ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8806
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- F.J.P. Veenhof
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot goodwillvergoeding en aanvullende schadevergoeding na beëindiging agentuurovereenkomst
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Martinair Holland N.V. [eiser] vorderde een bedrag van € 216.668,98, vermeerderd met wettelijke rente, als vergoeding voor goodwill en aanvullende schadevergoeding na de beëindiging van een agentuurovereenkomst. De procedure begon met een dagvaarding op 29 maart 2012, gevolgd door verschillende conclusies en een rolbeschikking van de kantonrechter op 20 september 2012.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen sloten op 1 maart 2007 een managementovereenkomst en een personeelsovereenkomst. [eiser] heeft drie werknemers van Martinair overgenomen. Na de beëindiging van de agentuurovereenkomst op 1 november 2011, vorderde [eiser] een goodwillvergoeding ter hoogte van één jaar commissie, gebaseerd op de gemiddelde jaarcommissie van de jaren 2007 tot en met 2009. Martinair betwistte de vordering en stelde dat [eiser] niet aan haar stelplicht had voldaan.
De kantonrechter oordeelde dat het verweer van Martinair slaagde. De vordering tot goodwillvergoeding werd afgewezen omdat [eiser] niet voldoende had onderbouwd dat de overeenkomsten met door haar aangebrachte klanten nog aanzienlijke voordelen voor Martinair opleverden. Ook de vordering tot aanvullende schadevergoeding werd afgewezen, omdat [eiser] niet had aangetoond dat de gevorderde bedragen als gevolg van de beëindiging van de agentuurovereenkomst moesten worden vergoed. De kantonrechter veroordeelde [eiser] in de proceskosten, vastgesteld op € 1.600,00, en verklaarde deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.