ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ3239

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/1653
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 februari 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). Eiser had op 19 januari 2012 een aanvraag ingediend voor een uitkering wegens door hem geleden immateriële schade na een mishandeling op 8 september 2010, waarbij hij meerdere hoofdverwondingen had opgelopen. De rechtbank moest beoordelen of verweerder in redelijkheid had kunnen stellen dat er geen sprake was van ernstig letsel in de zin van de Wsg. Verweerder had de aanvraag afgewezen, omdat volgens hen het letsel niet voldeed aan de criteria voor ernstig letsel zoals vastgelegd in de wet en het beleid. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht onderscheid had gemaakt tussen littekens op het aangezicht en andere littekens, en dat het psychische letsel geobjectiveerd diende te zijn. Eiser had niet voldoende medische gegevens overlegd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder niet onredelijk was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1653
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 februari 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
(gemachtigde: mr. D.E.J. Maes)
en
de commissie schadefonds geweldsmisdrijven, verweerder,
(gemachtigde: mr. H.K.M. Timmermans),
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2012 (het primaire besluit), heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) afgewezen.
Bij besluit van 20 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn dochter, zoon en buurman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Overwegingen
1. Op 8 september 2010 heeft eiser door toedoen van één of meer personen meerdere hoofdverwondingen opgelopen. Hij is meerdere malen met een hard voorwerp op zijn hoofd geslagen. De hoofdverwondingen zijn met 24 hechtingen behandeld. Eiser heeft hierop aangifte gedaan van zware mishandeling.
Bij aanvraag van 13 juli 2011 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven in verband met door hem geleden immateriële schade als gevolg van eerdergenoemde mishandeling. Hij geeft aan zowel lichamelijk letsel - te weten diverse littekens op zijn hoofd - als psychische klachten - slapeloosheid, angst, boosheid, stress, hoofdpijn, niet helder kunnen nadenken - te ondervinden als gevolg van de mishandeling.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, noch naar zijn aard, noch naar de gevolgen, sprake is van ernstig letsel als bedoeld in artikel 3 van de Wsg, zodat eiser niet voor een uitkering in aanmerking komt. Verweerder verwijst in dit verband naar richtlijnen die zij hanteert en welke zijn vastgesteld in samenwerking met haar medisch adviseurs. Volgens deze richtlijnen kan bijvoorbeeld ernstig letsel worden aangenomen wanneer er sprake is van langdurig of blijvend letsel, dan wel letsel dat objectief gezien direct levensgevaar met zich meebrengt.
Met betrekking tot het specifieke letsel van eiser, stelt verweerder dat alleen ontsierende littekens in het gelaat aangemerkt worden als ernstig letsel. Voorts kan, aldus verweerder, het enkele feit dat eiser – op voorschrift van zijn huisarts – Bromezapam en Flurazepam gebruikt niet worden aangemerkt als objectief gegeven waaruit de aard en de ernst van zijn geestelijk letsel blijkt, te meer nu er geen diagnose is gesteld door een (psycho)therapeut.
3. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
4. In het door verweerder gehanteerde beleid als opgenomen in de “Beleidsbundel” (te vinden op de website van het Schadefonds Geweldsmisdrijven) is onder paragraaf 1.4 het volgende te lezen:
“1.4 Letsel
Om voor een financiële tegemoetkoming uit het Schadefonds in aanmerking te komen, moet er sprake zijn van ernstig lichamelijk of psychisch letsel (artikel 3 van de Wet). Letsel wordt als ernstig letsel aangemerkt indien het letsel met langdurig, ernstige medische gevolgen betreft. Er moet een oorzakelijk (causaal) verband bestaan tussen het letsel en het misdrijf.
De ernst van het letsel wordt bepaald aan de hand van de aard en de gevolgen van het letsel. Indien nodig kan de Commissie haar medisch adviseur een onderzoek laten instellen naar de aard en ernst van het letsel. Om het letsel te kunnen beoordelen zijn er objectieve medische gegevens nodig. Bij sommige misdrijven vooronderstelt de Commissie op grond van de toedracht dat er altijd ernstig psychisch letsel aanwezig is.
Net zoals in het civiele recht neemt de Commissie het slachtoffer zoals hij ten tijde van het misdrijf was. Hierdoor kan het voorkomen, dat er bij iemand die op het moment van het misdrijf fysiek of psychisch zwakker was, eerder sprake is van ernstig letsel dan wanneer hij op dat moment kerngezond was geweest.”
5. Eiser kan zich niet vinden in de afwijzing van zijn verzoek. Hij betoogt dat verweerder onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Uit de door hem overgelegde foto’s blijkt duidelijk dat de littekens op zijn hoofd – alhoewel niet in zijn gelaat – gelet op de omvang van de littekens en het feit dat hij kalend is, duidelijk zichtbaar zijn. Voorts stelt hij als gevolg van de mishandeling ook een hersenschudding te hebben opgelopen.
Tot slot stelt hij wel degelijk geestelijk letsel te hebben opgelopen waarvoor de huisarts hem medicijnen heeft voorgeschreven. Ter onderbouwing heeft hij een verklaring van zijn huisarts bijgevoegd. Omdat hij moeite heeft zich te uiten, wil hij geen psychiater of psycholoog bezoeken, aldus eiser.
6. In het onderhavige geval ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid heeft kunnen stellen dat geen sprake is van ernstig letsel in de zin van de Wsg. Uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wsg dient terughoudend te worden getoetst, aangezien de beslissing over een uitkering uit het schadefonds op een discretionaire bevoegdheid van verweerder berust. Bij de uitleg van de wettelijke term “ernstig letsel” komt verweerder beoordelingsvrijheid toe.
In de Beleidsbundel heeft verweerder aangegeven dat sprake is van ernstig letsel (lichamelijk of psychisch) indien het letsel betreft met langdurig, ernstige medische gevolgen. De ernst van het letsel wordt bepaald aan de hand van de aard en de gevolgen van het letsel, waarbij zo nodig een onderzoek wordt ingesteld door de medisch adviseur van verweerder. Verweerder hanteert daarnaast als indicatie van ernstig letsel de zogeheten Letsellijst. De rechtbank acht de wijze waarop verweerder invulling heeft gegeven aan haar discretionaire bevoegdheid niet onredelijk.
Ten aanzien van het lichamelijk letsel van eiser heeft verweerder naar oordeel van de rechtbank in redelijkheid onderscheid mogen maken tussen littekens op het aangezicht en littekens die niet op het aangezicht aanwezig zijn. Het feit dat eiser kalend is, zodat de littekens – alhoewel niet op het aangezicht – wel zichtbaar zijn, maakt dat niet anders.
Eiser heeft eerst in beroep aangevoerd dat hij bij de mishandeling ook een hersenschudding heeft opgelopen. Deze stelling is door eiser niet onderbouwd. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de genezing van de hersenschudding enkele weken heeft geduurd. Daargelaten dat eiser zijn stelling dat hij destijds een hersenschudding heeft opgelopen niet met objectiveerbare medische gegevens heeft onderbouwd, is van ernstig letsel in de zin van de Wsg al geen sprake omdat de hersenschudding geen langdurig gevolg heeft gehad. Een herstelperiode van enkele weken wordt niet als langdurig aangemerkt.
Ten aanzien van het gestelde psychische letsel heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit letsel geobjectiveerd dient te zijn. Eiser is niet verplicht om zich onder behandeling te stellen van een (psycho)therapeut, maar hij is wel degene die met objectiveerbare medische gegevens moet aantonen dat sprake is van ernstig psychisch letsel. Het enkele feit dat de huisarts eiser bepaalde medicatie heeft voorgeschreven is daar niet voldoende voor.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Reiling, voorzitter, en mr. G. Guinau en mr. D.M. de Feijter, leden, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2012.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.