ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ0108

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/122
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.J. van Brussel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake bijstandsverlening en eigendom auto

Op 18 januari 2013 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, bijgestaan door mr. W.G. Fischer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, dat zijn aanvraag om bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) had afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij feitelijk verblijft op het opgegeven adres.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker een Alpha Romeo op zijn naam had staan, maar dat deze auto, ondanks de kentekenregistratie, niet meer in zijn bezit of eigendom was. Verzoeker had namelijk tien jaar buiten Nederland verbleven en stelde dat de auto sinds zijn vertrek niet meer van hem was. De voorzieningenrechter vond deze stelling aannemelijk, vooral gezien de lange periode van afwezigheid en de ouderdom van de auto.

De voorzieningenrechter besloot het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en schorste het besluit van 23 oktober 2012 met ingang van 4 januari 2013. Tevens werd verweerder opgedragen om verzoeker per 4 januari 2013 voorschotten te verstrekken ter hoogte van 90% van de bijstandsnorm. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 944,--, en moest het door verzoeker betaalde griffierecht van € 42,-- worden vergoed. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/122
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 18 januari 2013
in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. W.G. Fischer
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,
verweerder.
Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 23 oktober 2012. Daarbij
heeft verweerder verzoekers aanvraag om toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) afgewezen, omdat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij feitelijk verblijft op het adres [adres].
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Ter zitting is verzoeker, bijgestaan door mr. W.G. Fischer, verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. S. Dijkman Dulkes-Wan.
Na afloop van de zitting op 18 januari 2013 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 23 oktober 2012 met ingang van 4 januari 2013 tot zes weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op om aan verzoeker per 4 januari 2013 voorschotten te verstrekken ter hoogte van 90% van de voor verzoeker geldende bijstandsnorm;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 944,-- , te betalen aan verzoekers gemachtigde;
- gelast verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 42,-- aan hem te vergoeden.
Gronden van de beslissing
1. De voorzieningenrechter geeft voor voormelde beslissing de volgende motivering.
2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat verweerder, voordat hij tot bijstandsverlening aan verzoeker wil overgaan, nog enkele kwesties opgehel-derd wil zien.
3. Allereerst heeft verzoeker aangegeven geld te hebben geleend van ene [naam]. Verweerder wil dit kunnen controleren bij de geldgever. Het gaat om een bedrag van € 115,--. Een dergelijke lening kan echter niet aan verzoekers recht op bijstand in de weg staan. Verweerder zou desnoods de bijstand met het bedrag van deze lening kunnen verreke-nen.
4. Voorts blijkt uit de door verzoeker overgelegde bankafschriften dat hij op 5 novem-ber 2012 een bedrag van € 55,94 heeft betaald aan Centraal Beheer Achmea. Dit feit is echter evenmin van belang voor de beoordeling van verzoekers recht op bijstand.
5. Verder is gebleken dat verzoeker twee auto’s op zijn naam heeft staat: een Peugeot, waarvan verweerder aanneemt dat de waarde nagenoeg nihil is, en een Alpha Romeo, waar-van verweerder aanneemt dat deze een meer substantiële waarde zou kunnen vertegenwoor-digen. In beginsel moet een auto met een dergelijke substantiële waarde worden gerekend tot het vermogen van de bijstandsgerechtigde. De waarde van de Alpha Romeo zou volgens verweerder in de weg kunnen staan aan verzoekers recht op bijstand.
6. Echter, niet in geschil is dat de bewuste Alpha Romeo al sinds 2001 op naam van verzoeker staat. Evenmin is in geschil dat verzoeker van 2002 tot 2012 buiten Nederland heeft verbleven. Verzoeker stelt dat de auto vanaf zijn vertrek uit Nederland niet meer zijn eigendom is. Dat de auto ondanks het vertrek van verzoeker gedurende tien jaar uit Neder-land op zijn naam is blijven staan, is een bijzondere omstandigheid op grond waarvan, in het kader van deze procedure, aannemelijk is dat de auto ondanks de kentekenregistratie niet meer in eigendom of bezit van verzoeker is en dus niet meer tot zijn vermogen behoort. Bo-vendien is voldoende aannemelijk dat, gelet op de ouderdom van de auto en de in de eerdere voorlopigevoorzieningsprocedure overgelegde stukken, de waarde van de Alpha Romeo in ieder geval niet uitkomt boven het voor verzoeker geldende vrij te laten vermogen van € 5.795,--. De kentekenregistratie en de waarde van de Alpha Romeo kunnen dus evenmin in de weg staan aan verzoekers recht op bijstand.
7. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan verzoekers bezwaar tegen het besluit van 23 oktober 2012 een redelijke kans van slagen niet kan worden ontzegd. Aannemelijk is dat het recht op bijstand van verzoeker kan worden vastgesteld. Dat maakt dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voor-ziening vereist.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening dan ook toe en schorst het besluit van 23 oktober 2012 met ingang van 4 januari 2013 tot zes weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar. Voorts zal de voor-zieningenrechter verweerder opdragen om aan verzoeker per 4 januari 2013 voorschotten te verstrekken ter hoogte van 90% van de voor verzoeker geldende bijstandsnorm.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt voorts verweerder in de door verzoeker ge-maakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoe-ker een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht het bedrag van de proceskosten betalen aan de rechtshulpverlener van verzoeker.
10. Tot slot zal de voorzieningenrechter verweerder gelasten het door verzoeker betaalde griffierecht van € 42,-- aan hem te vergoeden.
11. De voorzieningenrechter deelt mede dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.
Uitgesproken in het openbaar te Haarlem op 18 januari 2013 door mr. W.J. van Brussel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden: