ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ5529

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C-15-200718 - KG ZA 13-81
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schijnovereenkomst en niet-ontvankelijkheid in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 26 maart 2013, heeft eiser een vordering ingediend tegen gedaagde, die grotendeels werd erkend. De voorzieningenrechter kreeg echter de indruk dat de overeenkomst tussen partijen een schijnovereenkomst was, bedoeld om derden te misleiden. Dit vermoeden werd versterkt door een eerder tegen gedaagde gewezen strafvonnis, waaruit bleek dat gedaagde betrokken was bij witwassen en drugshandel. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering van eiser niet kon worden toegewezen, omdat het belang dat eiser had bij het verkrijgen van een titel tegen gedaagde niet rechtens te respecteren was volgens artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek. De voorzieningenrechter verklaarde eiser niet-ontvankelijk in zijn vorderingen, waarbij werd opgemerkt dat het niet de taak van de rechter is om schijnovereenkomsten te legitimeren. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis benadrukt de rol van de rechter in het voorkomen van misbruik van het recht en het beschermen van de rechtsorde.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/200718 / KG ZA 13-81
Vonnis in kort geding van 26 maart 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. R.G.J.M. Onderdonck,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. H. Kayed.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In een door [eiser] overgelegde verkoopakte, gedateerd 25 maart 2010, is vermeld dat [gedaagde], als verkoper, aan [eiser], als koper, voor € 2.000.000,- heeft verkocht “20% van de aandelen in Suma Lumber Company N.V. te Suriname en de hieraan gelieerde onderneming(en) (waaronder Sumaruba)”, waarbij verkoper verklaart de gehele hoofdsom te hebben ontvangen (hierna: de overeenkomst). Voorts is vermeld dat de overdracht van de aandelen plaatsvindt op een in overleg nader overeen te komen datum.
2.2. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 6 februari 2013 is [gedaagde] bevolen binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de aandelen van Suma Lumber Company N.V., zoals verkocht bij verkoopakte van 25 maart 2010, aan [eiser] te leveren. Het vonnis is op 7 februari 2013 aan [gedaagde] betekend.
2.3. Bij brief van 15 februari 2013 heeft de raadsman van [eiser] de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en [gedaagde] gesommeerd de koopsom van
€ 2.000.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2010 ad € 199.890,83 alsmede de buitengerechtelijke incassokosten ad € 8.197,95 binnen een termijn van 7 dagen na betekening van de brief aan [eiser] te betalen.
2.4. Voormelde brief is op 18 februari 2013 aan [gedaagde] betekend.
2.5. Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 2 augustus 2012 is [gedaagde] wegens – kort gezegd – grootschalige drugshandel en het witwassen van aanzienlijke geldbedragen onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar. [gedaagde] is momenteel gedetineerd.
2.6. Voormeld strafvonnis is in geanonimiseerde vorm onder nummer LJN: BX3464 gepubliceerd op rechtspraak.nl en houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“[…]
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
[…]
Feit 7:
[Zaaksdossier 12: Witwassen 4 grote hoeveelheden contant geld ten behoeve van investering in de
[bedrijf 2]]
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2009 tot en met 18 mei 2010, te IJmuiden en/of
te Velsen-Zuid, en/of te Amsterdam, in elk geval (telkens) in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (een) voorwerp(en), te
weten een of meer (aanzienlijke) contante geldbedragen (tot een totaal van ongeveer 850.000,--
Euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van
bovenomschreven geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s)
wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en)
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven;
[…]
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 6, 7 en 8:
Uit de hierboven vermelde redengevende feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat zowel
[medeverdachte 8] als [medeverdachte 15] als [medeverdachte 1] zeer grote contante
geldbedragen, in diverse coupures, van verdachte voorhanden hebben gehad. Het geld bij
[medeverdachte 8] lag verborgen in een niet direct toegankelijke kelderruimte onder een afdekzeil
en onder tuinkussens. Het geld bij [medeverdachte 1] in de auto zat verborgen in een tas.
[medeverdachte 15] heeft in een tijdsbestek van vier maanden een zeer groot contant geldbedrag,
van 850.000 euro ontvangen van verdachte, zonder dat zulks officieel, zoals bij een notaris, is
vastgelegd en zonder dat hij hier zekerheid voor verlangde. De geldbedragen zijn contant aan
[medeverdachte 15] gegeven.
Het fysiek voorhanden hebben van dergelijk grote geldbedragen is vreemd en ongebruikelijk.
Daarnaast brengt het voorhanden hebben van contanten in huis aanzienlijke veiligheidsrisico's,
zoals verlies door inbraak, brand of lekkage, met zich mee. Voorts is het een feit van algemene
bekendheid dat vele vormen van criminaliteit, en in het bijzonder drugshandel, gepaard gaan met
grote hoeveelheden contant geld. Vorenstaande redengevende feiten en omstandigheden
rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen. Gelet op dit
vermoeden mag van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van
het geld, die concreet en verifieerbaar moet zijn en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
De echtgenote van verdachte, medeverdachte [medeverdachte 13] […], heeft naar aanleiding
van de bij haar zoon [medeverdachte 8] aangetroffen tas met contant geld
bij de politie verklaard dat die tas door haar man naar haar zoon was gebracht om aldaar te
bewaren en dat haar man haar desgevraagd had geantwoord dat hij het geld had verdiend met
drugs. De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. In de
eerste plaats merkt de rechtbank hierover op dat deze verklaring van [medeverdachte 13] niet
direct - maar een dag later - is afgelegd nadat zij is geconfronteerd met de buitenechtelijke relatie,
en het daaruit geboren kind, van verdachte. Voorts is [medeverdachte 13] voorafgaand aan en op
sommige momenten tijdens haar verhoren bijgestaan door een advocaat en heeft zij telkens een
dag later, nadat zij daarvoor ruim de tijd had gekregen, haar verklaringen ondertekend. Verder
heeft [medeverdachte 13] tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris op een vraag van de
officier van justitie niet kunnen of willen uitleggen waar de vermeende druk door de verbalisanten
op haar tijdens het tweede verhoor, van 19 mei 2010, uit zou hebben bestaan. De in de
processen-verbaal gerelateerde verklaringen van [medeverdachte 13] en de wijze waarop deze tot
stand zijn gekomen, wordt ondersteund door de in het dossier aanwezige geluidsopnamen van de
verhoren van [medeverdachte 13]. Daarnaast wordt de verklaring van [medeverdachte 13]
ondersteund door de overige inhoud van het gehele dossier Onderzoek Vista. Zo is uit de
zaaksdossiers […] naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam gebleken dat het niet anders
kan dan dat het geld, dat afkomstig was van verdachte, geen legale herkomst heeft en afkomstig
is van enig misdrijf, te weten drugshandel.
Noch door verdachte noch anderszins is voldoende aannemelijk gemaakt dat het geld een legale
herkomst had. De niet concrete en niet verifieerbare verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris
op 17 november 2011 dat hij de geldbedragen heeft gekregen van iemand om te
investeren, acht de rechtbank hiertoe volstrekt onvoldoende. Ook aan het pas bij brief van 11 april
2012 door de raadsman van verdachte aan het dossier toegevoegde stuk, te weten een
verkoopakte d.d. 25 maart 2010, op grond waarvan verdachte vanaf december 2009 een
geldbedrag van twee miljoen euro contant zou hebben ontvangen, hecht de rechtbank in dit
verband geen waarde. Zo acht de rechtbank het onbegrijpelijk dat verdachte pas na bijna twee jaar
nadat hij is aangehouden deze verkoopakte te berde brengt. Dat hij pas medio 2012 - na zijn
ontmoeting met [betrokkene 20] in maart 2012 - erachter kwam dat hij thuis de overeenkomsten
nog had liggen in een geheim laatje, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte had toen
immers al gedurende geruime tijd vastgezeten en was op de hoogte van de beschuldigingen jegens
hem.
Daarbij is uit het dossier […] en de observaties in het geheel niet
gebleken dat verdachte in contact zou zijn getreden met de vermeende koper [betrokkene 20], dat
verdachte en [betrokkene 20] een verkoopakte zouden zijn overeengekomen en dat verdachte geld
- al dan niet via [betrokkene 21] - van [betrokkene 20] zou hebben ontvangen. Ook de verklaring
van [betrokkene 20], zoals opgenomen in het proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 april
2012, is naar het oordeel van de rechtbank zo weinig concreet en specifiek dat zulks verder
afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaring van verdachte en de gestelde
verkoopakte van 25 maart 2010. De getuigenverklaringen, zoals afgelegd ter zitting door
[betrokkene 20] en [medeverdachte 15] op 15 juni 2012, brengen hierin geen verandering. Zo
staat de verklaring van [betrokkene 20] haaks op zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring en
komt op sommige punten niet overeen met de verklaring van verdachte. Niet valt te begrijpen
waarom [betrokkene 20] als getuige op zitting wel concrete en specifieke feiten en
omstandigheden wist te vermelden, terwijl hij dat bij zijn verhoren niet wist, en waarom hij op
zitting zo anders heeft verklaard. Afgezien hiervan, blijft de verklaring van verdachte
ongeloofwaardig, omdat - behalve de niet geloofwaardige verklaring van [betrokkene 20] bij de
politie en ter terechtzitting, nergens in het dossier aanknopingspunten voor deze verklaring te
vinden zijn, terwijl verdachte juist in die periode veelvuldig werd geobserveerd en afgeluisterd.
[…] De verklaring van verdachte dat hij zulks niet aan zijn zoon wilde vertellen is
ongeloofwaardig, gelet op de nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn zoon met betrekking
tot het bedrijf in Suriname. Ook is gelet op het verslag van de bespreking van verdachte met zijn
zoon en [medeverdachte 15] van 13 februari 2010 […], waaruit blijkt dat het slecht ging
met het bedrijf in Suriname, onbegrijpelijk dat verdachte nog eens € 600.000,- zou gaan
investeren. Tot slot sluiten de bedragen die verdachte van [betrokkene 20] zou hebben ontvangen
van respectievelijk € 350.000,00 (december 2009), € 850.000,00 (januari 2010) en € 800.000,00
(maart 2010), niet aan bij de aan [medeverdachte 15] betaalde bedragen van € 200.000,00 (7
december 2009), € 100.000,00 (13 januari 2010), € 400.000 (26 januari 2010) en € 150.000,00
(25 maart 2010).
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in onderling verband en in samenhang bezien met het
enorme contante geldbedrag zoals onder verdachte is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel
dat verdachte wist dat het geld een criminele herkomst had, zodat verdachte zich tezamen en in
vereniging met anderen opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van 183.940 euro,
850.000 euro en 665.000 euro.
[…]
4.4. Bewezenverklaring
[…]
Ten aanzien van feit 7
hij in de periode van 01 december 2009 tot en met 18 mei 2010, te IJmuiden en te Velsen-Zuid en
te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen aanzienlijke contante
geldbedragen (tot een totaal van ongeveer 850.000,-- Euro), heeft verworven, voorhanden heeft
gehad, heeft overgedragen en omgezet, terwijl hij en zijn mededaders wisten,dat
bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
[…]
7. Motivering van sancties
[…]
De kans op herhaling van crimineel handelen van verdachte acht de rechtbank te meer groot nu verdachte in de periode dat zijn voorlopige hechtenis geschorst was, gepoogd heeft ontlastend bewijs te creëren door een persoon te benaderen om een verklaring te laten afleggen over bij verdachte aangetroffen en andere aan hem toegeschreven geldbedragen.
[…]”.
2.7. Uit de niet-geanonimiseerde versie van het strafvonnis, waarvan de voorzieningenrechter ambtshalve kennis heeft genomen, blijkt dat het bij “[bedrijf 2]” om Suma Lumber Company N.V. gaat en bij “[betrokkene 20]” om [eiser].
2.8. [gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld strafvonnis.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt
1. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting de koopsom van € 2.000.000,-- aan [eiser] terug te betalen;
2. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting en bij wijze van voorschot op de schadevergoeding aan [eiser] te betalen een bedrag van € 208.088,58;
3. in de kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagde] heeft de ontbinding en de daaruit voorvloeiende terugbetalingsverplichting niet bestreden. Wel heeft hij verweer gevoerd tegen de hoogte van de daarnaast gevorderde schadevergoeding.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Hoewel de inhoud van de overeenkomst tussen partijen zelf kennelijk niet in geschil is en [gedaagde] zowel de buitengerechtelijke ontbinding als de daaruit voortvloeiende verplichting tot terugbetaling van de koopsom van € 2.000.000,- niet heeft betwist, zijn bij de voorzieningenrechter na lezing van het dossier twijfels ontstaan over de nogal merkwaardig ogende overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde]. Die twijfels zijn – na doorvragen op de zitting – bepaald niet weggenomen. Uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is bij de voorzieningenrechter veeleer de indruk ontstaan dat de gestelde overeenkomst een schijnovereenkomst is die is bedoeld om derden te misleiden.
4.2. Ter zitting is debat gevoerd over de inhoud van het tegen [gedaagde] gewezen strafvonnis waaruit de advocaat van [eiser] heeft geciteerd en waarvan hij desgevraagd het LJN-nummer heeft genoemd. Hij heeft, eveneens desgevraagd, aangegeven dat [eiser] in het strafrechtelijke onderzoek naar (onder meer) [gedaagde] is gehoord door de recherche en de rechtbank, maar dat hij zelf niet als verdachte is vervolgd. Voorts heeft hij aangegeven dat de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] in het strafvonnis niet voorkomt, Suma Lumber Company een daadwerkelijk bestaande onderneming is met reële opbrengsten en dat justitie na onderzoek kennelijk van oordeel was dat het een ‘normale’ overeenkomst betrof. De advocaat van [gedaagde] heeft een en ander bevestigd.
4.3. Bij kennisname van de (niet-geanonimiseerde) versie van het strafvonnis is de voorzieningenrechter echter gebleken dat de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] wel degelijk in het strafvonnis wordt vermeld en dat de rechtbank in de bewijsoverweging geoordeeld heeft dat het hier ging om een volstrekt ongeloofwaarde verklaring voor de herkomst van de aangetroffen contante bedragen. In de strafmaatoverweging wordt het [gedaagde] vervolgens zelfs expliciet aangerekend dat hij gepoogd heeft ontlastend bewijs te creëren door een persoon (kennelijk [eiser]) te benaderen om een verklaring te laten afleggen over bij hem aangetroffen en andere aan hem toegeschreven geldbedragen.
Hiermee worden de bij de voorzieningenrechter reeds bestaande twijfels dat hij in deze zaak voor oneigenlijke doelen wordt ingezet bevestigd. Op grond van het strafvonnis en hetgeen in deze zaak ter zitting naar voren is gekomen – met inbegrip van het gegeven dat, ondanks het lange betoog van de advocaat van [gedaagde], eigenlijk geen materieel verweer is gevoerd – komt de voorzieningrechter tot de conclusie dat aannemelijk is dat partijen trachten door middel van het onderhavige kort geding voor een bedrag van € 2.000.000,- een vonnis te verkrijgen dat in hoger beroep in de strafzaak en/of in de ontnemingsprocedure kan worden gebruikt. De advocaat van [gedaagde] heeft hieromtrent ter zitting desgevraagd ook bevestigd dat [gedaagde] in verband met de gelegde beslagen mogelijk zelf belang zou kunnen hebben bij een veroordelend vonnis.
4.4. Vastgesteld kan dus worden dat beide partijen kennelijk belang hebben bij het door [eiser] verkrijgen van een titel tegen [gedaagde]. Dat belang is naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenwel geen rechtens te respecteren belang in de zin van artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek. Het is immers niet de door de wetgever aan de rechter opgedragen taak om mee te werken aan het legitimeren van schijnovereenkomsten. De consequentie daarvan is dat de voorzieningenrechter zich vrij acht buiten de grenzen van het partijdebat te treden door [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen.
4.5. Gelet het feit dat beide partijen blaam treft in deze zaak, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.C.C. Kaal op 26 maart 2013.?