ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ5082

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
143734 / KG ZA 13-52
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in kort geding over ontruiming kantoorruimte tussen zussen met advocatenpraktijk

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, zijn twee zussen, beide advocaten, verwikkeld in een geschil over het gebruik van kantoorruimte in Heerhugowaard. De zussen, aangeduid als [partij 1] en [partij 2], hebben tot voor kort gezamenlijk kantoor gehouden onder de naam [bedrijfsnaam] Advocaten. De samenwerking is echter beëindigd, wat heeft geleid tot een conflict over de kantoorruimte die zij gezamenlijk huren van de gemeente Heerhugowaard. De voorzieningenrechter heeft op 21 maart 2013 een tussenvonnis uitgesproken waarin beide partijen zijn verzocht om nader te informeren over hun belangen bij het gebruik van de kantoorruimte. De rechter heeft vastgesteld dat er een patstelling is ontstaan en dat er behoefte is aan een oplossing die rekening houdt met de belangen van beide partijen en hun cliënten. De rechter heeft benadrukt dat een verdere afweging van de belangen van beide partijen noodzakelijk is, en dat er een oplossing moet komen die de continuïteit van de advocatenpraktijken waarborgt. De partijen zijn verzocht om uiterlijk 18 april 2013 schriftelijk te reageren op de vragen die de voorzieningenrechter heeft gesteld, zodat er een verantwoorde beslissing kan worden genomen over het gebruik van de kantoorruimte. Het vonnis is uitgesproken door mr. J. Blokland, voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, en is een belangrijke stap in de richting van een oplossing voor het geschil tussen de zussen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
Locatie Alkmaar
CVZ/JB
KG nummer: C/14/143734/KG ZA 13-52
datum: 21 maart 2013
bij vervroeging
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
in de zaak van:
[NAAM PARTIJ 1],
wonende en kantoor houdende te Heerhugowaard,
EISERES IN CONVENTIE IN KORT GEDING,
VERWEERSTER IN RECONVENTIE IN KORT GEDING,
advocaat mr. M.C.A. Stoop te Heerhugowaard,
tegen:
[NAAM PARTIJ 2],
wonende en kantoor houdende te Heerhugowaard,
GEDAAGDE IN CONVENTIE IN KORT GEDING,
EISERES IN RECONVENTIE IN KORT GEDING,
advocaat mr. J. Jorna te Den Helder.
Partijen zullen verder worden genoemd "[partij 1]" respectievelijk "[partij 2]".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 18 maart 2013 zijn verschenen [partij 1] vergezeld van mr. Stoop voornoemd en [partij 2] vergezeld van mr. Jorna voornoemd.
[partij 1] heeft in conventie gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
[partij 2] heeft de vordering bestreden en een eis in reconventie ingesteld. [partij 1] heeft tegen die vordering verweer gevoerd.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van [partij 1] de originele dagvaarding en van beide zijden pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2. DE UITGANGSPUNTEN
in conventie en in reconventie
2.1. Partijen zijn zussen van elkaar. Beiden hebben een advocatenpraktijk. Zij hielden tot voor kort gezamenlijk kantoor aan de [adres] te Heerhugowaard onder de naam [bedrijfsnaam] Advocaten.
2.2. Aanvankelijk huurden partijen tezamen met mr M.C.A. Stoop vanaf 1 augustus 2006 de kantoorruimte aan de [adres] van de gemeente Heerhugowaard. Met ingang van 1 juni 2008 is de samenwerking met mr Stoop beëindigd en hebben partijen gezamenlijk de met de gemeente bestaande huurovereenkomst voortgezet. Bij brief van 9 augustus 2012 is door de gemeente Heerhugowaard bevestigd dat de inmiddels verlengde huurovereenkomst tot 1 augustus 2013, zal worden verlengd
tot 1 augustus 2018.
2.3. [partij 1] is in de periode van maart 2012 tot eind september 2012 arbeidsongeschikt geweest. In die periode heeft [partij 2] de werkzaamheden binnen het kantoor voortgezet en ook de zaken van [partij 1] waargenomen.
2.4. Op 28 september 2012 heeft [partij 2] aan [partij 1] meegedeeld dat zij niet langer met haar wenste samen te werken.
2.5. Sinds 1 september 2012 huren ook een tweetal bewindvoerders via een huurovereenkomst met [partij 2] kantoorruimte binnen de kantorencombinatie. Het betreft [naam 1](zus van partijen)en de heer [naam 2], echtgenoot van [partij 2]. Zij voeren daar ieder hun eigen bewindvoerderpraktijk.
2.6. Over de ontstane situatie na de beëindiging van de samenwerking tussen partijen is op 12 december 2012 een gesprek geweest van (onder meer) partijen met de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Alkmaar. Partijen hebben aan de deken bevestigd dat de samenwerking tussen de partijen definitief is beëindigd en niet zal worden hervat, dat de kantoorcombinatie [bedrijfsnaam] Advocaten is opgehouden te bestaan, dat partijen zelfstandig een praktijk gaan voeren, en dat het voor partijen niet langer mogelijk is in de toekomst nog op hetzelfde kantooradres de praktijk te voeren, De deken heeft geconstateerd dat ter plaatse in feite vier advocaten ieder voor zich een eigen praktijk uitoefenen, maar zich daarbij wel bedienen van een gezamenlijk secretariaat en zich gezamenlijk presenteren naar buiten onder de naam [bedrijfsnaam] Advocaten. Aangezien die vorm van samenwerking in strijd is met de samenwerkingsverordening zoals deze door de Orde is opgesteld, heeft de deken partijen opgedragen de situatie binnen het kantoor in overeenstemming te brengen met de samenwerkingsverordening of het samenwerkingsverband binnen de kantoorcombinatie te splitsen. De deken heeft [partij 1] verzocht om uiterlijk 15 januari 2013 aan de Raad van Toezicht schriftelijk te berichten over de stand van zaken ten aanzien van het vestigingsadres van de vier zelfstandige advocatenpraktijken en de maatregelen die zijn genomen in het kader van de met de deken gemaakte werkafspraken, waarbij voor zover hier van belang de belangrijkste is: het borgen van de belangen van de cliënten bij het voortzetten van de zelfstandige praktijken op hetzelfde kantooradres en als dat niet kan wie van de partijen zal moeten wijken.
2.7. Na het gesprek met de deken is door een van de onderhurende advocaten het huurcontract opgezegd. Zij heeft tezamen met een stagiaire de kantoorruimte inmiddels verlaten.
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
in conventie en in reconventie
3.1. [partij 1] vordert - verkort weergegeven - dat [partij 2] wordt veroordeeld uiterlijk op 30 april 2013 de kantoorruimte aan de [adres] te Heerhugowaard te ontruimen, dat [partij 2] en de haren de toegang tot de kantoorruimte wordt ontzegd vanaf de datum van de ontruiming en dat het [partij 2] verboden wordt de kantoornaam [bedrijfsnaam] en de daarbij behorende domeinnaam te gebruiken, een en ander op straffe van een dwangsom, kosten rechtens.
3.2. [partij 1] legt aan haar vordering ten grondslag dat [partij 2] haar verplichtingen voortvloeiende uit het samenwerkingsverband niet langer naar behoren nakomt, waardoor een verdere samenwerking onmogelijk is. Zij stelt dat [partij 2] onder meer zonder haar toestemming huurovereenkomsten voor kamers binnen de kantoorcombinatie heeft gesloten met bewindvoerders, Door deze vermenging van een advocatenkantoor met bewindvoerderpraktijk is onder meer de van advocaten vereiste vertrouwelijkheid en de vrije keus van een advocaat voor cliënten van de bewindvoerders niet gewaarborgd, hetgeen in strijd is met de eisen die de orde stelt aan advocatenkantoren. Nu [partij 2] fysieke afsplitsing wenst en niet in gaat op voorstellen om op een fatsoenlijke manier tot gezamenlijk, maar opgesplitst verblijf in de kantoorruimte te komen is [partij 2] de geëigende partij om de kantoorruimte te verlaten.
3.3. [partij 2] heeft verweer gevoerd. Zij heeft betwist dat zij het is die de samenwerking tussen partijen onmogelijk maakt en heeft op haar beurt aangevoerd dat het [partij 1] is die de samenwerking onmogelijk maakt. Zij heeft erkend dat zij huurovereenkomsten is aangegaan met [naam 1] en [naam 2], maar zij heeft betwist dat zij dit heeft gedaan zonder overleg met [partij 1]. In reconventie heeft zij gevorderd - samengevat - dat [partij 1] wordt veroordeeld haar kantoorruimte te ontruimen binnen veertien dagen na het vonnis, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [partij 1] in de kosten van dit geding. Omdat zij de grootste praktijk heeft en het indertijd financieel mogelijk heeft gemaakt dat partijen in 2006 de kantoorruimte konden huren is zij de meeste gerede partij om in de kantoorruimte te blijven.
3.4. Voor zover voor de beslissing van belang zal hierna inhoudelijk op de verschillende standpunten worden ingegaan.
4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
in conventie en in reconventie
4.1. Aangezien de vorderingen in conventie en in reconventie elkaars spiegelbeeld vormen, bestaat tussen deze vorderingen een dusdanige samenhang dat de vorderingen gezamenlijk beoordeeld en beslist zullen worden.
4.2. Partijen hebben gezamenlijk de huurovereenkomst met de gemeente Heerhugowaard voortgezet voor de kantoorruimte waarin de kantoorcombinatie is gevestigd. Deze huurovereenkomst is nog tot 1 augustus 2018 van kracht. Partijen hebben uit hoofde van die huurovereenkomst gelijke rechten op het gebruik van het gehuurde. Partijen hebben over en weer gevorderd dat de ander wordt veroordeeld de kantoorruimte op korte termijn te ontruimen. Teneinde op een dergelijke verstrekkende ontruimingsvordering te beslissen in kort geding, moet het zeer waarschijnlijk zijn dat een bodemrechter, geconfronteerd met hetzelfde feitencomplex de vordering eveneens zal toewijzen. Daarbij zal moeten worden beoordeeld wie van beide partijen dusdanige overlast veroorzaakt of zich zo onredelijk opstelt dat daardoor een gezamenlijk gebruik van de kantoorruimte niet langer gevergd kan worden van de andere partij. Op basis van hetgeen partijen tot dusver over en weer hebben aangevoerd, valt in dit kort geding niet vast te stellen wie in hoofdzaak voor overlast zorgt of zich onredelijk opstelt en kan aldus nog niet worden gezegd wiens belang zwaarder weegt bij exclusief gebruik van de kantoorruimte. Beide partijen beschuldigen elkaar over en weer en betwisten dat zijzelf de overlast bezorgen. Om vast te kunnen stellen wie van beide 'gelijk' heeft, zou nader feitenonderzoek en/of nadere bewijsvoering nodig zijn, waarvoor een kort geding procedure zich naar zijn aard in beginsel niet leent.
4.3. Omdat ter zitting duidelijk is geworden dat partijen zich in een patstelling bevinden en een voorziening over het gebruik van de kantoorruimte noodzakelijk is, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om thans een tussenbeslissing te nemen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen de voorzieningenrechter nader te informeren over ieders belangen bij voortzetting van het gebruik van de kantoorruimte op de kortst mogelijk termijn, waarbij zij ook aantoonbaar rekening moeten houden met het gerechtvaardigde belang van de ander,die het pand zou moeten verlaten en andere kantoorruimte zou moeten zoeken met navenante investeringen. Omdat het debat daarover niet of nauwelijks is gevoerd zullen partijen zich daarover alsnog moeten uitlaten. Zij dienen zich daarbij rekenschap te geven van het feit dat zij beiden een advocatenpraktijk uitoefenen waarmee ook tegemoet gekomen moet worden aan de gerechtvaardigde belangen van hun cliënten, die immers hun eigen problemen hebben en aan hun onderlinge geschillen geen boodschap hebben. In dat licht ziet de voorzieningenrechter ook graag wat, kennelijk in ieder geval, [partij 1] aan de deken heeft bericht in antwoord op zijn verzoek (zie hierboven in 2.6)
4.4. Hetgeen partijen tot dusver over hun belangen hebben aangevoerd is onvoldoende om tot een verantwoorde afweging te kunnen komen. Immers tegenover de omstandigheid dat [partij 1] de kantoorruimte heeft "ontdekt" staat de omstandigheid dat [partij 2] de huur van de kantoorruimte financieel mogelijk heeft gemaakt. Het feit dat [partij 2] de grootste praktijk zou hebben acht de voorzieningenrechter in het licht van alle omstandigheden niet zwaarwegend genoeg. Dat geldt ook voor de stelling van [partij 1] dat [partij 2] niet of niet afdoende heeft gereageerd op haar voorstellen. Partijen zullen zich dan ook nader moeten uitlaten waarom een van hen bij uitstek het meeste belang heeft bij exclusief gebruik van de kantoorruimte en van hen niet gevergd kan worden dat zij omkijken naar andere kantoorruimte. Ook dienen beide partijen aan te geven op welke termijn zij de kantoorruimte zouden kunnen verlaten, in geval een van hen de partij is die de kantoorruimte zal moeten verlaten. Daarbij lijkt het een feit van algemene bekendheid dat de markt van de verhuur van kantoorruimte gunstig is.
4.5. Aangezien ter zitting al is gezegd dat gezien de gevraagde ingrijpende voorzieningen een eventuele voorziening niet op korte tijd ingaat maar op een redelijke termijn, dienen partijen ook over het (gezamenlijk) gebruik van de kantoorruimte in die overgangsperiode na te denken. In de verklaring van mr. Kuiper (productie 20 van [partij 1]) leest de voorzieningenrechter dat hij zijn werktijden al heeft aangepast. Daar zouden partijen ook over dienen na te denken.
4.6. Alvorens tot een afgewogen beslissing te komen verzoekt de voorzieningenrechter partijen zich over het volgende nader uit te laten. Zoals uit het voorgaande duidelijk zal zijn, dienen partijen daarbij hun loopgraven te verlaten en oplossingsgericht te denken met in het achterhoofd dat een ontvlechting van de samenwerking het doel is.
a) Hoe zou het scenario er uit kunnen zien als [partij 1] het gebruik van het gehuurde voortzet en op welke termijn zou dat in redelijkheid gerealiseerd kunnen worden?
b) Hoe zou het scenario er uit kunnen zien als [partij 2] het gebruik van het gehuurde voortzet en op welke termijn zou dat in redelijkheid gerealiseerd kunnen worden?
c) Op welke wijze zou gedurende de periode dat partijen nog beiden van de kantoorruimte gebruik maken de service aan de cliënten het best gewaarborgd kunnen worden? (bijvoorbeeld afspraken maken over verschillende werktijden van [partij 1] en [partij 2] tijdens de openingstijden van het kantoor).
4.7. Beide partijen dienen zich uiterlijk binnen vier weken na de datum van dit tussenvonnis met afschrift aan de wederpartij uit te laten over het onder 4.6 overwogene. Tevens dienen de advocaten van partijen daarbij aan te geven wat de gewenste voortgang van het kort geding is.
5. DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
in conventie en in reconventie
- bepaalt dat beide partijen de voorzieningenrechter uiterlijk op 18 april 2013 schriftelijk nader informeren omtrent hetgeen hiervoor onder 4.6. is overwogen.
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Gewezen door mr. J. Blokland, voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland en uitgesproken bij vervroeging ter openbare terechtzitting van 21 maart 2013 in tegenwoordigheid van C. Vis-van Zanden, griffier.