ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ9114

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/15/188087 / FA RK 11-4348
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.A. Otter
  • C.S. Naarden
  • C.M. Cichowski-van der Kleijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een kind en de nietigheid van eerdere erkenning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de erkenning van een kind. De man, die de biologische vader van het kind is, verzocht om vervangende toestemming tot erkenning, omdat de moeder eerder toestemming had verleend aan een andere man. De rechtbank overwoog dat de emotionele weerstand van de moeder onvoldoende was om de vervangende toestemming te weigeren, tenzij deze weerstand negatieve gevolgen zou hebben voor de relatie met het kind of de belangen van het kind zou schaden. De rechtbank concludeerde dat de moeder onvoldoende bewijs had geleverd voor dergelijke negatieve gevolgen. De rechtbank wees het verzoek van de man toe en verklaarde de erkenning door de andere man nietig. De rechtbank benadrukte dat de belangen van het kind en de verwekker bij erkenning voorop staan en dat de erkenning van het kind door de man in overeenstemming is met de biologische werkelijkheid. De rechtbank hield de verzoeken met betrekking tot gezag en omgang aan totdat het vaderschap van de man was vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden opgeroepen voor een vervolgprocedure.

Uitspraak

ECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Familie & Jeugd
gerechtelijke vaststelling vaderschap / vaststellen kinderbijdrage (verzoek moeder)
vervangende toestemming erkenning /gezag / hoofdverblijfplaats /omgang (verzoek man)
zaak-/rekestnr.: C/15/188087 / FA RK 11-4348
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 24 april 2013
in de zaak van:
[naam moeder],
voorheem wonende te [plaats],
thans wonende in [land],
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.C. Mens, kantoorhoudende te Hoofddorp,
--tegen--
[naam man],
wonende te [plaats],
hierna mede te noemen: de man,
advocaat: mr. M.H. Aalmoes, kantoorhoudende te Amsterdam.
Belanghebbende in deze procedure is de heer [naam belanghebbende].
Het kind wordt vertegenwoordigd door mr. M.A.A. van der Loo bijzondere curator.
1 Procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, 22 december 2011;
- de brief van de bijzondere curator van 3 juli 2012.
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 12 juli 2012
de dagbepalingsbeschikking van deze rechtbank van 19 juli 2012 en de daarin vermelde stukken;
- de beschikking van deze rechtbank van 9 oktober 2012 en de daarin vermelde stukken;
- de dagbepalingsbeschikking van deze rechtbank van 6 december 2012 en de daarin vermelde stukken.
1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 maart 2013 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. A.C. Mens, de moeder door mr. M.H. Aalmoes, mr. M.A.A. van der Loo, bijzondere curator en Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, locatie Hoofddorp, (hierna: de Stichting) vertegenwoordigd door mevrouw G. Mohan.
2 Feiten en omstandigheden
2.1 Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie op [datum] 2010 in de gemeente [plaats] is geboren het thans nog minderjarige kind:
- [naam minderjarige].
2.2 Bij beschikking van deze rechtbank van 22 mei 2013 is mr. M.A.A. van der Loo, advocaat te Haarlem, tot bijzondere curator over het kind benoemd.
2.3 Het kind is op 24 augustus 2012 erkend door [naam belanghebbende].
2.4 Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 22 november 2012 is het kind onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, locatie Hoofddorp.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 22 november 2012 is machtiging verleend het kind uit huis te plaatsen, welke uithuisplaatsing is verlengd en thans eindigt op 22 november 2013. De minderjarige verblijft in een netwerkpleeggezin.
3 Verzoek
gerechtelijke vaststelling vaderschap / vaststelling bijdrage (verzoek moeder)
3.1 Nu uit de brief van de advocaat van de moeder van 25 september 2012 blijkt dat de moeder haar verzoek wenst in te trekken omdat zij het kind door een andere man heeft laten erkennen, hoeft de rechtbank hierop niet meer te beslissen.
3.2. De man heeft zijn zelfstandige verzoeken gehandhaafd, zoals weergegeven in de tussenbeschikking van deze rechtbank van 9 oktober 2012.
4 Verweer
De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man.
5 Beoordeling
standpunt bijzondere curator
5.1 Uit het verslag van de bijzondere curator van 3 juli 2012 blijkt dat zij geen contact heeft kunnen krijgen met de man. Op basis van de gesprekken met de moeder en haar advocaat adviseert zij de rechtbank een DNA-onderzoek in te stellen om vast te stellen of de man de biologische vader is van het kind,
Uit het verslag van de bijzondere curator van 19 november 2012 blijkt dat zij met zowel de moeder als de man heeft gesproken. Door de verstoorde relatie tussen partijen is de moeder gaan twijfelen aan het biologisch vaderschap van het kind. De bijzondere curator adviseert daarom opnieuw een DNA-onderzoek in te stellen. Zij stelt daarbij dat wanneer uit het DNA-onderzoek blijkt dat de man de biologische vader is van het kind de vernietiging van de door de heer [naam belanghebbende] gedane erkenning van het kind in het belang van het kind is en dat aan de man vervangende toestemming tot erkenning van het kind verleend kan worden.
Uit het verslag van de bijzondere curator blijkt voorts dat de moeder haar heeft meegedeeld dat zij voordat zij in juli 2012 wegens familieomstandigheden naar Suriname is vertrokken op de hoogte was van het door de advocaat van de man op 10 juli 2012 ingediende verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig verzoek van de man tot vervangende toestemming van het kind. De moeder heeft de bijzondere curator ook meegedeeld dat zij een dag na haar terugkeer uit Suriname de heer [naam belanghebbende] toestemming heeft gegeven het kind te erkennen. De bijzondere curator heeft geen contact kunnen opnemen met de heer [naam belanghebbende], omdat deze volgens de moeder inmiddels naar Suriname is verhuisd.
De bijzondere curator heeft ter zitting verklaard dat zij – gelet op de verklaring van de moeder ter zitting dat de man de biologische vader is van het kind – een DNA-onderzoek niet meer noodzakelijk acht.
vervangende toestemming erkenning
5.2 In een procedure zoals deze dient tot uitgangspunt te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er in beginsel aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking.
5.3 Op grond van het destijds door de moeder ingediende verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en het zelfstandige verzoek van de man om vervangende toestemming om het kind te mogen erkennen, heeft de rechtbank partijen bij beschikking van 19 juli 2012, in de gelegenheid gesteld in onderling overleg het vaderschap van het kind bij de burgerlijke stand tot stand te laten komen.
Aan de advocaten van partijen is verzocht de rechtbank te berichten of de erkenning van het kind door de man tot stand is gekomen en zo, ja, een kopie van de akte van erkenning aan de rechtbank toe te zenden. Dit schriftelijk bericht diende uiterlijk op 21 augustus 2012 door de rechtbank ontvangen te zijn.
De erkenning heeft niet plaatsgevonden, omdat dat de moeder rond de datum van deze beschikking wegens familieomstandigheden naar Suriname is vertrokken en pas op 23 augustus 2012 zou terugkeren. De dag na haar terugkeer in Nederland heeft de moeder de heer [naam belanghebbende] toestemming gegeven het kind te erkennen.
5.4 Tussen partijen staat inmiddels vast dat de man de verwekker is van het kind [naam minderjarige]. De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij er geen bezwaar tegen heeft dat wordt vastgesteld dat de man de biologische vader van het kind is, maar niet dat zijn juridisch vaderschap wordt vastgesteld.
5.5 Voorligt het verzoek van de man die het kind wenst te erkennen terwijl de moeder een ander dan de man daartoe reeds toestemming heeft verleend. De rechtbank neemt over deze omstandigheden het volgende tot uitgangspunt.
Bij het ontbreken van de daartoe noodzakelijke, voorafgaande, schriftelijke toestemming van de moeder van een kind is de erkenning van dat kind op grond van het bepaalde in het eerste lid van artikel 1:204 BW nietig. Deze nietigheid wordt ingevolge het derde lid van deze bepaling opgeheven wanneer de rechtbank vervangende toestemming verleent. Deze toestemming kan aan de verwekker worden verleend indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet schaadt. Met de strekking van deze regeling is onverenigbaar dat in een geval waarin de vraag of de gronden tot weigering van de vervangende toestemming ontbreken aan de rechter is voorgelegd, de moeder de beoordeling daarvan en daarmee de erkenning door de verwekker die reeds om vervangende toestemming heeft gevraagd, zou kunnen blokkeren door aan een ander die het kind wil erkennen, daartoe toestemming te verlenen voordat definitief op het desbetreffende verzoek van de verwekker is beslist. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat vanaf het moment waarop een verzoek tot het verlenen van deze vervangende toestemming bij de rechtbank is ingediend (12 juli 2012) en totdat daarop definitief is beslist, de moeder aan een ander slechts voorwaardelijk toestemming tot erkenning kan verlenen. Die toestemming heeft in dat geval alleen gevolg indien de door de verwekker gevraagde vervangende toestemming bij een definitief geworden rechterlijke beslissing is geweigerd. Hieruit volgt dat de erkenning van [naam minderjarige] door [naam belanghebbende] een voorwaardelijk karakter draagt, zolang niet onherroepelijk is beslist op het verzoek van de man tot vervangende toestemming.
5.6 Uit hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht is gebleken dat de verstoorde relatie tussen hen heeft geleid tot de toestemming van de moeder om een goede vriend van haar het kind te laten erkennen. De moeder heeft niet dan wel onvoldoende gronden aangevoerd waaruit blijkt dat zij absoluut niet op de hoogte was van het verzoek van de man. Zij heeft immers verklaard dat zij het verweerschrift /zelfstandig verzoek van de man had ontvangen. Dat zij de juridische gevolgen van het in het verweerschrift vervatte zelfstandig verzoek mogelijk niet goed had ingezien, doet daaraan niet af. Bovendien was bij de rechtbank op dat moment nog niet beslist op het door haarzelf in december 2011 ingediende verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van het kind. In dat verzoek stelt de moeder uitdrukkelijk dat de man de verwekker en de biologische vader is van het kind, dat hij het niet heeft erkend, maar wel heeft aangegeven bij de burgerlijke stand.
5.7 Met betrekking tot de maatstaf aan de hand waarvan vervolgens dient te worden beoordeeld of in dit geval aan de man vervangende toestemming tot erkenning van het kind kan worden verleend, overweegt de rechtbank dat de man zich tijdig tot de rechtbank heeft gewend met het verzoek hem vervangende toestemming te verlenen. In dit verband dienen de belangen te worden afgewogen van de man enerzijds als verwekker bij de erkenning en anderzijds van de moeder – telkens in verband met de belangen van het kind – bij niet-erkenning, waarbij tot uitgangspunt genomen dient te worden genomen dat zowel het kind als de man (verwekker) er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke relatie. De vraag of de vrouw daarnaast met het verlenen van toestemming voor erkenning aan een goede vriend het oogmerk zou hebben gehad de belangen van de man als verwekker te schaden is daarmee voor deze beslissing niet van belang.
5.8 Het belang van de man bij de erkenning van het kind is aanzienlijk. Tussen partijen staat vast dat hij de verwekker van het kind is en daarmee in biologische zin de vader van het kind. Het ligt dan ook in de rede dat de man als verwekker het door hem verwekte kind in beginsel ook moet kunnen erkennen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de wetgever met het scheppen van de wettelijke mogelijkheid van vervangende toestemming in het kader van afstamming heeft beoogd dat meer aansluiting wordt gezocht bij de biologische werkelijkheid.
5.9 Tegenover de belangen van de man bij erkenning van het kind zijn de feiten en omstandigheden die de moeder naar voren heeft gebracht van minder belang. Niet gebleken is immers dat er sprake is van gevaar voor of belemmering van de ongestoorde verhouding tussen de moeder en het kind. Ook is onvoldoende onderbouwd en ook overigens niet gebleken dat er voor het kind reële risico’s ontstaan of dat hij op een andere wijze zal worden belemmerd in zijn ontwikkeling. De bezwaren van de moeder zijn met name ontstaan toen zij in Suriname verbleef en de man en zij ruzie kregen over andere, persoonlijke zaken voortkomend uit hun verbroken relatie. De moeder wil voortaan met rust gelaten worden door de man. Zij wil niet dat de man zich met het leven van haar kind of haar leven zal bemoeien en vreest dat de erkenning een opstap is om omgang met het kind te verkrijgen of belast te worden met gezamenlijk gezag.
5.10 Volgens de wetsgeschiedenis (TK,1996-1997, 24 649, nr.28, blz.8) is een zekere emotionele weerstand van de moeder onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, indien duidelijk wordt dat de weerstand negatieve gevolgen heeft voor de ongestoorde relatie met het kind of de belangen van het kind worden geschaad..Door de moeder zijn in dit verband onvoldoende aanwijzingen naar voren gebracht. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om op dit punt een raadsonderzoek te gelasten.
5.11 Ten aanzien van het bezwaar van de moeder inhoudende dat erkenning gevolgen zou kunnen hebben voor het gezag over of de omgang met het kind overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel erkenning de man een betere positie verschaft ten opzichte van een eventueel verzoek tot gezag over en/of omgang met het kind, zal bij dergelijke verzoeken ingevolge artikel 1:253c BW dan wel ingevolge artikel 1:377a BW wederom toetsing door de rechter dienen plaats te vinden, zodat dit bezwaar niet kan leiden tot een afwijzing van het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning.
5.12 Het vorenstaande leidt ertoe dat het verzoek van de man om hem vervangende toestemming tot erkenning van het kind te verlenen, toewijsbaar is.
5.13 Eveneens toewijsbaar is het verzoek van de man voor recht te verklaren dat de erkenning van het kind door de partner nietig is.
Uit de beschikking van de HR van 31 mei 2002 volgt dat de vrouw aan haar partner slechts voorwaardelijk toestemming tot erkenning kon verlenen. Dat betekent ook dat de aan de partner verleende toestemming rechtens slechts gevolg kan hebben indien de door de man gevraagde vervangende toestemming bij rechterlijke beslissing is geweigerd. Door de hiervoor door de rechtbank aan de man verleende vervangende toestemming kan de voorwaarde waaronder de vrouw aan haar partner toestemming tot erkenning heeft verleend niet meer in vervulling gaan. Die toestemming is immers aan de man vergeven, waardoor de met toestemming van de vrouw door haar partner gedane erkenning nietig is en de aan de geboorteakte van het kind toegevoegde latere vermelding van de erkenning voor doorhaling vatbaar.
gezag en omgang
De rechtbank zal de verzoeken met ebtrekking tot het gezamenlijk gezag en de omgangsregeling aanhouden totdat het vaderschap van de man is komen vast te staan.
6 Beslissing:
De rechtbank:
6.1 Verstaat dat de verzoeken (van de moeder) met betrekking tot de gerechtelijke vaststelling vaderschap en de kinderbijdrage zijn ingetrokken.
6.2 Verleent de man vervangende toestemming als bedoeld in artikel 1:204, derde lid van het Burgerlijk Wetboek tot erkenning van het kind [geslachtsnaam]:
- [naam minderjarige], geboren op [datum] 2010 in de gemeente [plaats].
6.3 Verklaart voor recht dat de erkenning door [naam belanghebbende], geboren op [datum] 1987 te [plaats], van [naam minderjarige], geboren op [datum] te [plaats], als zijn kind nietig is;
6.4 Draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats];
6.5 Bepaalt de voortzetting van de behandeling van de zaak met betrekking tot het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling op 27 augustus 2013 te 09.00 uur in het gebouw van de rechtbank te Haarlem.
6.6 Bepaalt dat deze beschikking tevens dient als oproep voor:
- de moeder en haar advocaat;
- de man en zijn advocaat;
- de Stichting.
6.7 Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Otter, voorzitter, mr. C.S. Naarden en mr. C.M. Cichowski-van der Kleijn, in tegenwoordigheid van M.P. Joukes, griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2013.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.