, de vordering van ING € 27.617,20, die Voorschotbank bedraagt € 44.596, 99 en de vordering van Nuon op [verzoekster] bedraagt € 1.620,25.
2.3. Team Schuldhulpverlening gemeente Zaanstad heeft namens [verzoekster] een schuldregeling aangeboden, inhoudende dat aan preferente en concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van respectievelijk 1,78% en 0,98% tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen.
2.4. De aangeboden schuldregeling is door de andere schuldeisers aanvaard.
2.5. Nuon heeft bij brief van 22 augustus 2012 de aangeboden schuldregeling niet aanvaard in verband met eerdere bemiddeling.
2.6. ING heeft bij brief van 25 juli 2012 als reden voor het onthouden van instemming opgegeven dat het aanbod niet in verhouding staat tot het openstaande saldo. Tevens is aangevoerd dat wettelijke waarborgen ontbreken bij een minnelijke schuldregeling.
2.7. [B] heeft namens de Voorschotbank ter terechtzitting – samengevat – als reden voor het onthouden van instemming naar voren gebracht dat de wettelijke schuldsaneringsregeling meer waarborgen biedt dan de minnelijke schuldregeling. Tevens is aangevoerd dat het aanbod niet het maximaal haalbare is waartoe [verzoekster] financieel in staat moet worden geacht.
2.8. [A] heeft namens Rabobank ter terechtzitting – samengevat – als reden voor het onthouden van instemming eveneens naar voren gebracht dat de wettelijke schuldsaneringsregeling meer waarborgen biedt dan de minnelijke schuldregeling. Tevens is aangevoerd dat [verzoekster] zich niet voldoende heeft ingespannen om de schuld tot een minimum te beperken.
2.9. [Verzoekster] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij momenteel een arbeidsovereenkomst heeft voor twintig uur per week en dat zij, nadat zij een cursus heeft afgerond meer uren per week kan gaan werken.
3. De beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
3.1. Het verzoek zal slechts kunnen worden toegewezen als Rabobank, ING, Voorschotbank en Nuon in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat Rabobank, ING, Voorschotbank en Nuon hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van [verzoekster] of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 287a Fw dient als toetsingskader voor een dwangakkoord onder meer de volgende omstandigheden in aanmerking te worden genomen:
– is voldoende duidelijk gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe de schuldenaar financieel in staat moet worden geacht;
– biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldenaar;
– biedt het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldeiser: hoe groot is de kans dat de weigerende schuldeiser dan evenveel of meer zal ontvangen;
– is aannemelijk dat gedwongen medewerking aan een schuldregeling voor de schuldeiser concurrentieverstorend werkt;
– bestaat er precedentwerking voor vergelijkbare gevallen;
– wat is de zwaarte van het financiële belang dat de schuldeiser heeft bij volledige nakoming;
– hoe groot is het aandeel van de weigerende schuldeiser in de totale schuldenlast;
– staat de weigerende schuldeiser alleen naast de overige met de schuldregeling instemmende schuldeisers;
– is er eerder een minnelijke of een gedwongen schuldregeling geweest die niet naar behoren is nagekomen.
3.2. Bij de beoordeling van de vraag of Rabobank, ING, Voorschotbank en Nuon in redelijkheid tot de weigering konden komen, moet worden gekeken naar de inhoud van het akkoord. De rechtbank stelt vast dat Rabobank, ING, Voorschotbank en Nuon een gezamenlijk financieel belang van € 189.235,59 hebben. Ten opzichte van de totale schuldenlast van € 194.327,16 betekent dit ruim 97% van de totale schuldenlast. De rechtbank stelt vast dat slechts een zeer gering percentage van de schuldeisers wel akkoord is gegaan met het gebodene, dat zou inhouden dat nog niet eens 1% van de schuld zou worden uitgekeerd. De regeling van het dwangakkoord is niet geschreven voor een geval als dit, waarin de schuldeisers die het aanbod wel hebben aanvaard tezamen nog niet eens 3% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen. Het is de rechtbank volstrekt onduidelijk waarom het onderhavige verzoek aan haar is voorgelegd. Indien het verzoek is gefinancierd met een subsidie van de Raad voor de Rechtsbijstand, komt het de rechtbank voor dat een dergelijk kansloos geval daarvoor niet in aanmerking zou moeten komen. Op geen enkele wijze kan onder genoemde omstandigheden immers worden geoordeeld dat Rabobank, ING, Voorschotbank en Nuon in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen. Het verzoek om Rabobank, ING, Voorschotbank en Nuon te bevelen in te stemmen met de schuldregeling zal daarom worden afgewezen. De verweren van Rabobank en Voorschotbank behoeven gelet op voorgaand oordeel geen verdere bespreking.
3.3. Op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal bij afzonderlijk vonnis worden beslist.
4. De beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2013.