ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ6258

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
14.700052-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag en rijden zonder rijbewijs

Op 26 september 2011 vond er op de Rijksweg te Limmen, gemeente Castricum, een ernstig verkeersongeval plaats waarbij de verdachte, als bestuurder van een motorfiets, betrokken was. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 75 km/u, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 km/u was. Hij had geen geldig rijbewijs voor het besturen van de motorfiets en voerde geen werkend voorlicht. Door een plotselinge remmanoeuvre om een afslaande auto te ontwijken, werd de duopassagier van de motorfiets gelanceerd en kwam deze op het wegdek terecht, wat leidde tot zijn overlijden. De verdachte verliet de plaats van het ongeval, maar meldde zich later bij de politie. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte schuld had aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie stelde dat de verdachte roekeloos had gereden, terwijl de verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor schuld in de zin van de wet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig had gehandeld, maar niet roekeloos. De verdachte werd schuldig bevonden aan het veroorzaken van het ongeval en het verlaten van de plaats van het ongeval zonder zijn identiteit vast te stellen. Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uur. Daarnaast werd hem de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 3 jaar ontzegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sectie Strafrecht
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 14/700052.12 + 13.084084.10 (tul)
Uitspraakdatum: 1 maart 2013
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 februari 2013 in de zaak tegen:
(VERDACHTE),
geboren op (datum) te Amsterdam,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres (adres).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van der Plas en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. V.H. Hammerstein, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 september 2011 te Limmen, gemeente Castricum, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
* te rijden terwijl hij onvoldoende rijvaardig was en/of
* te rijden zonder in het bezit te zijn van een voor het besturen van dat motorrijtuig vereist rijbewijs (categorie A) en/of
* te rijden met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en/of
* te rijden met een snelheid van ongeveer 75 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, en/of
* te rijden zonder werkend en/of ontstoken koplicht terwijl de natuurlijke lichtgesteldheid het voeren van een koplicht vereiste,
- waardoor een hem, verdachte, tegemoet rijdende automobilist die links af sloeg hem, verdachte, niet of te laat opmerkte, waardoor hij, verdachte, een aanrijding met deze auto trachtte te voorkomen door (krachtig) te remmen, waardoor de duopassagier van de motorfiets werd "gelanceerd" en/of (vervolgens) op het wegdek belandde en/of
- waardoor hij met de door hem bestuurde motorfiets in botsing of aanrijding is gekomen met een hem, verdachte, tegemoet rijdende automobilist die links af sloeg en hem, verdachte, niet of te laat opmerkte,
waardoor een ander (genaamd (slachtoffer)) werd gedood;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 september 2011 te Limmen, gemeente Castricum, als bestuurder van een voertuig (motorfiets), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg,
* heeft gereden terwijl hij onvoldoende rijvaardig was en/of
* heeft gereden zonder in het bezit te zijn van een voor het besturen van dat motorrijtuig vereist rijbewijs (categorie A) en/of
* heeft gereden met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en/of
* heeft gereden met een snelheid van ongeveer 75 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, en/of
* heeft gereden zonder werkend en/of ontstoken koplicht terwijl de natuurlijke lichtgesteldheid het voeren van een koplicht vereiste,
- waardoor een hem, verdachte, tegemoet rijdende automobilist die links af sloeg hem, verdachte, niet of te laat opmerkte, waardoor hij, verdachte, een aanrijding met deze auto trachtte te voorkomen door (krachtig) te remmen, waardoor de duopassagier van de motorfiets werd "gelanceerd" en/of (vervolgens) op het wegdek belandde en/of
- waardoor hij met de door hem bestuurde motorfiets in botsing of aanrijding is gekomen met een hem, verdachte, tegemoet rijdende automobilist die links af sloeg en hem, verdachte, niet of te laat opmerkte,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;
2.
hij op of omstreeks 26 september 2011 te Limmen, gemeente Castricum, als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets) betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Rijksweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden
* een ander (te weten (slachtoffer)) werd gedood, althans aan die (slachtoffer) letsel en/of schade was toegebracht en/of
* aan een ander (te weten getuige 1) letsel en/of schade was toegebracht;
3.
hij op of omstreeks 26 september 2011 te Limmen, gemeente Castricum, als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets) heeft gereden op de weg, de Rijksweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Inleiding
Op 26 september 2011 heeft op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg te Limmen, gemeente Castricum, een verkeersongeval plaatsgevonden. Bij het ongeval waren een personenauto en een motorfiets (motorscooter) betrokken. De verdachte, bestuurder van de motorscooter, heeft een plotselinge remmanoeuvre uitgevoerd omdat hij schrok van een afslaande bestelauto. Als gevolg hiervan is de duopassagier van verdachte, (slachtoffer) van de motor gelanceerd en op het wegdek terecht gekomen. (slachtoffer) is als gevolg van dit verkeersongeval overleden.
De verdachte is vervolgens weggelopen en heeft zich later met zijn raadsvrouw bij de politie gemeld.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of bewezen is dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel dat hij zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt, zoals bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Daarnaast dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of bewezen is dat de verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder behoorlijk de gelegenheid te bieden tot vaststelling van zijn identiteit en of bewezen is dat de verdachte de motorscooter heeft bestuurder zonder rijbewijs.
4. Bewijs
4.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. Zij heeft ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde betoogd dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), in die zin dat hij roekeloos heeft gereden. De officier van justitie stelt dat sprake is van roekeloos rijgedrag omdat de verdachte zonder rijbewijs en mogelijk onder invloed van drugs of alcohol een motorscooter, die aan de voorzijde geen licht voerde, heeft bestuurd, terwijl hij onvoldoende rijvaardig was, ten gevolgde waarvan de verdachte een verkeerde inschattingsfout heeft gemaakt en met de motorscooter ten val is gekomen.
4.2 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Naar het oordeel van de raadsvrouw lijkt aannemelijk dat de verdachte heeft gereden met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane 50 kilometer per uur, maar dat het de vraag is of hij dusdanig te hard gereden heeft dat dit leidt tot een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW of dat zijn snelheid te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse. Daarbij heeft zij erop gewezen dat de verdachte zelf niet op zijn snelheidsmeter heeft gekeken en dus niet precies weet hoe hard hij reed. Zowel verdachte als de enige andere persoon die iets hebben verklaard over de snelheid van verdachte, hebben die snelheid dus slechts geschat. Die schattingen zijn niet zonder meer betrouwbaar, terwijl de raadsvrouw ook indicaties ziet voor een lagere snelheid van de scooter van verdachte, zoals het ontbreken van remsporen op het wegdek.
Daarnaast heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat het ontbreken van een rijbewijs de verdachte niet per definitie onvoldoende rijvaardig maakt. De raadsvrouw merkt daarbij op dat de verdachte, ondanks het ontbreken van een rijbewijs, eerder op een crossmotor heeft gereden en bovendien een jarenlange ervaring heeft met het rijden op bromscooters met een soortgelijke bediening als de motorscooter.
Met betrekking tot het al dan niet voeren van verlichting door de verdachte heeft de raadsvrouw gesteld dat de verdachte zeker wist dat de verlichting werkte kort voor het ongeval en dat niet uitgesloten kan worden dat de verlichting defect is geraakt als gevolg van het ongeval. Ook de eigenaar van de motorscooter heeft verklaard dat hij zeker weet dat de verlichting werkte op het moment dat hij zijn motorscooter uitleende aan de verdachte. Daarbij merkt de raadsvrouw op dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de motorscooter, die verbalisanten (verbalisanten) kort voor het ongeval zonder licht hebben zien rijden op de Rijksweg te Limmen, dezelfde is als de motorscooter waarop de verdachte en het slachtoffer hebben gezeten.
De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat de verdachte weliswaar een verkeersfout heeft begaan, maar dat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw stelt zich ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten op het standpunt dat deze wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.3. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij op 26 september 2011 samen met zijn vriend (slachtoffer) op een geleende motorscooter naar het strand is gereden. Op de terugweg naar Amsterdam bestuurde de verdachte de motorscooter, toen er plotseling een auto voor hem opdoemde. De verdachte heeft verklaard dat hij de auto heeft geprobeerd te ontwijken door hard te remmen en dat hij hierna met de motorscooter ten val is gekomen.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij wel iets harder reed dan de auto’s op dezelfde rijbaan. Hij heeft voorts verklaard dat het zou kunnen dat hij kort daarvoor nog auto’s heeft ingehaald .
De verbalisanten (verbalisanten) hebben in hun proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat zij op 26 september 2011 omstreeks 20.15 uur over de Rijksweg in Limmen reden en dat zij toen uit tegenovergestelde richting een scooter zagen rijden met daarop twee personen. De verbalisanten zagen dat deze scooter geen verlichting aan de voorzijde voerde. Zeven minuten later hebben zij de melding gekregen van een verkeersongeval tussen een scooter en een personenauto op de Rijksweg in Limmen. Verbalisanten troffen ter plaatse (slachtoffer) liggend op zijn buik op de grond aan. De verbalisanten hebben gerelateerd dat het slachtoffer ter plaatse is overleden .
De bestuurder van de bij het ongeval betrokken bestelauto, (getuige 1), heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 26 september 2011 op de Rijksweg te Limmen stond voorgesorteerd om een bedrijfsterrein op te gaan. Nadat hij tegemoet komende auto’s voorrang had verleend, liet hij zijn koppeling los om op te rijden. Direct na het loslaten van de koppeling doemde ineens een scooter voor hem op. (getuige 1) zag dat deze scooter geen voorlicht voerde. (getuige 1) heeft direct weer op zijn rem getrapt. Hij was toen naar zijn zeggen 30 a 40 centimeter over de middenstreep van de weg gekomen. Hij zag toen ook dat de bestuurder van de scooter naar zijn remmen greep waarna hij zag dat de scooter in zijn vering dook. Hij zag dat het achterwiel van de scooter van grond los kwam, waarna de passagier werd gelanceerd en op het wegdek terecht kwam. De scooter ging vervolgens over de kop en is met de achterzijde op de linker voorzijde van zijn auto terecht gekomen .
Volgens het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van de politie, waarin ook betrokkene (getuige 1) als verdachte is aangemerkt, had het ongeval plaats op de Rijksweg binnen de bebouwde kom van Limmen. De wettelijke toegestane maximum snelheid ter plaatse bedroeg 50 km per uur. De verbalisanten hebben vervolgens als toedracht, oorzaak en gevolg het volgende gerelateerd.
(getuige 1) reed als bestuurder van de bestelauto over de Rijksweg te Limmen komende uit de richting Castricum in de richting van Heiloo. Vlak voor de T-kruising met de Nachtorchis wilde hij linksaf bij de inrit naar (bedrijf). Om tegemoetkomend verkeer vrije doorgang te verlenen, minderde hij vaart door af te remmen en te stoppen tegen de wegas. Na ongeveer 3 personenauto’s vrije doorgang te hebben verleend, dacht (getuige 1) dat de weg vrij was en trok op, om vervolgens direct weer op de rem te trappen en te stoppen voor een motorfiets die hem tegemoet kwam. De eindpositie van de betrokken bestelauto kon niet vastgesteld worden; (getuige 1) verklaarde dat hij 30-40 cm op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer stil stond. Hij heeft de motorfiets te laat kunnen waarnemen omdat deze zonder verlichting reed, beide opzittenden donker gekleed waren, de motorfiets een behoorlijke snelheid had ((verdachte): 70-80 km/u) en de motorfiets uit een relatief donkere achtergrond kwam. De snelheid van de motorfiets kon door ons niet worden vastgesteld.
(verdachte) reed zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs voor het besturen van een motorfiets, over de Rijksweg te Limmen. Achterop zat (slachtoffer). Hij kwam uit de richting Heiloo en ging in de richting van Castricum. Net na de T-kruising met de Nachtorchis schrok (verdachte) van de bestelauto van de (getuige 1) die naar zijn mening wilde keren. (verdachte) zette een noodremming in, waardoor passagier (slachtoffer) werd gelanceerd. Volgens verdachte vloog de passagier over de bestuurder heen en kwam naast de bestelauto op het wegdek neer. Als gevolg van deze val is (slachtoffer) ter plaatse overleden. Er zijn geen sporen aangetroffen die erop wijzen dat (slachtoffer) in botsing is geweest met de bestelauto. De motorfiets kwam door de remmanoeuvre met de achterzijde omhoog en vervolgens met de linker achterzijde in botsing met de linkervoorzijde van de bestelauto. Daarna roteerde de motorfiets ongeveer 180 graden en kwam ten val naast de bestelauto. De verbalisanten hebben voorts geconstateerd dat de motorfiets een gebrek vertoonde dat van invloed kan zijn geweest op het ongeval. De schakelaar van de verlichting werd aangetroffen in de middenstand. Dit houdt in dat wanneer contact wordt gemaakt, het dimlicht automatisch gaat branden. Maar het dimlicht ging niet branden. Op en rond de schakelaar werd geen verse aanrijdingsschade waargenomen .
Ten gevolge van het ongeval is (slachtoffer) op 26 september 2011 overleden. De lijkschouwer heeft inwendig letsel als doodsoorzaak vastgesteld .
De verdachte heeft in zijn eerste verklaring tegenover de politie verklaard dat hij op 26 september 2011 te 20.22 uur als bestuurder van een motorfiets over de Rijksweg in Castricum reed met een snelheid van ongeveer 75 km per uur. Bij hem op de motor zat nog een persoon. Hij zag op een afstand ineens een auto indraaien en hij heeft toen vol op de rem gestaan en dat hij toen van de motor af is gevlogen .
In zijn tweede verhoor tegenover de politie heeft de verdachte verklaard dat het al donker was toen het ongeval plaats vond. De verdachte heeft nogmaals verklaard dat hij reed met een snelheid tussen de 70 en 80 km per uur .
Resumerend komt de rechtbank op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat de verdachte op een weg, waar een maximum snelheid van 50 km per uur was toegestaan, harder heeft gereden dan die maximumsnelheid. De rechtbank concludeert dat de motorscooter waarop de verdachte en het slachtoffer waren gezeten, kort voor het ongeval geen voorlicht voerde. Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die de veronderstelling van de verdediging dat er mogelijk sprake was van een andere motorfiets (met twee passagiers) zonder voorlicht voldoende ondersteunen. Het tijdsverloop tussen het ongeval en de melding daarvan aan (verbalisanten) was slechts kort. Het niet voeren van het voorlicht had als gevolg dat de scooter van de verdachte pas zeer laat werd opgemerkt door (getuige 1), die als bestuurder van een bestelauto links af wilde slaan een bedrijventerrein op. Verdachte, die de auto van (getuige 1) pas op het laatste moment voor zich zag opdoemen, heeft een noodremming uitgevoerd waardoor zijn passagier (slachtoffer) van de motor werd gelanceerd en op het wegdek terecht is gekomen, ten gevolge waarvan hij is overleden.
Bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Voor bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet worden vastgesteld dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval met de dood als gevolg heeft plaatsgevonden.
Het juridisch begrip “schuld” in het kader van de Wegenverkeerswet, houdt in dat voor strafbaarheid minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Wanneer sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
Bij de beoordeling of het verkeersgedrag van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, zeer onvoorzichtig en/of onoplettend of roekeloos is geweest, gaat het om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de omstandigheden van het geval.
Hierboven is reeds vermeld dat verdachte op een weg waar 50 kilometer was toegestaan harder heeft gereden. Daarnaast staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte kort voor het ongeval reed zonder werkend voorlicht. Hoewel de rechtbank met de raadsvrouw van oordeel is dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de snelheid die verdachte kort voor het ongeval reed, in het algemeen beschouwd te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse, moet de gereden snelheid (meer dan 50 kilometer per uur) in combinatie met het rijden zonder voorlicht wel worden aangemerkt als oorzaak van het ontstaan van het ongeval. Met een lagere snelheid had verdachte immers vermoedelijk op een andere (veiliger) manier op de afslaande auto kunnen reageren.
Al het voorgaande in overweging nemende komt de rechtbank tot haar oordeel dat de verdachte schuld heeft aan het ongeval, in die zin dat hij op 26 september 2011 op de Rijksweg in Limmen zeer onvoorzichtig heeft gereden en dat hierdoor een ongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander werd gedood.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte in het verkeer niet aan te merken valt als roekeloos rijgedrag, de zwaarste vorm van schuld. Dat verdachte onvoldoende rijvaardig was, is niet bewezen, terwijl het feit dat hij geen rijbewijs heeft op zichzelf niet heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Uit het dossier en uit het verhandelde op de terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden vastgesteld dat de verdachte op het moment van het ongeval (nog) zodanig onder invloed was van alcoholhoudende drank of een andere stof dat zijn rijvaardigheid daardoor werd verminderd. Dit laatste is bovendien niet ten laste gelegd door de officier van justitie.
De rechtbank komt voorts tot bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Ten aanzien van feit 2:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de politie d.d. 29 september 2011, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina 62 ev);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van (getuige 2) d.d. 27 september 2011 (dossierpagina 85 ev);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van (getuige 3) d.d. 29 september 2011 (dossierpagina 87 ev)
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van (getuige 4) d.d. 31 oktober 2011 (dossierpagina 94 ev)
Ten aanzien van feit 3:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 november 2011, opgemaakt door (verbalisanten) (dossierpagina’s 10 en 15).
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op of omstreeks 26 september 2011 te Limmen, gemeente Castricum, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorfiets, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig
* te rijden met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, en
* te rijden zonder werkend koplicht terwijl de natuurlijke lichtgesteldheid het voeren van een koplicht vereiste,
- waardoor een hem, verdachte, tegemoet rijdende automobilist die links af sloeg hem, verdachte, niet of te laat opmerkte, waardoor hij, verdachte, een aanrijding met deze auto trachtte te voorkomen door krachtig te remmen, waardoor de duopassagier van de motorfiets werd "gelanceerd" en vervolgens op het wegdek belandde,
waardoor een ander (genaamd (slachtoffer)) werd gedood;
2.
hij op 26 september 2011 te Limmen, gemeente Castricum, als bestuurder van een motorfiets door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Rijksweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden
* aan een ander (te weten (slachtoffer)) letsel was toegebracht en
* aan een ander (te weten (getuige 1)) schade was toegebracht;
3.
hij op 26 september 2011 te Limmen, gemeente Castricum, als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets) heeft gereden op de weg, de Rijksweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
6. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Feit 2:
Overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994.
Feit 3:
Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
7. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
8. Motivering van de sancties
8.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van feit 3 zal worden veroordeeld tot hechtenis voor de duur van 2 weken.
8.2 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte voor overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waaraan de bijzondere voorwaarden dienen te worden gekoppeld zoals geadviseerd in het rapport van GGZ Inforsa Amsterdam. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het opleggen van een taakstraf en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3 Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een ongeval veroorzaakt waardoor een goede vriend van hem om het leven is gekomen. Zelf is hij gewond geraakt. Na het ongeval is de verdachte gevlucht en heeft zich later met zijn raadsvrouw gemeld bij de politie. Voorts is komen vast te staan dat de verdachte niet over een rijbewijs beschikte voor het motorrijtuig waarmee hij het ongeval heeft veroorzaakt.
De rechtbank beseft dat geen enkele straf recht zal doen aan het gemis dat de nabestaanden van het slachtoffer, (slachtoffer), hun leven lang nog zullen ervaren.
Uit het op naam van de verdachte staande uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 8 augustus 2012 blijkt dat de verdachte meerdere keren is veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs. Verdachte is ook ná het ongeval waar deze strafzaak betrekking op heeft, nog veroordeeld voor rijden zonder rijbewijs, gepleegd op 11 oktober 2011; slechts enkele weken na het plegen van de onderhavige feiten. Hieruit blijkt niet alleen dat de verdachte steeds de verkeersveiligheid in gevaar brengt, maar ook dat hij zich weinig gelegen laat liggen aan eerdere uitspraken van de rechter. Klaarblijkelijk heeft zelf het dodelijk ongeval van 26 september 2011 hem er niet van kunnen weerhouden om op 11 oktober 2011 opnieuw zonder rijbewijs op de scooter te stappen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met het rapport van GGZ Inforsa Amsterdam d.d. 24 augustus 2012. Hierin wordt gerapporteerd dat verdachte na het ongeval excessief middelen en alcohol is gaan gebruiken. Dit heeft er toe geleid dat hij zelf ook heeft geprobeerd om middelen te verkopen, hetgeen weer heeft geleid tot een veroordeling door de meervoudige kamer op 25 oktober 2012.
Tijdens het huidige toezicht toont betrokkene aan dat hij over zelfinzicht beschikt. Hij stelt zich begeleidbaar op. Omdat hij na het ongeluk excessief middelen is gaan gebruiken, is hij reeds in behandeling bij de Jellinek.
Daarnaast zal op korte termijn een behandeling starten bij de Forensische polikliniek van Inforsa, welke gericht zal zijn op onder andere het delictgedrag van betrokkene en het ontwikkelen van copingvaardigheden. Aangezien betrokkene veel baat heeft bij begeleiding vanuit de reclassering, wordt de rechtbank geadviseerd een dergelijke begeleiding als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Een dergelijk toezicht dient als stok achter de deur bij het nakomen van behandelafspraken aangezien de inschatting is dat de betrokkene op vrijwillige basis een dergelijke behandeling niet aan zal gaan/af zal ronden. Deze behandelingen zijn van belang ter voorkoming van recidive op langere termijn.
Door GGZ Inforsa Amsterdam wordt geadviseerd om betrokkene een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarbij als bijzondere voorwaarden worden geadviseerd het meldingsgebod en behandeling bij de Jellinek en de Forensische polikliniek van Inforsa of een soortgelijke instelling. Tevens dient hij mee te werken aan urinecontroles.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank tenslotte rekening gehouden met het feit dat de verdachte door het door hem veroorzaakte verkeersongeval één van zijn beste vrienden heeft verloren. Ook de verdachte zal het gemis zijn leven lang ervaren.
Daarnaast heeft de verdachte op de terechtzitting zich zeer schuldbewust getoond.
De rechtbank acht, gelet op al het voorgaande, het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, met daaraan te koppelen bijzondere voorwaarden, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een werkstraf en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen van na te melden duur opleggen. De rechtbank wijkt daarbij af van de door de officier van justitie gevorderde strafoplegging nu zij tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.
Voor de bewezen verklaarde overtreding onder 3 zal de rechtbank aan de verdachte voorwaardelijke hechtenis opleggen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met hetgeen bepaald is in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, nu verdachte na het thans tenlastegelegde feit nog is veroordeeld wegens rijden zonder rijbewijs. De rechtbank dient de straf dan aan te passen aan de denkbeeldige situatie dat verdachte bij die gelegenheid ook voor het onderhavige feit zou zijn berecht. In dat geval acht de rechtbank niet onwaarschijnlijk dat de verdachte twee weken hechtenis in voorwaardelijke vorm zou zijn opgelegd. De rechtbank zal dan ook nu aldus beslissen.
9. Benadeelde partij
De benadeelde partij (benadeelde partij), vader van het slachtoffer, heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 1.459,90 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 september 2011 tot de dag der algehele voldoening.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel dient te worden toegewezen.
De verdachte en zijn raadsvrouw hebben de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
11. Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijk opgelegde straf
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 11 januari 2011 in de zaak met parketnummer 13/084084.10 aan de verdachte opgelegde straf met betrekking tot een Opiumwet-feit voor zover voorwaardelijk opgelegd, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 28 januari 2011 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 26 januari 2011 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
Daarom behoort in beginsel de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer
gelegde straf te worden gelast.
De rechtbank vindt echter in het volstrekt andersoortig karakter van het thans bewezen verklaarde aanleiding om de vordering van de officier van justitie af te wijzen.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 62, 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 6, 7, 107, 175, 176, 177, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
13. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Verstaat dat de onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 6. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde onder 1 primair en 2 tot een gevangenisstraf voor de tijd van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich zal houden aan de aanwijzingen die hem zullen worden gegeven door of namens GGZ Inforsa Amsterdam;
- zich zo spoedig mogelijk na het opleggen van het vonnis zal melden bij GGZ Inforsa Amsterdam te Amsterdam en zich hierna gedurende door Inforsa reclassering bepaalde perioden zal blijven melden zo frequent als Inforsa reclassering dit gedurende deze perioden nodig acht;
- zich zal laten behandelen bij de Jellinek en de Forensische polikliniek van Inforsa of een soortgelijke instelling;
- zal meewerken aan urinecontroles op het moment dat Inforsa reclassering hem deze aanwijzing geeft,
waarbij Inforsa reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde onder 1 primair en 2 tot een taakstraf voor de duur van 180 (éénhonderd tachtig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 90 (negentig) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Beveelt dat de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf vier uren voor de twee in verzekering doorgebrachte dagen.
Ontzegt de verdachte wegens het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren.
Ontzegt de verdachte wegens het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 (één) jaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde onder 3 tot hechtenis voor de tijd van 2 (twee) weken.
Beveelt dat deze hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij (benadeelde partij).
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1459,90 (veertienhonderd negenenvijftig euro en negentig cent) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 september 2011 tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer, genaamd (benadeelde partij) te betalen een som geld ten bedrage van € 1459,90, (veertienhonderd negenenvijftig euro en negentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 september 2011 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie strekkende tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd, bij voormeld vonnis van 11 januari 2011 in de zaak met parketnummer 13.084084.10.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.F. Ferdinandusse voorzitter,
mr. A.E. Patijn en mr. E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 maart 2013,
zijnde mr. E.G.C. Groenendaal buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.