ECLI:NL:RBNHO:2013:CA0298

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
518450 CV EXPL 11-8792
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door staking van luchtverkeersleiders

In deze zaak hebben passagiers van Transavia een vordering ingesteld wegens vertraging van hun vlucht van Groningen naar Malaga op 25 juni 2009. De vlucht, met vluchtnummer HV537, had een vertraging van ongeveer 4 uur en 30 minuten. De passagiers vorderden compensatie van € 2.000,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten. Transavia verweerde zich tegen de vordering door te stellen dat de vertraging het gevolg was van een staking van de Griekse luchtverkeersleiders, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid zou zijn.

De kantonrechter oordeelde dat de staking in beginsel een buitengewone omstandigheid kan zijn, maar dat in dit geval de staking plaatsvond in een ander deel van Europa en dat deze al zes uur voor de geplande vertrektijd was opgeheven. Hierdoor was de staking niet relevant voor de vertraging van de vlucht naar Malaga. De rechter verwierp het verweer van Transavia en oordeelde dat de passagiers recht hadden op compensatie. De kantonrechter veroordeelde Transavia tot betaling van de gevorderde compensatie van € 2.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, en wees de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten af. De proceskosten werden toegewezen aan de passagiers, aangezien Transavia als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 518450 CV EXPL 11-8792
datum uitspraak: 21 mei 2013
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[5 eisers]
te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde E.S.A. Wiggers
tegen
de commanditaire vennootschap
TRANSAVIA AIRLINES C.V.
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen Transavia
gemachtigde mr. M. Reevers
De procedure
De passagiers hebben Transavia gedagvaard op 22 juni 2011. Transavia heeft schriftelijk geantwoord. De passagiers hebben daarop schriftelijk gereageerd, waarna Transavia nog een schriftelijke reactie heeft gegeven. De kantonrechter heeft vervolgens beslist de zaak aan te houden tot 22 november 2012 in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie - hierna te noemen: het Hof - op de aan hem gestelde prejudiciële vragen over de rechtsgeldigheid van het zogenaamde Sturgeon-arrest. Partijen hebben hun standpunt bij pleidooi van 17 en 31 januari en 14 maart 2013 mondeling toegelicht.
De feiten
a. De passagiers hebben met Transavia een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Transavia de passagiers zou vervoeren van Groningen naar Malaga op 25 juni 2009 met vertrektijd 14.45 uur en aankomsttijd 19.15 uur met vluchtnummer HV537, hierna: de vlucht.
b. De vlucht heeft een vertraging van omstreeks 4 uur en 30 minuten opgelopen.
c. De passagiers hebben compensatie van Transavia gevorderd in verband met voornoemde vertraging ten bedrage van in totaal € 2.000,00.
d. Transavia heeft geweigerd dit bedrag te betalen.
De vordering
De passagiers vorderen dat Transavia bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 357,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en het Sturgeon arrest van 19 november 2009. De passagiers stellen dat Transavia vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.
Het verweer
Transavia betwist de vordering. Transavia beroept zich primair op de niet ontvankelijkheid van de passagiers. Transavia voert daartoe aan dat de passagiers de bevoegdheid om op eigen naam tegen Transavia te procederen hebben prijsgegeven door mogelijke aanspraken jegens over te dragen aan EU Claim. Voorts komt passagiers geen aanspraak op compensatie toe omdat zij niet binnen bekwame tijd hebben geklaagd.
Subsidiair voert Transavia aan dat de vordering dient te worden afgewezen omdat – kort samengevat – er sprake is van vertraging en er dan geen aanspraak bestaat op compensatie.
Meer subsidiair beroept Transavia zich op buitengewone omstandigheden. Het toestel dat de vlucht in kwestie diende uit te voeren heeft eerder die dag een vlucht naar Griekenland uitgevoerd. Door een staking van de Griekse luchtverkeersleiding heeft de vlucht naar Griekenland vertraging opgelopen, waardoor de onderhavige vlucht naar Malaga eveneens met vertraging is uitgevoerd. De stakingen van de Griekse luchtverkeersleiding zijn omstandigheden waarop Transavia geen invloed uit kon oefenen. Transavia heeft alle redelijke maatregelen genomen om de vertragingen zoveel als mogelijk te beperken en om overlast te voorkomen.
De beoordeling
1. Het enkele feit dat de passagiers aan EUclaim B.V. een volmacht hebben gegeven om de vordering namens hen te innen, betekent niet dat de eigendom van het vorderingsrecht aan EUclaim B.V. is overgedragen. Daarvoor is immers een akte van cessie vereist, en het bestaan daarvan is gesteld noch gebleken. De passagiers kunnen de vordering in rechte dan ook uitsluitend zelf instellen, zodat het verweer van Transavia op niet ontvankelijkheid faalt.
2. Aangezien partijen een vervoersovereenkomst hebben gesloten in de zin van artikel 8:1390 BW, is de in artikel 8:1835 BW opgenomen vervaltermijn van twee jaar van toepassing. Deze vervaltermijn geldt immers voor iedere vordering ter zake van een overeenkomst van luchtvervoer en vangt aan op de dag volgend op de dag van aankomst van het luchtvaarttuig ter bestemming, op de dag, waarop het luchtvaartuig had moeten aankomen of de dag waarop het luchtvervoer wordt onderbroken. De onderhavige vorderingen zijn binnen deze termijn ingesteld, zodat het beroep van Transavia op overschrijding van de klachttermijn van twee jaar wordt verworpen.
3. Uit de beantwoording van de prejudiciële vragen (het arrest van het Hof van 23 oktober 2012 in de gevoegde zaken C-581/10 (Nelson – Lufthansa) en C-629/10 (TUI c.s. – Civil Aviation Authority) volgt –kort samengevat– dat het Sturgeon-arrest als geldend recht dient te worden beschouwd, zodat de passagiers ook bij vertraging van een zekere duur recht op compensatie kunnen hebben, tenzij sprake is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in paragraaf 14 van de Verordening.
4. Ten aanzien van het beroep van Transavia op buitengewone omstandigheden overweegt de kantonrechter als volgt. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert. Op grond van artikel 5 lid 3 van de Verordening is de luchtvaartmaatschappij niet verplicht compensatie als bedoeld in artikel 7 te betalen, indien zij kan aantonen dat de annulering of vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.
5. Het Europese Hof heeft in zijn arrest Wallentin-Hermann van 22 december 2008 in rechtsoverweging 40 overwogen dat, aangezien niet alle buitengewone omstandigheden aanleiding geven tot vrijstelling, de luchtvaartmaatschappij die zich op dergelijke omstandigheden beroept bovendien moet aantonen dat de genoemde omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van aan de situatie aangepaste maatregelen, dat wil zeggen maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden met name voldoen aan voor de betrokken luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden. In rechtsoverweging 41 heeft het Hof overwogen dat de vervoerder dient aan te tonen dat hij zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot annulering – en na het Sturgeonarrest – tot langdurige vertraging van de vlucht leidden.
6. Transavia voert aan dat de vlucht van Groningen naar Malaga langdurig is vertraagd als gevolg van een staking van de Griekse luchtverkeersleiders. Het toestel dat de vlucht in kwestie moest uitvoeren was voorafgaand aan de vlucht in kwestie op een vlucht naar Griekenland ingezet. Dat toestel was vertraagd als gevolg van de staking waardoor de onderhavige vlucht ook met vertraging is uitgevoerd.
7. Met Transavia is de kantonrechter van oordeel dat een staking van de Griekse luchtverkeersleiders in beginsel een buitengewone omstandigheid oplevert die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon worden voorkomen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Transavia evenwel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vertraging van de vlucht in de onderhavige zaak het gevolg is geweest van die buitengewone omstandigheid en dat Transavia de vertraging van deze vlucht zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen niet had kunnen vermijden. De passagiers hebben immers onbetwist gesteld dat de staking van de Griekse verkeersleiders heeft plaatsgevonden in de ochtend van 25 juni 2009 tot 09.00 uur. Gedurende die periode was er in het geheel geen vliegverkeer mogelijk van en naar Griekenland. De vlucht in kwestie stond evenwel gepland om 14.45 uur op 25 juni 2009. Deze buitengewone omstandigheid was mitsdien aan de orde in een heel ander deel van Europa dan de bestemming van de voorliggende vlucht. Bovendien was aan de buitengewone omstandigheid reeds een einde gekomen bijna 6 uren voor het geplande vertrek van de vlucht in kwestie. Gelet hierop wordt het beroep van Transavia op buitengewone omstandigheden verworpen en zal de vordering van de passagiers om Transavia te veroordelen tot betaling van de hoofdsom gelet op de duur van de vertraging worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
8. De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Transavia heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. Niet gesteld of gebleken is dat de door Transavia verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
9. Transavia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt Transavia tot betaling aan de passagiers van € 2.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2010, tot aan de dag van voldoening van (de deelbetalingen van) dit bedrag;
- veroordeelt Transavia tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd,
dagvaarding € 90,81
griffierecht € 142,00
salaris gemachtigde € 750,00
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.