beslissing
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
zaaknummer: 200242 / HA RK 13-8
Beslissing van 15 maart 2013
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
1. Procesverloop
1.1. Bij verzoek van 2 februari 2013, heeft verzoeker de wraking verzocht van mr. A.C. Terwiel-Kuneman (hierna: de rechter) in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie bestuur, team algemeen bestuursrecht, aanhangige zaken met zaaknummer AWB 11-6726, respectievelijk AWB 12-85 (hierna: de hoofdzaken) die thans door de meervoudige kamer van de rechtbank worden behandeld.
1.2. De rechter heeft laten weten niet te berusten in het wrakingsverzoek. Bij brief van 25 februari 2013 heeft de rechter haar standpunt schriftelijk toegelicht.
1.3. Verzoeker heeft zich bij brief van 2 maart 2013 uitgelaten.
1.4. Verzoeker, de wederpartij en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 8 maart 2013.
1.5 De wederpartij in de hoofdzaken (het college van burgemeester en wethouders van Heemstede), hierna de wederpartij, heeft bij brief van 28 februari 2013 verklaard niet ter zitting te verschijnen. Verzoeker en de rechter hebben eveneens laten weten niet ter zitting te verschijnen.
1.8 De wrakingskamer heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat op het wrakingsverzoek zal worden beslist. De datum van de beslissing is vastgesteld op heden.
2. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. In de hoofdzaken voert verzoeker onder meer aan dat de Verordening commissie bezwaarschriften in Heemstede (hierna: de verordening) onverbindend is omdat die nimmer op een geldige wijze is gepubliceerd. De in Heemstede opererende commissie bezwaarschriften is daarom illegaal. De wederpartij heeft daarom te laat op verzoekers bezwaarschrift beslist en hebben dwangsommen aan verzoeker verbeurd. Daarvan vordert verzoeker de vaststelling door de rechtbank.
Op 25 januari 2013 heeft de rechter in twee zaken, met kenmerk AWB 12/1199 en AWB 12/1671, waarin dezelfde kwestie aan de orde was, uitspraak gedaan. In deze uitspraak heeft de rechter zich op gelijkluidende, afwijzende wijze over deze kwestie uitgelaten. Zij heeft daarbij verzoekers met bewijzen ondersteunde argumentatie volkomen genegeerd.
Gelet op het voorgaande concludeert verzoeker dat de rechter in de hoofdzaken bevooroordeeld is.
3. De beoordeling
3.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.2. De hoofdzaken betreffen het beroep van verzoeker tegen, onder meer, de weigering van de wederpartij hem een dwangsom toe te kennen wegens te laat beslissen op het bezwaarschrift van verzoeker. De rechtsvraag die aan dit beroep vooraf gaat betreft de vraag of de verordening onverbindend is. Het wrakingsverzoek van verzoeker is gebaseerd op het feit dat de rechter in twee andere zaken waarin dezelfde rechtsvraag aan de orde was inmiddels uitspraak heeft gedaan, zodat de rechter niet onpartijdig is. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de ratio van het instituut van de wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van partijdigheid. Een wrakingsgrond dient gelegen te zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die een zaak behandelt. Onpartijdigheid van de rechter heeft niet reeds te lijden enkel door de omstandigheid dat die rechter eerder uitspraak heeft gedaan in een zaak waarin verzoeker partij was en daarbij in het ongelijk is gesteld of dat de rechter al eerder in een of meer andere gedingen over de in geschil zijnde rechtsvraag heeft geoordeeld. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat het fungeren van de rechter in de hoofdzaken tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen leiden.
3.3. De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, het wrakingsverzoek afwijzen.
3.4. De rechtbank ziet voorts aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:18, vierde lid, Awb, omdat gebleken is van misbruik van het rechtsmiddel wraking. Verzoeker heeft eerder een niet geslaagd verzoek gedaan om de gehele meervoudige kamer die de hoofdzaken behandelt te wraken. Gelet hierop en met inachtneming van het gegeven dat de opeenvolgende verzoeken om wraking hebben geleid tot het onnodig verlengen van de procedure, is de rechtbank van oordeel dat verzoeker het instrument van wraking heeft misbruikt. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat kennelijk sprake is van een trend, nu dit het vijfde wrakingsverzoek is dat verzoeker in ruim twee jaar tijd in diverse procedures tegen rechters van deze rechtbank heeft ingediend, en dat die verzoeken allen zijn afgewezen dan wel niet ontvankelijk waren. De rechtbank zal dan ook bepalen dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1. wijst het verzoek om wraking af;
4.2. bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling wordt genomen;
4.3. beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.4. beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin dit zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
De beslissing is gegeven door jhr. mr. Th.S. Röell, voorzitter, en mrs. C.J. Baas en C.A.M. van de Rest-van der Heijden, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2013 in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.