beslissing
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
zaaknummer: 199486 / HA RK 13-2
Beslissing van 19 februari 2013
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
1.1. Bij verzoek van 1 januari 2013, door de rechtbank ontvangen op 2 januari 2013, heeft verzoeker de wraking verzocht van mr. W.J.A.M. van Brussel, hierna te noemen: de rechter, in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie bestuur, team algemeen bestuursrecht, aanhangige zaak met zaaknummer AWB 12-4144, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2. De rechter heeft laten weten niet te berusten in het wrakingsverzoek. Ook heeft hij aangegeven mondeling te willen reageren op het wrakingsverzoek.
1.3. De wederpartij in de hoofdzaak (het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal), hierna de wederpartij, heeft bij brief van 5 februari 2013 verklaard niet ter zitting te verschijnen.
1.4. Verzoeker, de wederpartij en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 11 februari 2013. Van die gelegenheid hebben verzoeker en de rechter gebruik gemaakt.
1.5 De wrakingskamer heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat op het wrakingsverzoek zal worden beslist. De datum van de beslissing is vastgesteld op heden.
2. Het standpunt van verzoeker
2.1 Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Volgens verzoeker heeft de rechter verzoeker, onmiddellijk na het begin van de zitting op 14 december 2012, beperkt in zijn vrijheid om zijn pleitnotitie voor te dragen. Verzoeker kon zijn pleitnotitie niet eens ronddelen. Omdat de rechter, voordat verzoeker zijn pleitnotitie had voorgedragen, al met zijn conclusie kwam, wekte hij de schijn vooringenomen te zijn. Ook heeft de rechter tegen verzoeker gezegd dat hij beter een advocaat kon nemen. Omdat de rechter advocaten traint en opleidt, is deze opmerking volgens verzoeker ongepast.
2.2 Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker aangevoerd dat het er hem voornamelijk om gaat dat de rechter verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn pleitnotitie voor te dragen.
2.3. De rechter heeft ter zitting van de wrakingskamer mondeling zijn reactie gegeven op het wrakingsverzoek. Deze reactie komt erop neer dat de rechter op de zitting van 14 december 2012 heeft geprobeerd aan verzoeker duidelijk te maken dat het op de zitting uitsluitend kon gaan over het besluit van de wederpartij in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur. Het kon daar dus niet gaan om de al dan niet terechte vergunningverlening betreffende een tweetal zendmasten in Bloemendaal.
3.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoeker zijn wrakingsverzoek heeft ingediend ongeveer twee weken nadat de zitting van 14 december 2012 had plaatsgevonden.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt als volgt:
‘Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.’ Artikel 8:16, eerste lid, Awb bepaalt dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.
Uit verzoekers wrakingsverzoek en uit wat hij ter zitting van de wrakingskamer heeft verklaard, komt naar voren dat bedoelde feiten en omstandigheden verzoeker ter zitting van 14 december 2012 bekend zijn geworden. Dit betekent dat hij zijn wrakingsverzoek op die zitting had moeten indienen. Nu dit verzoek niet eerder dan op 2 januari 2013 door de rechtbank is ontvangen, is het te laat ingediend. Feiten of omstandigheden op grond waarvan de overschrijding van de termijn verschoonbaar zou kunnen zijn, zijn gesteld noch gebleken. Dit brengt met zich dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.2 Ten overvloede overweegt de rechtbank als volgt.
3.3 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.4 De hoofdzaak betreft het beroep van verzoeker tegen het in bezwaar gehandhaafde besluit dat de wederpartij heeft genomen op het verzoek van verzoeker in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Vaststaat dat de rechter verzoeker ter zitting niet de gelegenheid heeft geboden zijn pleitnotitie over te leggen en/of voor te dragen. De rechter heeft hieromtrent verklaard dat hij aan verzoeker duidelijk wilde maken dat het op die zitting uitsluitend kon gaan over het besluit van de wederpartij in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur en niet over al dan niet terechte vergunningverlening betreffende een tweetal zendmasten in Bloemendaal, omdat de rechter daarover in die procedure geen beslissing kon nemen en die punten ook niet relevant waren voor de wel door de rechter te nemen beslissing. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de rechter hem de gelegenheid had moeten geven zijn verhaal te doen, ook al zou hij (mede) willen spreken over de vergunningverlening betreffende de zendmasten. De rechtbank overweegt hieromtrent dat de leiding van een zitting bij de rechter berust. Het is bij uitstek de taak van de rechter om de gang van zaken tijdens de zitting te bepalen. Vanuit die rol neemt de rechter beslissingen over de voortgang van het proces. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de rechter, door te handelen zoals hiervoor weergegeven, hiermee invulling gegeven aan zijn taak om de orde op de zitting te bepalen. Deze handelwijze van de rechter getuigt naar het oordeel van de rechtbank niet van enige vooringenomenheid en evenmin is hierdoor de schijn van partijdigheid objectief gerechtvaardigd. Hierbij is van belang dat verzoeker door de rechter, zoals gebruikelijk, in de gelegenheid is gesteld zijn beroep nader toe te lichten. De rechter heeft echter in het belang van de orde op de zitting aanleiding gezien om de wijze waarop verzoeker van deze gelegenheid gebruik wilde maken, enigszins af te bakenen en te beperken tot de essentie van de voorliggende zaak.
3.5. Het hiervoor onder 3.2 tot en met 3.4 overwogene leidt tot de conclusie dat hetgeen verzoeker als onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft aangevoerd, onvoldoende grond vormt voor wraking.
3.6 Zoals hiervoor onder 3.1 is overwogen, is het verzoek van verzoeker echter niet-ontvankelijk.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1. verklaart het verzoek om wraking niet-ontvankelijk;
4.2. beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3 beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin dit zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
De beslissing is gegeven door mr. A.A.F. Donders, voorzitter, en mrs. J.J. Dijk en J.I. de Vreese-Rood, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op
19 februari 2013 in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.