Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/201188 / KG ZA 13-103
Vonnis in kort geding van 21 maart 2013 (bij vervroeging)
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. M.F. van Hulst te 's-Gravenhage,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de Staat.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Het pand aan de [adres] te [plaats] (hierna: [het kraakpand]) wordt gekraakt door (onder andere) [eiser].
2.2. De officier van justitie heeft bij brief van 12 oktober 2012 aangekondigd dat [het kraakpand] zal worden ontruimd binnen acht weken na dagtekening van de brief, te weten uiterlijk op 8 december 2012.
2.3. [Eiser] heeft vervolgens een kort geding aangespannen tegen de Staat, waarin – samengevat – is gevorderd de Staat te verbieden om tot ontruiming over te gaan.
2.4. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis in kort geding van 21 december 2012 de vordering afgewezen.
2.5. Op 5 maart 2013 heeft de wijkagent aan [eiser] en de overige krakers medegedeeld dat zij uiterlijk op 10 maart 2013 de door hen in gebruik zijnde ruimtes van [het kraakpand] moeten verlaten en dat anders tot ontruiming zal worden overgegaan.
2.6. [Eiser] heeft vervolgens (wederom) een kort geding aangespannen tegen de Staat, waarin – samengevat – is gevorderd de Staat te verbieden om tot ontruiming over te gaan.
2.7. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard kortgedingvonnis van 11 maart 2013 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de Staat verboden tot ontruiming over te (doen) gaan van de door [eiser] in gebruik zijnde ruimtes van [het kraakpand].
2.8. Op 12 maart 2013 omstreeks 07.00 uur is de politie overgegaan tot ontruiming. Nadat de advocaat van [eiser] de politie via de meldkamer op de hoogte heeft gesteld van het in 2.7 bedoelde vonnis, heeft de politie de ontruiming gestaakt.
2.9. Op 12 maart 2013 omstreeks 15.30 uur heeft de politie [het kraakpand] opnieuw ontruimd, waarbij (onder meer) [eiser] is gearresteerd.
3.1. [eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Gedaagde, en via haar de Officier van Justitie te Haarlem, te gebieden zorg te dragen voor herstel van de situatie aan de [adres], [postcode] [plaats] tot de situatie zoals deze was tussen de uitspraak op 11 maart 2013 en de ontruiming op 12 maart 2013. Hetgeen ten minste inhoud meneer [eiser] zijn huisvrede te laten herstellen in het onderhavige pand.
Gedaagde, en via haar de Officier van Justitie te Haarlem, te gebieden zorg te dragen voor adequate vervangende huisvesting, en verhuis- en inrichtingskostenvergoeding (€ 5.658) voor eiser.
Met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.
3.2. Aan zijn vordering legt [eiser] – samengevat – ten grondslag dat sprake is van schending van het huisrecht, althans van schending van het beleid inzake strafrechtelijke ontruimingen, op grond waarvan de Staat verplicht is te zorgen voor rechtsherstel.
3.3. De Staat voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Ten aanzien van de primaire vordering van [eiser] overweegt de voorzieningenrechter dat niet in geschil is dat de Staat geen eigenaar is van [het kraakpand]. Aangezien de ontruiming van [het kraakpand] inmiddels reeds een feit is, en [eiser] als gevolg daarvan niet langer in [het kraakpand] verblijft, is ‘herstel van de situatie’ – zoals door [eiser] wordt gevorderd – niet mogelijk zonder dat de Staat daartoe (mede) onrechtmatig handelt jegens de eigenaar van [het kraakpand]. Reeds om die reden is de primaire vordering van [eiser] niet toewijsbaar.
4.2. De voorzieningenrechter begrijpt de subsidiaire vordering van [eiser] als een vordering tot veroordeling van de Staat tot betaling van een (voorschot op een) door de Staat aan [eiser] te betalen schadevergoeding wegens de onrechtmatige ontruiming van [het kraakpand]. De voorzieningenrechter overweegt te dien aanzien als volgt.
4.3. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.4. Vast staat dat de Staat [het kraakpand] heeft ontruimd nádat door de voorzieningenrechter een uitvoerbaar bij voorraad vonnis is gewezen waarbij de Staat zulks uitdrukkelijk is verboden. Daarmee staat vast dat de ontruiming van [het kraakpand] door de Staat onrechtmatig was. Dat de Staat op het moment van ontruiming als gevolg van een communicatiefout aan de zijde van de advocaat van [eiser] niet op de hoogte was van de inhoud van dat vonnis, doet daaraan niet af, nu de Staat er zelf voor heeft gekozen de ontruiming in gang te zetten zonder (kennis van de inhoud van) het vonnis af te wachten.
4.5. Hoewel niet valt uit te sluiten dat [eiser] als gevolg van de ontruiming van [het kraakpand] door de Staat schade heeft geleden, is dat in dit kort geding niet aannemelijk geworden. [eiser] heeft voor (de begroting van) zijn vordering enkel aansluiting gezocht bij de wettelijke bepalingen omtrent onvrijwillige verhuizing, maar – nog los van het feit dat die bepalingen zien op huur van woonruimte, welke situatie in het onderhavige geval niet aan de orde is – dat hij daadwerkelijk schade heeft geleden en hoe hoog deze schade dan is, heeft hij in het geheel niet onderbouwd. Daar komt bij dat de Staat ter zitting te kennen heeft gegeven in hoger beroep te (willen) komen van het kortgedingvonnis van 11 maart 2013 en dat bij toewijzing van de subsidiaire vordering van [eiser] sprake zal zijn van een hoog restitutierisico. Nu [eiser] dat niet heeft weersproken, noch heeft aangeboden daarvoor zekerheid te stellen, acht de voorzieningenrechter dat risico voorshands reëel. De gevraagde voorziening zal derhalve worden geweigerd.
4.6. [Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 589,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.405,00
5.1. weigert de voorziening,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.405,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.M.P. Langeveld op 21 maart 2013.?