ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ6251

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
14.811040-09
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging PIJ-maatregel voor jeugdige met problematische gedragsontwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 januari 2013 uitspraak gedaan over de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) voor een betrokkene die in een justitiële jeugdinrichting verblijft. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat de verlenging van de maatregel niet zou bijdragen aan een gunstige ontwikkeling van de betrokkene. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds de vorige zitting nauwelijks vooruitgang is geboekt in de behandeling van de betrokkene, die kampt met een problematische gedragsontwikkeling, waaronder antisociaal gedrag en een verstoorde persoonlijkheidsstructuur. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook gekeken naar eerdere adviezen van gedragsdeskundigen en de voortgang van de behandeling in de jeugdinrichting. De rechtbank concludeert dat de betrokkene, ondanks zijn kwetsbare persoonlijkheid, onvoldoende in staat is om te reflecteren op zijn gedrag en dat de huidige structuur van de jeugdinrichting niet leidt tot de gewenste resocialisatie. De rechtbank heeft benadrukt dat de veiligheid van anderen en de ontwikkeling van de betrokkene in het geding zijn, maar dat de verlenging van de maatregel in dit geval niet gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft de beslissing genomen in een gesloten raadkamer, waarbij de officier van justitie, de betrokkene, zijn raadsman en deskundigen zijn gehoord. De rechtbank heeft de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel afgewezen, met de overweging dat verdere vrijheidsbeneming niet in het belang van de betrokkene is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sector Strafrecht
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer : 14/811040-09
Datum uitspraak : 11 januari 2013
BESLISSING van bovengenoemde rechtbank, meervoudige raadkamer voor Kinderstrafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum],
thans verblijvende in de justitiële jeugdinrichting 'Avenier', locatie Zutphen,
hierna te noemen: betrokkene.
Deze beschikking is gegeven naar aanleiding van het onderzoek in raadkamer met gesloten deuren van 11 januari 2013, bij welke gelegenheid zijn gehoord de officier van justitie, betrokkene en diens raadsman mr. R. Polderman, advocaat te Alkmaar, alsmede de deskundige mevrouw M. Toebes, MSc, als gedragswetenschapper verbonden aan Horizon, locatie Kolkemate, van genoemde jeugdinrichting te Zutphen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek in raadkamer bevonden dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
1 VORDERING
De officier van justitie heeft bij vordering, gedateerd 20 november 2012, gevorderd dat de rechtbank de plaatsing van betrokkene in een inrichting voor jeugdigen zal verlengen met een termijn van één jaar.
2 GRONDEN VAN DE BESLISSING
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van kinderstrafzaken in deze rechtbank van 3 december 2009 werd aan betrokkene onder meer de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd terzake van afpersing, zijnde een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Op 18 december 2009 is de termijn van de PIJ-maatregel ingegaan.
Met betrekking tot betrokkene zijn onder meer de volgende bescheiden overgelegd:
- de beslissing van de meervoudige raadkamer voor kinderstrafzaken van deze rechtbank van 16 januari 2012 waarin de maatregel van plaatsing in een jeugdinrichting is verlengd met één jaar.
- een ingevolge artikel 77t, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht recent opgemaakt, met redenen omkleed advies, gedateerd 31 oktober 2012, opgemaakt door mevr. drs. H. Koppelman-Perik, gedragswetenschapper en W. Bedeaux Avenier, jeugd- en opvoedhulp i.o. en E. ter Beek, hoofd behandeling, allen verbonden aan Horizon Jeugdzorg en Onderwijs, locatie Kolkemate, alsmede afschriften van de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de betrokkene als bedoeld in artikel 77t van het Wetboek van Strafrecht;
Het voormelde verlengingsadvies houdt onder andere – zakelijk weergegeven – het volgende in:
[betrokkene] is een jongeman van Italiaanse afkomst met een kwetsbare persoonlijkheid. Vanuit onderzoeken wordt aangegeven dat er mogelijk sprake is van vroege pathologie: identiteitsdiffusie, overmatige emotionaliteit, matig geïntegreerde agressieve gevoelens, problemen met de impulscontrole en regressieve verlangens naar zorg. Hij heeft moeite met de regulatie van afstand en nabijheid in relaties. Hij is gevoelig voor spanning en bedreiging. Hij lijkt vooral zijn eigen plan te trekken, ondanks de kosten voor hemzelf of anderen. Hiermee zijn zijn gedragskeuzes antisociaal te noemen en het patroon dat hierin een rol speelt dat van narcistische krenking.
De eerste periode van de maatregel heeft in het teken gestaan van overplaatsingen van JJI
Lelystad naar Amsterbaken. Dit was mede op verzoek van [betrokkene]. Echter heeft deze overplaatsing niet geleid tot een positief vervolg van de fragiele behandelrelatie welke [betrokkene] schoorvoetend was gestart binnen JJI Rentray. Het tegengestelde werd bewaarheid. Uitstel van de toegezegde overplaatsing naar Amsterbaken in combinatie met het intrekken van de verlofaanvraag hebben er toe geleid dat [betrokkene] wederom negatieve gedragskeuzes heeft gemaakt. Bovengenoemd proces heeft zich meerdere malen gedurende zijn PIJ maatregel afgespeeld. [betrokkene] heeft bij de verschillende overplaatsingen laten zien dat hij in eerste instantie weigert mee te werken aan de behandeling, vervolgens geeft hij zich, vanuit de extrinsieke motivatie om zo snel mogelijk te resocialiseren, met wantrouwen over aan de behandeling. De verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling waarin basaal wantrouwen, egocentrisme, weinig empatisch vermogen, antisociaal gedrag en narcisme kenmerkend zijn, zorgen ervoor dat [betrokkene] onvoldoende in staat is te reflecteren op zijn eigen gedrag en gevolgen daarvan waardoor hij zijn eigen overtuiging niet om kan zetten in een pro-sociale, actieve en toekomst gerichte houding.
Na aanvraag tot overplaatsing naar de Individuele Traject Afdeling (ITA), wordt betrokkene geplaatst op de ITA afdeling aan de Kolkemate. In juni 2012 krijgt hij officieel de ITA status toegewezen. Gedurende de ITA plaatsing heeft [betrokkene] zich ogenschijnlijk onverstoorbaar opgesteld. Hij lijkt een meewerkende houding te hebben om te voldoen aan de voorwaarden van het verlof. [betrokkene] heeft functioneel contact met zijn behandelaren en groepsgenoot (en) en het komt respectvol over. De houding lijkt echter instrumenteel ingezet te worden om zijn doel te bereiken. Gedurende de ITA plaatsing hebben er geen incidenten met fysieke agressie plaatsgevonden. Er leek in eerste instantie een samenwerking te ontstaan. [betrokkene] stelde zich pro-sociaal op en bleef in contact met zijn behandelaren. Er leek sprake te zijn van een extrinsieke motivatie om mee te werken aan zijn behandeling. Nu er sprake is van frustratie van het proces door externen, vermindert de motivatie van [betrokkene] en valt hij terug op oude copingsvaardigheden waarbij hij zijn basale wantrouwen inzet om te bewijzen dat de buitenwereld verantwoordelijk is voor de stagnatie in zijn proces.
Gesprekken met zijn behandelaren hebben tot op heden nog niet geleid tot verhogen van inzicht in eigen aandeel en verhogen van reflectief vermogen. [betrokkene] staat momenteel aan het begin van zijn individuele behandeling binnen de ITA. [betrokkene] zal moeten gaan voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld om een verloftraject opnieuw aan te vragen. Het gezamenlijk gaan stellen van realistische doelen en het opstellen van een risicomanagement-plan lijken op dit moment de meest geïndiceerde benadering om een werk/behandelrelatie met [betrokkene] vorm te geven, waarbij de nadruk gelegd moet worden op het nemen van eigen verantwoordelijkheden en de daarbij behorende keuzes en consequenties. Vanuit zijn persoonlijkheidsstructuur is het niet te verwachten dat [betrokkene] in staat is een intrinsieke verandering te ondergaan, en zal hij moeten leren vanuit oorzaak en gevolg waarbij de nadruk zou moeten liggen in het opdoen van positieve ervaringen in plaats van zoals tot nu meestal het geval was in het opdoen van negatieve ervaringen.
Gelet op het blijvende recidiverisico in combinatie met onvoldoende vooruitgang in de behandeling van betrokkene is het noodzakelijk dat - in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling - hij de komende tijd gaat werken aan zijn resocialisatie proces met de daarbij behorende voorwaarden.
Om te voldoen aan de voorwaarden en om het proces op de juiste wijze te begeleiden en te monitoren, heeft betrokkene naar verwachting van behandelaren nog minstens 12 maanden nodig. De behandeling zal het komende jaren moeten worden ingezet in het kader van een resocialisatieproces wat uiteindelijk zal moeten leiden tot het starten van een Scholings- en Trainings Programma (STP). Geadviseerd wordt de PIJ-maatregel te verlengen met één jaar.
De gedragsdeskundige M. Toebes, heeft het verlengingsadvies van Horizon, locatie
Kolkemate tijdens de behandeling in raadkamer nader toegelicht.
Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat het lastig is om met betrokkene een behandelrelatie te creëren. Het is ook niet zozeer de bedoeling om betrokkene te behandelen in verband met zijn problematiek, maar om hem op zo goed mogelijke wijze te resocialiseren. De onenigheid tussen de instelling en betrokkene is met name gelegen in de omstandigheid dat de verlofaanvraag is afgeketst. Door de volgende verlofaanvraag in te bedden in een STP, is de kans groter dat op het ministerie de volgende verlofaanvraag wordt goedgekeurd.
In het begin zette betrokkene zich goed in maar op het moment dat er werd gesproken over het STP was de inzet bij betrokkene weer weg. Een dergelijk verlofplan moet in samenwerking met de betrokkene worden opgesteld maar de samenwerking loopt stuk omdat betrokkene wantrouwend is tegenover de hulpverleners. Op dit moment is het recidiverisico matig maar dit zou stijgen bij het wegvallen van de huidige structuur die de instelling hem biedt.
3. HET STANDPUNT VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie heeft gepersisteerd in zijn vordering tot verlenging van de termijn van de maatregel met een jaar.
4. HET STANDPUNT VAN BETROKKENE EN ZIJN RAADSMAN
Betrokkene heeft in raadkamer verklaard dat hij vorig jaar januari ook tegenover de rechtbank stond en dat hij toen hoopte dat het een keer afgelopen zou zijn met de PIJ-maatregel. Hij heeft zich, naar eigen zeggen, redelijk goed gedragen de afgelopen periode maar een en ander heeft nog steeds niet geleid tot verlof terwijl dat hem wel was toegezegd tijdens de behandeling van de vorige vordering tot verlenging. Betrokkene vindt dat het op de ITA heel goed gaat. Hij is blij dat hij niet meer met allemaal hele jonge PIJ-ers zit, want dat was ook de reden waarom het tot een incident was gekomen. Tijdens zijn verblijf op de ITA is door de vorige gedragsdeskundige een verlofaanvraag ingediend die hij ook heeft ondertekend. Deze aanvraag is afgewezen en hij begrijpt niet waarom er nu ineens door de nieuwe gedragsdeskundige een STP plan opgesteld moet worden. Bovendien worden er in dat verband onmogelijke dingen van hem gevraagd, zoals het vinden van werk terwijl dat werk dan pas na zeven of acht maanden kan worden ingevuld. Betrokkene is door deze hele gang van zaken wantrouwend geworden en heeft het gevoel dat hij alleen maar tegengewerkt wordt. Wanneer betrokkene vrij zou komen, zou hij – na een verblijf bij zijn moeder in de beginperiode – zo snel mogelijk naar zijn familie in Italië willen gaan: in Nederland heeft hij niets meer te zoeken.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel dient te worden afgewezen. Hij voert daartoe aan dat hij gedurende het afgelopen jaar door het hele land heen, waaronder bij de instellingen waar betrokkene verbleef, heeft gewezen op de uitspraak van de rechtbank van 16 januari 2012 waarin de rechtbank heeft beslist dat de vordering zou worden verlengd met één jaar in plaats van twee jaren om een vinger aan de pols te houden ten aanzien van het verloop en de voortvarendheid van de behandeling en het verloop van het proefverlof. Tijdens het proefverlof zou betrokkene de mogelijkheid krijgen om aan te tonen dat hij de buitenwereld aankan.
De raadsman geeft aan dat het nu een jaar later is, dat er geen sprake is van behandeling van zijn problematiek en dat betrokkene nog steeds niet op proefverlof is geweest. Verlofaanvragen worden zonder enige nadere motivatie ingetrokken en afspraken die met hem worden gemaakt door de JJI worden niet nagekomen. De laatste verlofaanvraag is niet afgekeurd, maar gebleken is dat deze is ingetrokken.
Betrokkene wil naar huis. Hij kan naar zijn moeder in [woonplaats] waar hij kan werken in de pizzeria van zijn familie. Hij kan ook gaan werken in de garage van zijn opa in Italië.
Subsidiair verzoekt de raadsman de maatregel te verlengen met een jaar maar dan met het stellen van duidelijke voorwaarden aan de Jeugdinrichting om te komen tot verlof.
5. DE BEOORDELING
De rechtbank is van oordeel dat een verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen alleen mogelijk is wanneer aan cumulatieve wettelijke criteria wordt voldaan.
In de eerste plaats moet de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel eisen. In de tweede plaats moet de verlenging van de maatregel in het belang zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van betrokkene.
Aan het eerste criterium is voldaan nu uit de stukken blijkt dat betrokkene is veroordeeld voor een misdrijf dat gericht is of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en voorts uit de rapportage en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, blijkt dat nog steeds sprake is van een matig recidiverisico dat zal stijgen wanneer de structuur van de inrichting wegvalt.
Wat betreft het tweede criterium heeft de rechtbank acht geslagen op de beslissing van deze rechtbank van 16 januari 2012. Hierin heeft de rechtbank de termijn van de maatregel tegen het advies van de inrichting in, met niet met twee maar met één jaar verlengd, juist om de voortgang van de behandeling en het proefverlof na dat jaar te kunnen toetsen. Tevens was het uitgangspunt dat betrokkene in dat jaar, in het kader van het proefverlof, kon laten zien dat hij de buitenwereld aan kon.
Inmiddels is het januari 2013 en stelt de rechtbank vast dat er sinds de vorige zitting nauwelijks iets is veranderd. Van enige behandeling is eigenlijk geen sprake en voorts heeft betrokkene nog steeds geen begeleid verlof.
De rechtbank weegt in haar beslissing mee dat de psychologisch deskundige mevrouw D. Breuker in haar rapport van 26 augustus 2009 reeds overwoog dat betrokkene juist zou moeten leren om te gaan met vrijheden en eigen keuzes. De deskundige verwachtte dat het opleggen van een behandeling in een residentiële setting een averechts effect zal hebben op een positieve ontwikkeling van betrokkene. De maatregel is indertijd, mede gelet op de overige uitgebrachte adviezen, door de rechtbank opgelegd teneinde in eerste instantie begrenzing en structuur bij behandeling in een gesloten setting te waarborgen.
Feitelijk is echter na drie jaar iedere verlofaanvraag ingetrokken – op advies van het openbaar ministerie dan wel wegens overplaatsing – dan wel afgewezen.
Thans is de behandeling van betrokkene na drie jaar nog nauwelijks van de grond gekomen en blijkens de toelichting van mevrouw Toebes voornoemd zal in feite ook meer sprake zijn van resocialisatie dan van behandeling.
Gelet op de hierboven geschetste controverse met betrekking tot het STP plan als eerste stap voor een volgende verlofaanvraag is de kans op een succesvol traject in dat opzicht niet groot te noemen.
De hierboven geschetste gang van zaken leidt tot de slotsom dat het verloop van de maatregel en het ontbreken van verlof, in aanmerking genomen de problematiek van en het persoonlijkheidsbeeld van betrokkene, de kans zeer groot maakt dat verdere verlenging van de maatregel, zoals geadviseerd, opnieuw resulteert in louter vrijheidsbeneming. Om die reden acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat deze (tweede) verlenging van de maatregel nog zal bijdragen aan een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van betrokkene. Integendeel lijkt een verlenging daaraan thans zelfs in de weg te staan.
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen dient te worden beëindigd.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de PIJ-maatregel derhalve afwijzen.
6. TOEGEPAST WETTELIJK VOORSCHRIFT
De beslissing is gegrond op artikel 77t van het Wetboek van Strafrecht.
7. BESLIST ALS VOLGT:
De rechtbank:
Wijst af de vordering tot verlenging van de termijn van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
Deze beschikking is in gesloten raadkamer gegeven door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. J.J.M. Uitermark en mr. G.D.M. Hoedemaker, leden,
in tegenwoordigheid van M. Woudman, griffier,
en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 11 januari 2013.
mrs. Uitermark en Hoedemaker zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.