RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 525777/ CV EXPL 11-11554
datum uitspraak: 7 februari 2013
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
1. [eiser 1]
2. [eiser 2], handelend voor zichzelf en in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige eisers genoemd onder 3 en 4
3. [eiser 3]
4. [eiser 4]
5. [eiser 5]
6. [eiser 6]
[woonplaats]
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde mr. R. Kollee
de commanditaire vennootschap
TRANSAVIA AIRLINES C.V.
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: Transavia
gemachtigde mr. M. Osse.
De procedure
De passagiers hebben Transavia gedagvaard op 8 augustus 2011. Transavia heeft schriftelijk geantwoord. Bij rolbeschikking van 19 oktober 2011 is de zaak verwezen naar de rol van 7 december 2011 in afwachting van de beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam in de zaak met zaaknr. 200.077.860). De passagiers hebben, nadat de kantonrechter had beslist dat de zaak zich niet leent voor een comparitie van partijen na antwoord, schriftelijk op het antwoord gereageerd, waarna Transavia nog een schriftelijke reactie heeft gegeven. Vervolgens is de zaak aangehouden tot 22 november 2012 in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) op de aan hem gestelde vragen over –kort samengevat- de rechtsgeldigheid van het Sturgeon-arrest. Bij vonnis van 27 december 2012 heeft de kantonrechter bepaald dat Transavia gelegenheid wordt geboden voor pleidooi. Op 17 en 31 januari 2012 hebben pleidooien plaatsgevonden in de voorliggende zaak en in een groot aantal andere zaken waarin dezelfde problematiek speelt. Transavia heeft, bijgestaan door mr. Reevers, op 17 januari 2013 de rechtbank in algemene zin geïnformeerd over haar bedrijfsvoering. Op 31 januari 2013 zijn aan de orde gekomen in algemene zin de juridische aspecten van artikel 5 lid 3 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). Transavia heeft de rechtbank om een tussenvonnis verzocht. In de voorliggende zaak hebben partijen bij conclusie van re- en dupliek om hun standpunten nader uiteen te zetten zodat daartoe geen aanleiding bestaat en vonnis is bepaald op heden.
De feiten
a. De passagiers hebben met Transavia een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Transavia de passagiers zou vervoeren van Amsterdam naar Antalya op 23 oktober 2010 met vertrektijd 20.30 uur (lokale tijd) en vluchtnummer HV 847, hierna: de vlucht.
b. De vlucht heeft een vertraging van omstreeks 3 uur en 55 minuten opgelopen.
c. De passagiers hebben bij brief van 13 april 2011 compensatie van Transavia gevorderd in verband met voornoemde vertraging ten bedrage van in totaal € 2.400,--.
d. Transavia heeft geweigerd dit bedrag te betalen.
De vordering
De passagiers vorderen dat Transavia bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.400,-- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf primair 23 oktober 2010, subsidiair vanaf 15 november 2010, meer subsidiair vanaf 27 april 2011 en meest subsidiair vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 50,-- aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening en het Sturgeon arrest van 19 november 2009. De passagiers stellen dat Transavia vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,-- per passagier.
Het verweer
Transavia betwist de vordering. Zij voert aan dat de vordering dient te worden afgewezen omdat – kort samengevat – er sprake is van vertraging en er dan geen aanspraak bestaat op compensatie. Subsidiair voert Transavia aan dat zij geen compensatie verschuldigd is omdat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Ter onderbouwing van haar subsidiaire standpunt heeft Transavia aangevoerd dat het toestel dat de vlucht uitvoerde luchtwaardig was en was vrijgegeven voor vertrek. Nadat het toestel was vertrokken schoot de zekering van het linker wing & engine anti ice systeem eruit. Omwille van de vliegveiligheid is het toestel teruggekeerd naar de gate. Hierdoor is sprake van een onverwacht vliegveiligheidsprobleem dat Transavia niet kon voorkomen.
Transavia betwist voorts de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten.
De beoordeling
1. Uit de beantwoording van de prejudiciële vragen (het arrest van het Hof van 23 oktober 2012 in de gevoegde zaken C-581/10 (Nelson – Lufthansa) en C-629/10 (TUI c.s. – Civil Aviation Authority) volgt –kort samengevat– dat het Sturgeon-arrest als geldend recht dient te worden beschouwd, zodat de passagiers ook bij vertraging van een zekere duur recht op compensatie kunnen hebben, tenzij sprake is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in paragraaf 14 van de Verordening.
2. Ten aanzien van het beroep van Transavia op buitengewone omstandigheden overweegt de kantonrechter in algemene zin als volgt. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
3. Niet alle buitengewone omstandigheden geven aanleiding tot vrijstelling van de compensatieverplichting. De luchtvaartmaatschappij moet stellen en aantonen dat deze omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden voldoen aan voor de luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden. Het moet gaan om omstandigheden waarop de luchtvervoerder geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen.
4. Het Europese Hof heeft in zijn arrest Wallentin Herman de buitengewone omstandigheid ‘onverwachte vliegveiligheidsproblemen’ nader ingevuld. Het Hof heeft geoordeeld dat technische mankementen kunnen worden beschouwd als onverwachte vliegveiligheidsproblemen. Aldus het Hof kunnen de omstandigheden die een dergelijk voorval vergezellen alleen dan als uitzonderlijk in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening worden aangemerkt, wanneer zij verband houden met een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en de luchtvaartmaatschappij hierop geen invloed kan uitoefenen wegens de aard of de oorsprong van de gebeurtenis.
5. Het Hof heeft in r.o. 24 en 25 uiteengezet welke technische problemen inherent zijn aan de normale uitvoering van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij. Het gaat om technische problemen die worden vastgesteld tijdens het onderhoud van luchtvaartuigen of die het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud. Deze technische mankementen vormen aldus geen uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
6. Transavia heeft bij het pleidooi van 17 en 31 januari 2013 betoogd dat deze technische mankementen binnen de daadwerkelijke controle van de luchtvaartmaatschappij vallen. Volgens Transavia ligt dat anders met technische mankementen of een indicatie daarvan die zich voordoen tijdens de operatie (dat wil zeggen: een mankement of een indicatie daarvan dat zich voordoet nádat het toestel is vrijgegeven – released to service-). Transavia heeft betoogd dat zij ten onrechte wordt bestraft als zij compensatie moet betalen aan passagiers wier vlucht meer dan drie uur is vertraagd door een technisch mankement of een indicatie daarvan dat zich op dat (na release to service) moment heeft voorgedaan en waarvan Transavia wil (en moet) onderzoeken of sprake is van een luchtwaardig toestel en een veilige vlucht. Deze mankementen zijn, aldus Transavia, niet inherent aan, van nature innig verbonden met, noodzakelijk eigen aan, of zoals in de authentieke tekst van het arrest staat ‘nicht Teil der normalen Ausübung der Tätigkeit des betroffenes Luftfahrtunternehmens’. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst Transavia naar uitspraken van de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Geschillencommissie Luchtvaart.
7. De passagiers hebben, samengevat, betoogd dat de redenering van Transavia in strijd is met de tekst van artikel 5 lid 3 van de Verordening, het Wallentin Hermann arrest, het Sturgeon arrest, het Eglitis arrest en het Nelson arrest. Technische mankementen zijn, aldus de passagiers, inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij. Een vliegtuig bestaat uit veel onderdelen en het is nu eenmaal een gegeven dat die onderdelen kapot kunnen gaan. Het gaat er niet om of Transavia de vluchtverstoring als gevolg van een technisch probleem had kunnen voorkomen. Eerst moet bepaald worden of sprake is van een buitengewone omstandigheid en eerst wanneer dat het geval is moet worden getoetst of de luchtvaartmaatschappij deze omstandigheid had kunnen voorkomen. Dat technische problemen zich voordoen komt, kort samengevat, aldus de passagiers voor risico van Transavia.
8. De kantonrechter verwerpt het verweer van Transavia. Daartoe is het volgende redengevend. Het Hof heeft in het Wallentin Herman arrest – op de inhoud waarvan het Hof in het Sturgeon en Nelson arrest niet is teruggekomen- bepaald dat problemen die worden vastgesteld tijdens het onderhoud van luchtvaartuigen of die het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud, inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij en (aldus) geen uitzonderlijke omstandigheden vormen als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
9. Het Hof heeft in het Wallentin Herman arrest niet uiteengezet welke technische problemen ‘niet inherent’ zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en op welke technische problemen de luchtvaartmaatschappij geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet (a contrario) uit r.o. 25 worden afgeleid dat problemen die niet tijdens het onderhoud worden vastgesteld of die niet het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud wel buitengewone omstandigheden vormen. Het Hof heeft in r.o. 26 slechts aangegeven dat ‘evenwel niet kan worden uitgesloten dat technische problemen uitzonderlijke omstandigheden vormen’ en het Hof heeft voorbeelden gegeven van wanneer dit het geval zou kunnen zijn, namelijk wanneer sprake is van verborgen fabricagefouten of luchtvaartuigen die werden beschadigd door sabotage of terrorisme.
10. Gelet op (a) de tekst van r.o. 26 van het Wallentin Herman arrest -‘kan niet worden uitgesloten’-, (b) de aard van de door het Hof gegeven voorbeelden – het Hof noemt slechts van buitenkomende oorzaken – in samenhang met (c) de doelstelling van de Verordening, te weten een hoog niveau van consumentenbescherming, oordeelt de kantonrechter dat in zijn algemeenheid een technisch mankement of een indicatie daarvan, dat zich voordoet nadat het toestel is vrijgegeven –released to service– in beginsel moet worden beschouwd als inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij en aldus geen buitengewone omstandigheid oplevert. De kantonrechter komt mitsdien niet toe aan de beoordeling van de vraag of Transavia deze omstandigheid had kunnen voorkomen. Dat de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Geschillencommissie Luchtvaart in uitspraken tot andere oordelen zijn gekomen, maakt het voorgaande niet anders. Evenmin kan het beroep van Transavia op een wetsvoorstel voor een nieuwe verordening waaraan een lijst met bijzondere omstandigheden zou zijn gehecht haar thans baten.
11. Nu het beroep van Transavia op buitengewone omstandigheden faalt en Transavia voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van vertraging van de vlucht, worden toegewezen.
12. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar vanaf 23 oktober 2010.
13. De vordering tot veroordeling van Transavia tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen omdat niet voldoende onderbouwd is gesteld dat de passagiers deze kosten daadwerkelijk hebben gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
14. Transavia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt Transavia tot betaling aan de passagiers van € 2.400,-- te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.400,-- vanaf 23 oktober 2010 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
- veroordeelt Transavia tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd,
dagvaarding € 100,33
griffierecht € 202,00
salaris gemachtigde € 600,00;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.