ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ2148

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 13/317 & 13/567
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • W.J. van Brussel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhaving tegen vuilstortplaats Nauerna door B&W van Zaanstad

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad (verweerder) over de weigering om handhavend op te treden tegen een vuilstortplaats in Nauerna. Eiser had verzocht om handhaving wegens overtreding van het bestemmingsplan 'Nauernasche Polder 1995'. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen concreet zicht op legalisatie van de situatie bestond, omdat de gemeenteraad van Zaanstad geen verklaring van geen bezwaar had afgegeven en het onduidelijk was of dit in de toekomst zou gebeuren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en droeg hen op binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen.

Het proces begon met primaire besluiten van 3 maart en 22 april 2008, waarin verweerder het verzoek van eiser om handhaving afwees. Eiser ging in beroep, maar de rechtbank verklaarde dit beroep ongegrond. In hoger beroep werd de uitspraak van de rechtbank door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 juli 2012 gegrond verklaard. Verweerder had vervolgens een nieuwe beslissing genomen, maar ook deze werd door eiser bestreden.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de argumenten van verweerder voor het afzien van handhaving, namelijk het bestaan van concreet zicht op legalisatie, niet voldoende waren onderbouwd. De gemeenteraad had nog geen verklaring van geen bezwaar afgegeven, en er was geen garantie dat dit zou gebeuren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeenteraad een ruime discretionaire bevoegdheid heeft en dat er geen reden was om aan te nemen dat zij de vvgb zou verlenen. Daarom werd het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 13/317 (voorlopige voorziening) en 13/567 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 februari 2013 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam eiser], te [woonplaats], verzoeker/eiser (hierna te noemen: eiser),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder
(gemachtigde: mr. A. ten Bruin).
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
Afvalzorg Deponie B.V., te Assendelft,
(gemachtigde: mr. dr. V.M.Y. van ‘t Lam).
Procesverloop
Bij besluiten van 3 maart 2008 en 22 april 2008 (primaire besluiten) heeft verweerder het verzoek en aanvullende verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen de derde partij afgewezen.
Bij besluit van 9 juni 2009 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van eiser, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep bij uitspraak van 21 juni 2011 ongegrond verklaard.
Het door eiser daartegen ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van 25 juli 2012 gegrond verklaard.
Bij besluit van 28 november 2012 heeft verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen. Het bezwaar van eiser is opnieuw, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningen-rechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2013. Eiser is verschenen, samen met [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. M. Kamp. De derde partij is vertegenwoordigd door A. de Wit, bijgestaan door de gemachtigde.
Overwegingen
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Verweerder heeft weliswaar ter zitting te kennen gegeven dat hij graag een nadere reactie wil geven op het recente rapport van de onderzoekscommissie van de gemeenteraad, maar nu aan de inhoud van dit rapport in de onderhavige uitspraak geen doorslaggevende betekenis wordt toegekend, ziet de voorzieningenrechter geen belemmering om niet gelijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 25 juli 2012 (LJN: BX2537) staat vast dat het gebruik van de stortplaats door de derde partij in strijd is met artikel 8 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan ‘Nauernasche Polder 1995’, nu de derde partij afval van buiten de regio op de stortplaats toelaat. Deze strijdigheid kan worden opgeheven door verlening van een omgevingsvergunning. De derde partij heeft op 8 oktober 2012 daartoe een aanvraag gedaan bij gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland.
3. Ingevolge artikel 3.3, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is in dit geval gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland (GS) bevoegd te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning van de derde partij. De provincie en verweerder hebben een dienstverleningsovereenkomst gesloten, op grond waarvan verweerder advies dient uit te brengen. Op grond van artikel 2.27 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan GS de omgevingsvergunning niet verlenen dan nadat de raad van de gemeente Zaanstad (de gemeenteraad) een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) heeft afgegeven. Ook na inwerkingtreding van de Wabo is verweerder bevoegd gebleven te beslissen op het handhavingsverzoek van eiser ( zie de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2012, BX8960).
4. Door de derde partij is gesteld dat artikel 8 van de planvoorschriften in strijd is met het Landelijk afvalbeheer plan (LAP). Het ‘Provinciale Afvalstoffenplan Noord-Holland 1989-1994’ bestaat niet meer en sinds de inwerkingtreding van het LAP is het stellen van regionale grenzen aan de afvoer van afvalstoffen verboden, aldus de derde partij. Ook is het planvoorschrift volgens de derde partij in strijd met Europees recht, de Wet milieubeheer en het Bor.
5. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op rechtsoverweging 2.6.2 van de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2012. Daarin heeft de Afdeling geoordeeld dat het standpunt van verweerder dat het planvoorschrift niet meer actueel is, omdat de Wet Milieubeheer is gewijzigd waardoor provinciale grenzen voor het storten van afval zijn opgeheven, niet maakt dat het planvoorschrift geen gelding meer heeft en dat verweerder op grond daarvan niet handhavend kon optreden. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat de Afdeling van oordeel is dat er geen sprake van is dat strijd van het planvoorschrift met andere wet- en regelgeving aan handhaving door verweerder in de weg staat. Aangezien dit oordeel van de Afdeling in deze zaak vast staat, is er geen ruimte meer voor verweerder af te zien van handhavend optreden, omdat het artikel 8 van de planvoorschriften niet actueel meer is of geen gelding meer heeft. Het betoog van de derde partij wordt verworpen.
6. Gelet op het vorenstaande bestaat er een grondslag om handhavend op te treden. Verweerder heeft echter van handhavend optreden afgezien, omdat er volgens hem sprake is van concreet zicht op legalisatie. Daartoe acht verweerder redengevend dat - gelet op het verkeerskundig rapport van Witteveen en Bos van 7 februari 2013 - er geen bezwaren bestaan ten aanzien van verkeer, luchtkwaliteit en geluid, er geen argumenten bestaan voor de gemeenteraad voor het weigeren van een vvgb en de provincie heeft verklaard de omgevingsvergunning te verlenen in geval de gemeenteraad een vvgb verleend.
7. Eiser betwist dat sprake is van concreet zicht op legalisatie, nu de gemeenteraad nog geen vvgb heeft afgegeven en het bovendien onzeker is of de gemeenteraad daartoe zal overgaan. In dit verband heeft eiser onder meer gewezen op het op 31 januari 2013 verschenen verslag van de onderzoekscommissie over het Raadsonderzoek gemeenteraad Zaanstad Vuilstort Nauerna (het Raadsonderzoek). Onder meer is onderzocht in hoeverre de stortcapaciteit van de stortplaats is benut. De onderzoekscommissie constateert dat de vuilstort Nauerna ‘meer dan vol’ is.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een concreet zicht op legalisatie van de overtreding van het betreffende bestemmingsplanvoorschrift. Daarvoor is onvoldoende dat een aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend en GS bij brief van 29 november 2012 heeft aangegeven de besluitvorming van de gemeente Zaanstad te zullen overnemen. GS kan de omgevingsvergunning immers pas verlenen nadat de gemeenteraad een vvgb heeft verleend. Verweerder heeft verder niet aannemelijk kunnen maken dat de gemeenteraad een vvgb zal verlenen. Daarvoor is tenminste vereist een uitspraak van de gemeenteraad dat zij het voornemen heeft tot verlening van een vvgb. Een dergelijk voornemen ontbreekt. De gemeenteraad heeft zich tot dusver over het al dan niet verlenen van een vvgb nog niet uitgelaten. Verweerder en ook de derde partij hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat de gemeenteraad het verlenen van een vvgb niet zal kunnen weigeren. De gemeenteraad dient, gelet op artikel 2.27, derde lid, in combinatie met artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a ten derde, van de Wabo, te beoordelen of de aanvoer van afvalstoffen van buiten de regio niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De gemeenteraad heeft daarbij een ruime discretionaire bevoegdheid. Niet valt uit te sluiten dat de gemeenteraad bij deze beoordeling het Raadsonderzoek wenst te betrekken, mede gelet op de aanbevelingen die daarin zijn gegeven. Op voorhand kan op de uitkomst van de afweging van belangen door de gemeenteraad niet worden vooruitgelopen, noch kan worden gezegd dat de gemeenteraad geen ruimte heeft anders te beslissen dan tot verlening van de vvgb. Nu onvoldoende aannemelijk is dat de gemeenteraad een vvgb zal verlenen, was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, en ook thans, van concreet zicht op legalisatie geen sprake.
9. Gelet op het vorenstaande zal het beroep gegrond worden verklaard en moet het bestreden besluit worden vernietigd. De overige beroepsgronden van eiser behoeven geen bespreking. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder binnen drie maanden na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen, zodat verweerder enige tijd krijgt om de besluitvorming van de gemeenteraad, die doorslaggevend is voor de vraag of wel of niet handhavend kan worden opgetreden, af te wachten.
10. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder en de derde partij inmiddels stappen hebben gezet om te komen tot legalisatie, dat de derde partij een groot financieel belang heeft bij het mogen storten van afval afkomstig van buiten de regio en dat de gevolgen van het vooralsnog niet handhavend optreden ten aanzien van het betreffende bestemmingsplanvoorschrift voor eiser, zo blijkt uit het verkeerskundig rapport van Witteveen en Bos, gering zijn. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal derhalve worden afgewezen.
11. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 10,60 voor reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting.
12. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 10,60, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2013.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.