ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ3649

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
13/12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake aanrijdingsinstallatie bij aflevertoestellen voor vloeibare brandstof

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 maart 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van TinQ Nederland B.V. tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. De kwestie draait om de vraag of de aflevertoestellen in de inrichting van TinQ Nederland B.V. moeten zijn voorzien van een aanrijdingsinstallatie, zoals voorgeschreven in voorschrift 6.2.1 van PGS 28. De rechtbank overweegt dat de relevante paragrafen van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling betrekking hebben op de opslag van vloeibare brandstof in ondergrondse opslagtanks. Voorschrift 6.2.1 vereist dat installatieonderdelen zo zijn geplaatst dat er geen verhoogd gevaar van aanrijding ontstaat bij het laden en lossen van de ondergrondse opslagtank. De voorzieningenrechter concludeert dat een aanrijdingsbeveiliging enkel vereist is als er daadwerkelijk gevaar voor aanrijding bestaat. Aangezien niet is aangetoond dat er een dergelijk gevaar aanwezig is, oordeelt de voorzieningenrechter dat er geen sprake is van een overtreding van de relevante artikelen van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen voor het besluit van 26 november 2012, dat wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/12
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 maart 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
de besloten vennootschap TinQ Nederland B.V., te Harderwijk, verzoekster
(gemachtigde: E.M. Uittenbosch),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2012 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd om artikel 3.30 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) in samenhang met artikel 3.38, eerste lid van de Activiteitenregeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (de Activiteitenregeling), nader uitgewerkt in voorschrift 6.1.2 van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) 28 na te leven in de inrichting [adres 1] te [plaatsnaam] (de inrichting).
Bij besluit van 26 november 2012 heeft verweerder aan de besloten vennootschap Demerol B.V. (hierna: Demerol) een gelijkluidende last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot de inrichting [adres 2] te [plaatsnaam].
Op 19 juli 2012 heeft verweerder aan verzoekster het voornemen gezonden om aan haar een gelijkluidende last onder dwangsom op te leggen met betrekking tot de inrichting aan de [adres 3].
Verzoekster heeft tegen beide besluiten en het voornemen bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft op 21 februari 2013 plaatsgevonden, samen met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, geregistreerd onder nummer AWB 12/3070. Namens verzoekster is verschenen [naam 1], bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] en [naam 3].
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1 Verzoekster heeft ter zitting het verzoek om een voorlopige voorziening, voor zover dit is gericht tegen het voornemen van 19 juli 2012, ingetrokken.
2.2 Zoals uit het procesverloop volgt heeft verzoekster bezwaar gemaakt en ziet haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ook op de aan Demerol opgelegde last onder dwangsom. Niet is gebleken dat verzoekster door de aan Demerol opgelegde last rechtstreeks in haar belangen is geschaad. Het door verzoekster ingediende bezwaar, voor zover dit zich richt tegen het besluit van 26 november 2012 gericht aan Demerol zal door verweerder niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt voor zover het ziet op deze last om die reden afgewezen.
3. Rest de beoordeling van het verzoek voor zover dit zich richt tegen het besluit van 26 november 2012 gericht aan verzoekster.
4.1 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de aflevertoestellen voor brandstof in de inrichting niet tegen aanrijden zijn beveiligd in de rijrichtingen. Bij het besluit is verzoekster gelast ervoor zorg te dragen dat de afleverzuilen in de inrichting in de aanrijrichtingen op doelmatige wijze zijn beschermd tegen aanrijden.
4.2 Ter nadere motivering van zijn standpunt heeft verweerder er ter zitting op gewezen dat een afleverzuil volgens artikel 1 van het Activiteitenbesluit onderdeel uitmaakt van de afleverinstallatie. Uit voorschrift 6.2.1 van PGS 28 volgt dat elk installatieonderdeel in de aanrijdingsrichting op een doelmatige wijze is beschermd, aldus verweerder.
5. Verzoekster stelt dat de door verweerder aangehaalde artikelen van toepassing zijn op het opslaan van vloeibare brandstof en niet op het afleveren van vloeibare brandstof. Op de afleverzuilen is van toepassing artikel 3.19 van het Activiteitenbesluit, bezien in samenhang met artikel 3.21 van de Activiteitenregeling en voorschrift 6.7 van PGS 28. Nu de aflevertoestellen in de inrichting op een met 0,1 m verhoogd pompeiland staan, wordt aan de geldende regelgeving voldaan.
6.1 De voorzieningenrechter overweegt dat de activiteit het afleveren van vloeibare brandstof aan motorvoertuigen voor het wegverkeer moet worden onderscheiden van de activiteit het opslaan van vloeibare brandstof in ondergrondse opslagtanks.
6.2 Paragraaf 3.3.1 van het Activiteitenbesluit voorziet in een regeling voor het afleveren van vloeibare brandstof voor het wegverkeer, waartoe nadere regels zijn gesteld in paragraaf 3.3.1 van de Activiteitenregeling. In artikel 3.21, tweede lid van de Activiteitenregeling is bepaald dat de vaste afleveringstallatie bij het afleveren van vloeibare brandstof aan motorvoertuigen voor het wegverkeer voldoet aan de daar genoemde voorschriften van PGS 28, waaronder voorschrift 6.7. Voorschrift 6.7 luidt:
Pompeilanden
Tenzij de veiligheid op een andere wijze wordt gewaarborgd moeten vaste aflevertoestellen zijn geplaatst op een terreingedeelte dat ongeveer 0.10 m hoger ligt dan de aansluitende vloeistofdichte verharding.
6.3 Paragraaf 3.3.5 van het Activiteitenbesluit voorziet in een regeling voor het opslaan van vloeibare brandstof in ondergrondse opslagtanks. Nadere regels zijn opgenomen in paragraaf 3.3.4 van de Activiteitenregeling. In artikel 3.38, eerste lid, van de Activiteitenregeling is bepaald dat bij het opslaan van vloeibare brandstof in ondergrondse opslagtanks alsmede het vullen en legen van die tanks wordt voldaan aan de daar genoemde voorschriften van PGS 28, waaronder voorschrift 6.1.2. Voorschrift 6.1.2 luidt:
Aanrijdingsbeveiliging
Elk onderdeel van de installatie, met name aflevertoestellen, vulpunten en be-/ontluchtingsleidingen, moet zodanig gesitueerd zijn, dat geen verhoogd gevaar van aanrijding ontstaat bij laden en lossen, noch op andere wijze gevaar of schade is
te duchten vanuit de omgeving. Ladende en lossende voertuigen mogen zich tijdens deze handelingen bij voorkeur niet op de openbare weg bevinden.
Aanrijdingsbeveiliging
Op plaatsen waar gevaar van aanrijding bestaat, moeten installatieonderdelen in de aanrijdingsrichting op een doelmatige wijze zijn beschermd.
6.4. Tussen partijen is niet in geschil dat de afleverzuilen in de inrichting voldoen aan voorschrift 6.7 van PGS 28.
6.5. Partijen worden verdeeld gehouden over de vraag of de aflevertoestellen in de inrichting tevens moeten zijn voorzien van een aanrijdingsinstallatie als bedoeld in voorschrift 6.2.1 van PGS 28.
6.6. De rechtbank overweegt dat de paragrafen 3.3.5 van het Activiteitenbesluit en 3.3.4 van de Activiteitenregeling zien op de opslag van vloeibare brandstof in een ondergrondse opslagtank. Voorschrift 6.2.1 van PGS 28, waarnaar in genoemde paragrafen is verwezen, vereist dat elk onderdeel van de installatie zo is geplaatst dat er geen verhoogd gevaar van aanrijding ontstaat bij het laden en lossen, van, zo volgt uit het voorschrift, de ondergrondse opslagtank.
Het voorschrift vereist voorts dat in die gevallen waarin er bij het laden en lossen van de ondergrondse opslagtank gevaar voor aanrijding bestaat, de installatieonderdelen, waaronder afleverzuilen, in de aanrijdingsrichting tegen aanrijden worden beschermd.
6.7. In voorschrift 6.2.1 van PGS 28 worden dus ook nadere eisen gesteld aan aflevertoestellen in een inrichting. Verweerders opvatting dat uit dat voorschrift volgt dat bij elk aflevertoestel een aanrijdingsbeveiling aanwezig moet zijn, volgt de voorzieningenrechter evenwel niet. Uit het voorschrift volgt dat een aanrijdingsbeveiliging van installatie-onderdelen, waaronder aflevertoestellen, enkel is vereist, indien er sprake is van een gevaar van aanrijding bij het laden en lossen van de ondergrondse opslagtank. Alleen dan moet een aflevertoestel op een doelmatige wijze zijn beschermd. Omdat gesteld noch gebleken is dat sprake is van een situatie als hiervoor bedoeld is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter van een overtreding van de artikelen 3.30 van het Activiteitenbesluit, 3.38, eerste lid van de Activiteitenregeling, nader uitgewerkt in voorschrift 6.2.1 van PGS 28 geen sprake en was verweerder niet bevoegd handhavend op te treden.
6.8. Nu uit het voorgaande volgt dat het besluit van 26 november 2012 zal moeten worden herroepen bij gebreke van een bevoegdheid tot het opleggen van de last onder dwangsom, ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. Het besluit van 26 november 2012 zal worden geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 26 november 2012, gericht aan verzoekster met betrekking tot de inrichting aan de [adres 1] te [plaatsnaam];
- schorst dat besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- wijst het verzoek af, voor zover gericht tegen het besluit van 26 november 2012, gericht aan de besloten vennootschap Demerol B.V met betrekking tot de inrichting aan de [adres 2] te [plaatsnaam];
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,- te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 maart 2013.
griffier voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.