ECLI:NL:RBNHO:2013:CA0324

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/482
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • B. Liefting-Voogd
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor uitbreiding en gebruikswijziging van een pand in Castricum

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 mei 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning. De zaak betreft de uitbreiding en gebruikswijziging van een pand in Castricum, aangevraagd door de besloten vennootschap Ingeborg Onroerend Goed B.V. De voorzieningenrechter oordeelt dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum, de ruimtelijke gevolgen van de omgevingsvergunning onvoldoende heeft in kaart gebracht. Hierdoor kon er geen deugdelijke belangenafweging plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en de besluiten van 11 september 2012 en 16 januari 2013 geschorst tot zes weken na verzending van de uitspraak op het beroep. Tevens is de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het betaalde griffierecht van € 318,00 en de proceskosten tot een bedrag van € 979,68 aan de verzoekster. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De zaak heeft betrekking op bestuursrecht en omgevingsrecht, waarbij de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen parkeernormen zijn opgenomen in het bestemmingsplan en dat de toegepaste parkeerkencijfers niet deugdelijk zijn gemotiveerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de horecafunctie van het pand een prominente rol zal spelen, wat niet in overeenstemming is met de aanvraag voor een multifunctionele accommodatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/482
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 mei 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
de besloten vennootschap Ingeborg Onroerend Goed B.V., te [vestigingsplaats verzoekster], verzoekster
(gemachtigde: mr. H.P. Verheyen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum, verweerder.
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
1. Stichting Meergranen, te [vestigingsplaats derde-partij 1];
2. Vereniging Vrienden van de Bakkerij, te [vestigingsplaats derde-partij 2].
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Stichting Meergranen omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden en verbouwen van het pand aan de [adres].
Bij besluit van 16 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2013. Namens verzoekster zijn verschenen [naam 1] en [naam 2], bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden A.A. de Bruijn en M. Davelaar. Namens de Stichting Meergranen zijn verschenen [naam 3] en [naam 4]. Namens de Vereniging Vrienden van de Bakkerij zijn verschenen [naam 5] en [naam 6].
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening. De omstandigheid dat, zoals ter zitting is gebleken, de door de provincie Noord-Holland verstrekte subsidie via de gemeente Castricum pas aan Stichting Meergranen zal worden uitgekeerd als er sprake is van een onherroepelijke omgevingsvergunning, maakt dat niet anders. Daarbij is van belang dat Stichting Meergranen heeft aangegeven dat zij niet kan uitsluiten dat zij met de bouw zal aanvangen zodra zij daarvoor over voldoende financiële middelen beschikt, bijvoorbeeld door gelden die vrijkomen uit de civiele procedure die zij tegen de voormalige eigenaar van het onderhavige pand heeft aangespannen.
3. Het project behelst een uitbreiding van het bestaande pand (een café) aan de achterzijde en een wijziging in het gebruik van het gehele pand van een horecabestemming naar een multifunctionele bestemming. Voor het perceel gelden de voorschriften met betrekking tot de bestemmingen “Horecabedrijven” en “Erf” uit het bestemmingsplan “Dorpskom”. Onder een horecabedrijf wordt in het vigerend bestemmingsplan verstaan een hotel-, restaurant, café of cafetariabedrijf. Tussen partijen is niet in geschil en de voorzieningenrechter stelt vast dat het project met zowel de bouw- als gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan in strijd is.
4. Verweerder heeft onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang met artikel 4, eerste lid, onder a en artikel 4, negende lid van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) toestemming verleend voor het met dit bestemmingsplan strijdig gebruik.
5. Bij de toepassing van de bevoegdheid als bedoeld in 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo is een ruimtelijke onderbouwing niet vereist. Wel dienen de ruimtelijke gevolgen van de te verlenen toestemming door het bestuursorgaan in kaart te worden gebracht en dient een belangenafweging plaats te vinden welke leidt tot het al dan niet verlenen van de benodigde toestemming.
6.1 Verzoekster stelt zich op het standpunt dat weliswaar een aanvraag is ingediend onder de noemer “multifunctionele accommodatie”, maar dat er feitelijk een groot horecapand zal ontstaan dat ook als zodanig zal worden gebruikt.
6.2 De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit de aanvraag en de overige stukken volgt dat de Stichting Meergranen een gebruikstoestemming heeft beoogd voor het gebruik van het pand als een multifunctionele accommodatie. Uit deze aanduiding noch de aanvraag kan echter worden afgeleid welk gebruik, in welke intensiteit, nu precies is beoogd. Ook in de omgevingsvergunning is niet benoemd of duidelijk begrensd omschreven welk gebruik ter plaatse onder de noemer multifunctionele accommodatie precies is toegestaan. Verweerder lijkt er vanuit te gaan dat als gevolg van de aanduiding multifunctionele accommodatie een minder intensieve bestemming op het perceel zal komen te liggen dan de bestemming die daar nu op rust maar die vooronderstelling wordt niet gestaafd door hetgeen ter zitting is gebleken. Zo is namens de Vereniging Vrienden van de Bakkerij, die de benedenverdieping van het betreffende pand huurt van Stichting Meergranen, aangegeven dat het aantal bezoekers zal toenemen van 120 naar 265. Weliswaar is aangegeven dat er op verkennend vlak wordt gekeken of het pand kan worden gebruikt voor drugsvoorlichting, theateravonden, een muziekschoolprogramma en jongerenwerk, maar ook dat de in het bestaande pand aanwezige ruimte aan de straatkant in gebruik zal blijven als café en dat het de bedoeling is dat het café zes avonden in de week en vier middagen in de week open zal zijn. In de uitbouw zullen muziekavonden met live muziek worden georganiseerd, in eerste instantie in de weekenden, maar in de toekomst wellicht ook op andere avonden in de week. Uit het dossier volgt verder, hetgeen verweerder ter zitting heeft bevestigd, dat het perceel in het ter inzage gelegde voorontwerpbestemmingsplan “Centrum” de bestemming “Cultuur en Ontspanning” met de aanduiding “horeca tot en met horeca categorie 4” krijgt. Onder deze categorie vallen horecabedrijven die in min of meer ernstige mate storend kunnen werken op de omgeving, zoals een dancing en een discotheek. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat hoewel verzocht is om een “multifunctionele accommodatie” - welke over het over het algemeen wordt benut voor een centrale locatie waarin verschillende maatschappelijke organisaties, in een samenwerkingsverband, hun voorzieningen, producten en diensten aanbieden – , in dit geval de horecafunctie ter plaatse een meer dan ondersteunende, veeleer prominente en op zichzelf staande rol lijkt te gaan vervullen, welke functie ook intensiever kan zijn dan thans het geval is. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verweerder het bovenstaande heeft onderkend.
7.1 Verzoekster stelt verder dat verweerder onjuiste parkeernormen heeft toegepast en dat hij voorts ongemotiveerd heeft aangegeven dat de feitelijke behoefte aan parkeerplaatsen lager zal liggen dan op grond van de parkeernormen is vereist. Verzoekster stelt ook dat de stallingruimte voor fietsen, brommers en dergelijke onvoldoende is.
7.2 De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat verweerder geen specifiek onderzoek heeft verricht naar de verkeersaantrekkende werking van het project waarvoor de omgevingsvergunning is verleend. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat het merendeel van de verwachte 265 bezoekers niet met de auto zal komen. Verweerder is echter niet ingegaan op de ruimtelijke consequenties daarvan. Nu ter zitting is gebleken dat er in de directe nabijheid van het onderhavige perceel slechts ongeveer vijftien fietsen in daartoe beschikbare fietsenrekken kunnen worden gestald, had het in de rede gelegen op dit punt onderzoek te verrichten en het bij de besluitvorming te betrekken.
7.3.1 De voorzieningenrechter stelt verder vast dat in het bestemmingsplan noch in de bouwverordening van de gemeente Castricum parkeernormen zijn opgenomen en dat er voor het bepalen van het vereiste aantal parkeerplaatsen evenmin beleidsregels zijn opgesteld.
Uit het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder als vaste gedragslijn uitgaat van het maximale parkeerkencijfer dat (met betrekking tot de functie) aansluit bij de aanvraag. Voor de parkeerkencijfers sluit verweerder aan bij de kencijfers zoals deze zijn opgesteld door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW).
7.3.2 Ter zitting heeft verweerder erkend dat bij de besluitvorming ten onrechte is uitgegaan van de parkeerkencijfers uit CROW-uitgave 182 en dat had moeten worden uitgegaan van de CROW-uitgave 317. Omdat in deze CROW-uitgave geen kencijfers voor een multifuncionele accommodatie zijn opgenomen, ziet verweerder aanleiding aan te sluiten bij de kencijfers voor horeca. Omdat de activiteiten in het pand niet zijn te beschouwen als echte horeca omdat er sprake is van een speciale doelgroep, wordt aangesloten bij het minimale parkeerkencijfer, aldus verweerder.
7.3.3 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij in dit geval aanleiding ziet om af te wijken van zijn vaste gedragslijn en derhalve niet uitgaat van de maximale maar van de minimale parkeerkencijfers behorend bij de functie horeca. Uitgaande van de maximale kencijfers voor horeca zou ten opzichte van de bestaand parkeerbehoefte sprake zijn van een toename. Niet valt verder in te zien waarom verweerder, gelet op het gestelde multifunctionele gebruik van het pand en de aanbouw, voor het bepalen van de parkeerbehoefte enkel heeft aangesloten bij de kencijfers voor horeca en niet meer maatwerk heeft geleverd door bijvoorbeeld (ook) aan te sluiten bij de kencijfers voor de functies theater/schouwburg dan wel discotheek, waarbij van belang is dat de kencijfers voor deze beide functies leiden tot een grotere parkeerbehoefte dan de kencijfers voor horeca.
8. Op grond van al het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat verweerder de ruimtelijke gevolgen van omgevingsvergunning onvoldoende in kaart heeft gebracht en daarom ook geen deugdelijke belangenafweging heeft kunnen maken. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding het verzoek toe te wijzen en bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit en het primaire besluit te schorsen tot zes weken na verzending van de uitspraak op het beroep.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10.1 De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,00 en een wegingsfactor 1).
10.2 De rechtbank zal bepalen dat verweerder de door verzoekster gemaakte reiskosten dient te vergoeden. Deze kosten heeft de rechtbank berekend op basis van de kosten van openbaar vervoer, tweede klasse, en vastgesteld op € 8,44. Ook dient verweerder de door verzoekster gemaakte verletkosten te vergoeden. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bpb wordt voor een partij of een belanghebbende in verband met gemaakte verletkosten een tarief vastgesteld dat afhankelijk van de omstandigheden ligt tussen € 4,54 en € 53,09 per uur. De rechtbank stelt vast dat verzoekster de verletkosten niet nader heeft gespecificeerd, zodat slechts plaats is voor vergoeding van het minimumtarief per uur. Aan verletkosten zal een bedrag van € 27,24 worden toegekend. Hierbij is de voorzieningenrechter uitgegaan van tweemaal de reistijd naar en van de rechtbank van telkens een half uur en tweemaal de behandeling van de zaak ter zitting van twee uur.
Het totaal van de door verweerder aan verzoekster te vergoeden proceskosten bedraagt derhalve € 979,68.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat de besluiten van 11 september 2012 en 16 januari 2013 worden geschorst tot zes weken na verzending van de uitspraak op het beroep;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,00 aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 979,68 te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Liefting-Voogd, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 mei 2013.
griffier voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.