ECLI:NL:RBNHO:2013:CA0254

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
558189 CV EXPL 12-6680
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door staking Franse luchtverkeersleiding

In deze zaak hebben drie passagiers Transavia Airlines C.V. gedagvaard wegens een vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Berlijn op 24 september 2012. De passagiers vorderden compensatie van € 750,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten. De vlucht had een vertraging van 3 uur en 11 minuten, en de passagiers stelden dat deze vertraging het gevolg was van een staking door de Franse luchtverkeersleiding, die vier vluchten voorafgaand aan hun vlucht had plaatsgevonden.

Transavia betwistte de vordering en voerde aan dat de passagiers niet tijdig hadden geklaagd en dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de staking. De kantonrechter oordeelde dat een staking in beginsel een buitengewone omstandigheid kan zijn, maar dat Transavia onvoldoende had aangetoond dat de vertraging van de vlucht daadwerkelijk het gevolg was van deze staking. De rechter verwees naar eerdere jurisprudentie, waaronder het Nelson-arrest, dat stelt dat passagiers recht hebben op compensatie bij vertraging, tenzij de luchtvaartmaatschappij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die niet konden worden voorkomen.

De kantonrechter oordeelde dat Transavia niet had aangetoond dat de staking de oorzaak was van de vertraging van de vlucht en dat de passagiers recht hadden op compensatie. De vordering tot betaling van € 750,00 werd toegewezen, evenals de wettelijke rente over dit bedrag. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de passagiers meer hadden gedaan dan het versturen van een enkele aanmaning. Transavia werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, inclusief een bedrag aan nasalaris voor eventuele nakosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 558189 CV EXPL 12-6680
datum uitspraak: 21 mei 2013
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
1. [passagier 1]
2. [passagier 2]
3. [passagier 3]
te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde S. D. Nanhoe
tegen
de commanditaire vennootschap
TRANSAVIA AIRLINES C.V.
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen Transavia
gemachtigde mr. J. van Veen
De procedure
De passagiers hebben Transavia gedagvaard op 4 mei 2012. Transavia heeft schriftelijk geantwoord. De passagiers hebben daarop schriftelijk gereageerd, waarna Transvia nog een schriftelijke reactie heeft gegeven. Partijen hebben hun standpunten toegelicht bij pleidooi van 17 en 31 januari en 14 maart 2013. Partijen hebben pleitnotities overgelegd.
De feiten
a. De passagiers hebben met Transavia een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Transavia de passagiers zou vervoeren van Amsterdam naar Berlijn op 24 september 2012 met vertrektijd 13.55 uur (lokale tijd) en vluchtnummer HV6875 hierna: de vlucht.
b. De vlucht heeft een vertraging van 3 uur en 11 minuten opgelopen.
c. De passagiers hebben bij brief van 14 november 2010 compensatie van Transavia gevorderd in verband met voornoemde vertraging ten bedrage van in totaal € 750,00.
d. Transavia heeft geweigerd dit bedrag te betalen.
De vordering
De passagiers vorderen dat Transavia bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 50,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, eventuele nakosten daaronder begrepen.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en het Sturgeon arrest van 19 november 2009. De passagiers stellen dat Transavia vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.
Het verweer
Primair voert Transavia aan dat de passagiers geen aanspraak op compensatie toekomt omdat de passagiers niet binnen bekwame tijd hebben geklaagd.
Subsidiair heeft Transavia verzocht om de procedure aan te houden totdat de Hoge Raad zich in zeven cassatieprocedures zal hebben uitgesproken over de uitspraak van het Hof in de gevoegde zaken C-581/10 en C-629/10 van 23 oktober 2012 (hierna: het Nelson-arrest).
Meer subsidiair voert Transavia aan dat de vordering dient te worden afgewezen omdat – kort samengevat – er sprake is van vertraging en er dan geen aanspraak bestaat op compensatie.
Meest subsidiair voert Transavia aan dat zij geen compensatie verschuldigd is omdat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Ter onderbouwing van haar subsidiaire standpunt heeft Transavia aangevoerd dat een staking heeft plaatsgevonden van de Franse luchtverkeersleiding, die invloed heeft gehad op de vluchtuitvoering van Transavia. Het toestel waarmee de onderhavige vlucht zou worden uitgevoerd stond voorafgaand aan de vlucht gepland op een rotatie Amsterdam-Biarritz-Amsterdam. Dit toestel zou op 23 september 2010 om 09.40 uur aankomen in Amsterdam, waarna het preventief onderhoud zou krijgen. Vervolgens zou het vliegtuig op 24 september 2010 om 5.40 uur de rotatie Amsterdam-Montpellier-Amsterdam uitvoeren. Daarna was om 11.55 uur de onderhavige vlucht gepland.
Als gevolg van deze staking op 23 september 2010 moest het toestel uitwijken naar Bordeaux waardoor die vlucht vertraging opliep. Het toestel kwam vervolgens te laat binnen in Amsterdam en het onderhoud kon niet op het geplande tijdstip plaatsvinden. Ook de rotatie Amsterdam-Montpellier-Amsterdam is vervolgens met vertraging uitgevoerd, net als de vlucht van Amsterdam naar Berlijn. Transavia heeft deze staking niet kunnen voorkomen en heeft op deze staking geen invloed uit kunnen oefenen. De staking heeft effect gehad op de vluchtuitvoering van Transavia. Transavia heeft alles gedaan om de vertraging voor de passagiers zo beperkt mogelijk te houden en de overlast te beperken.
De beoordeling
1. De kantonrechter zal het verzoek van Transavia om aanhouding niet honoreren. Nu uit het Nelson-arrest - kort samengevat - ondubbelzinnig volgt dat het Sturgeon-arrest als geldend recht dient te worden beschouwd, zodat de passagiers ook bij vertraging van een zekere duur recht op compensatie kunnen hebben, zijn er geen termen om de uitspraak in de onderhavige zaak aan te houden.
2. Uit de beantwoording van de prejudiciële vragen (het arrest van het Hof van 23 oktober 2012 in de gevoegde zaken C-581/10 (Nelson – Lufthansa) en C-629/10 (TUI c.s. – Civil Aviation Authority) volgt –kort samengevat– dat het Sturgeon-arrest als geldend recht dient te worden beschouwd, zodat de passagiers ook bij vertraging van een zekere duur recht op compensatie kunnen hebben, tenzij sprake is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in paragraaf 14 van de Verordening.
3. Ten aanzien van het beroep van Transavia op buitengewone omstandigheden overweegt de kantonrechter als volgt. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert. Op grond van artikel 5 lid 3 van de Verordening is de luchtvaartmaatschappij niet verplicht compensatie als bedoeld in artikel 7 te betalen, indien zij kan aantonen dat de annulering of vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.
4. Het Europese Hof heeft in zijn arrest Wallentin-Hermann van 22 december 2008 in rechtsoverweging 40 overwogen dat, aangezien niet alle buitengewone omstandigheden aanleiding geven tot vrijstelling, de luchtvaartmaatschappij die zich op dergelijke omstandigheden beroept bovendien moet aantonen dat de genoemde omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van aan de situatie aangepaste maatregelen, dat wil zeggen maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden met name voldoen aan voor de betrokken luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden. In rechtsoverweging 41 heeft het Hof overwogen dat de vervoerder dient aan te tonen dat hij zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot annulering – en na het Sturgeonarrest – tot langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5. Transavia heeft aangevoerd dat de onderhavige vlucht is vertraagd als gevolg van de staking van de Franse verkeersleiders. Met Transavia is de kantonrechter van oordeel dat een staking (-niet van het eigen personeel-) in beginsel een buitengewone omstandigheid oplevert die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kan worden voorkomen. In het voorliggende geval heeft de buitengewone omstandigheid zich voorgedaan op een vlucht die 4 vluchten voorafgaand is aan de onderhavige vlucht, namelijk op de vlucht van Amsterdam naar Biarritz, op een tijdstip meer dan 24 uur voorafgaand aan de onderhavige vlucht en op een locatie in een ander deel van Europa dan het traject van de vlucht.
6. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Transavia hiermee onvoldoende gesteld om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat de vertraging van de onderhavige vlucht het gevolg is geweest van die buitengewone omstandigheid en dat Transavia de vertraging zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden. Er is dan ook geen grond voor de conclusie dat Transavia in de onderhavige zaak op grond van artikel 5 lid 3 van de Verordening niet verplicht is de compensatie te betalen.
7. Gelet op het voorgaande zal de vordering tot betaling van € 750,00, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
8. De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Transavia heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. Niet gesteld of gebleken is dat de door passagiers verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
9. Transavia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Daarbij wordt Transavia ook veroordeeld tot betaling van € 50,00 aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door de passagiers worden gemaakt.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt Transavia tot betaling aan de passagiers van € 750,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 750,00 vanaf 26 december 2010, tot aan de dag van voldoening van (de deelbetalingen van) dit bedrag;
- veroordeelt Transavia tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd,
dagvaarding € 93,59
griffierecht € 207,00
salaris gemachtigde € 500,00;
- en veroordeelt Transavia tot betaling van € 50,00 aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door de passagiers worden gemaakt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.