Daarbij is uit het dossier […] en de observaties in het geheel niet
gebleken dat verdachte in contact zou zijn getreden met de vermeende koper [betrokkene 20], dat
verdachte en [betrokkene 20] een verkoopakte zouden zijn overeengekomen en dat verdachte geld
- al dan niet via [betrokkene 21] - van [betrokkene 20] zou hebben ontvangen. Ook de verklaring
van [betrokkene 20], zoals opgenomen in het proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 april
2012, is naar het oordeel van de rechtbank zo weinig concreet en specifiek dat zulks verder
afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaring van verdachte en de gestelde
verkoopakte van 25 maart 2010. De getuigenverklaringen, zoals afgelegd ter zitting door
[betrokkene 20] en [medeverdachte 15] op 15 juni 2012, brengen hierin geen verandering. Zo
staat de verklaring van [betrokkene 20] haaks op zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring en
komt op sommige punten niet overeen met de verklaring van verdachte. Niet valt te begrijpen
waarom [betrokkene 20] als getuige op zitting wel concrete en specifieke feiten en
omstandigheden wist te vermelden, terwijl hij dat bij zijn verhoren niet wist, en waarom hij op
zitting zo anders heeft verklaard. Afgezien hiervan, blijft de verklaring van verdachte
ongeloofwaardig, omdat - behalve de niet geloofwaardige verklaring van [betrokkene 20] bij de
politie en ter terechtzitting, nergens in het dossier aanknopingspunten voor deze verklaring te
vinden zijn, terwijl verdachte juist in die periode veelvuldig werd geobserveerd en afgeluisterd.
[…] De verklaring van verdachte dat hij zulks niet aan zijn zoon wilde vertellen is
ongeloofwaardig, gelet op de nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn zoon met betrekking
tot het bedrijf in Suriname. Ook is gelet op het verslag van de bespreking van verdachte met zijn
zoon en [medeverdachte 15] van 13 februari 2010 […], waaruit blijkt dat het slecht ging
met het bedrijf in Suriname, onbegrijpelijk dat verdachte nog eens € 600.000,- zou gaan
investeren. Tot slot sluiten de bedragen die verdachte van [betrokkene 20] zou hebben ontvangen
van respectievelijk € 350.000,00 (december 2009), € 850.000,00 (januari 2010) en € 800.000,00
(maart 2010), niet aan bij de aan [medeverdachte 15] betaalde bedragen van € 200.000,00 (7
december 2009), € 100.000,00 (13 januari 2010), € 400.000 (26 januari 2010) en € 150.000,00
(25 maart 2010).
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in onderling verband en in samenhang bezien met het
enorme contante geldbedrag zoals onder verdachte is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel
dat verdachte wist dat het geld een criminele herkomst had, zodat verdachte zich tezamen en in
vereniging met anderen opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van 183.940 euro,
850.000 euro en 665.000 euro.
[…]
4.4. Bewezenverklaring
[…]