zaaknummer: HAA 12/5261 (beroep)
HAA 12/5260 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 17 mei 2013 in de zaak tussen
1. Stichting vrienden van de Bakenes,
2. Lectorium Rosicrucianum, Bakenessergracht [#a],
3. [naam eisers sub 3], Bakenessergracht [#b],
4. [naam eisers sub 4], Bakenessergracht [#c],
5. [naam eisers sub 5], Bakenessergracht [#d],
6. [naam eiser sub 6], Bakenessergracht [#e],
7. [naam eiser sub 7], Bakenessergracht [#f],
8. [naam eiser sub 8], Bakenessergracht [#g],
9. [naam eisers sub 9], Bakenessergracht [#h],
10. [naam eisers sub 10], Bakenessergracht [#i],
allen gevestigd of woonachtig te Haarlem, en hierna tezamen aan te duiden als eisers (gemachtigden: [naam eiseres sub 9 en naam secretaris eiseres sub 1]),
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder
(gemachtigden: C.B.B. Dohmen, H.R. Vriend en R. Metselaar)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de gemeente Haarlem
(gemachtigden: S. van Heusden en S. de Kogel).
Procesverloop
Bij besluiten van 8 mei 2012 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan de gemeente Haarlem afzonderlijke omgevingsvergunningen verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het kappen en herplanten van 10 lindebomen aan de Bakenessergracht te Haarlem en voor de reconstructie of vervanging van de kademuur aldaar.
Bij besluit van 9 oktober 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoeken verweerder te verbieden werkzaamheden te verrichten of bomen te kappen voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting naar aanleiding van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 9 april 2013. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank van eisers de statuten van eiseres sub 1 en volmachten ontvangen.
1. Eisers sub 1 tot en met 10 zijn allen woonachtig dan wel gevestigd aan de Bakenessergracht. Eiseres sub 1 is een stichting met als doel het waken en zich inspannen voor de instandhouding en waar mogelijk de versterking van de culturele, historische en monumentale kwaliteiten van de bebouwde omgeving van het Haarlemse stadsdeel “De Bakenes”.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het derde lid is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen mede de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen als hun belangen worden beschouwd.
De rechtbank stelt vast dat eisers gelet op hun adres en, voor zover van toepassing, doelstelling, allen een rechtstreeks betrokken belang hebben als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, Awb.
Beroepsgronden gericht tegen de verleende omgevingsvergunning voor reconstructie en vervanging van de kademuur
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
In artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder g en h, Wabo is bepaald dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het slopen van een bouwwerk in gevallen waarin dat in een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit is bepaald, of het slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht.
In artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, is bepaald dat voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een bouwwerk te slopen een zodanige bepaling geldt als een verbod om te slopen zonder omgevingsvergunning.
In artikel 2.10, eerste lid, Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. …
In artikel 2.16 Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder g of h, de omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
In artikel 17, eerste lid, onder a, van het bestemmingsplan ‘Stadsvernieuwingsplan Bakenes’ is bepaald dat het verboden is in het plangebied te slopen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van verweerder.
In artikel 8.1.6. van de Haarlemse Bouwverordening (verder: Bouwverordening) is onder meer bepaald dat een omgevingsvergunning voor het slopen moet worden geweigerd indien:
a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
c. een vergunning met betrekking tot de archeologische monumenten ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
3. Eisers voeren aan dat verweerder de aanvraag had moeten toetsen aan artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, in samenhang met artikel 2.15 Wabo en de Monumentenwet. Alle monumentale gevels van de rijksmonumenten aan de Bakenessergracht maken deel uit van het werkgebied. Voorts was verweerder volgens eisers op grond van artikel 15, eerste en tweede lid onder a en b, van de Monumentenwet verplicht om de commissie op het gebied van monumentenzorg om advies te vragen alvorens tot vergunningverlening over te gaan. Ook is er in het gebied een kerkelijk monument, zodat verweerder artikel 3.14 Wabo bij de beoordeling had moeten betrekken.
3.1 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit de aanvraag niet blijkt dat de vergunninghouder voornemens is om enig (kerkelijk) monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen. Evenmin is sprake van het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beschermd monument. Derhalve heeft verweerder terecht geconcludeerd dat geen vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, Wabo, artikel 2.15 Wabo of artikel 3.14 Wabo (thans artikel 3.2a Wabo) vereist is voor de onderhavige sloopactiviteiten. Nu de te slopen kademuur geen monument is, heeft verweerder artikel 15, eerste en tweede lid onder a en b, van de Monumentenwet terecht buiten beschouwing gelaten.
4. Eisers voeren aan dat verweerder tevens verplicht is een vergunning te verlenen op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, Wabo, nu de gehele binnenstad van Haarlem, waaronder de Bakenessergracht, is aangewezen als beschermd stadsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988.
4.1 Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat voornoemde bepaling niet van toepassing is, omdat deze bepaling ziet op stadsgezichten die zijn aangewezen in een provinciale of gemeentelijke verordening. In dit geval is sprake van een rijksbeschermd stadsgezicht.
5. Eisers voeren aan dat niet wordt voldaan aan de Bouwverordening omdat geen archeologisch onderzoek is gedaan. Volgens de gemeentelijke monumenten- en archeologieverordeningen, het bestemmingsplan en de Haarlemse archeologische kaart, dient de verstoorder van de grond dit wel te doen. De gemeente Haarlem is voornemens om op een van de oudste delen van Haarlem diep te graven.
5.1 Verweerder stelt dat in hoofdstuk V van de Monumentenwet 1988 is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachte monumenten. De gemeente Haarlem heeft aan deze bepalingen uitvoering gegeven door middel van het Facetbestemmingsplan Archeologie. Op het betreffende perceel rust de bestemming Categorie 2, waarvoor op grond van artikel 2.2 van de voorschriften bij het Facetbestemmingsplan Archeologie geldt dat voor bodemverstorende activiteiten van meer dan 50m² en dieper dan 30 cm een archeologisch rapport moet worden overgelegd. Bij het voorliggende bouwplan vinden geen bodemverstorende activiteiten plaats van meer dan 50m² en dieper dan 30 cm zodat geen archeologisch rapport is vereist. Wel is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit heeft geleid tot een selectiebesluit van het bureau Archeologie en een Programma van Eisen, dat door het bevoegd gezag is goedgekeurd. Daarmee is voldaan aan de eisen ten aanzien van archeologie.
5.2 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee, gelet op de algemeen geformuleerde beroepsgrond van eisers op dit punt, waarin het standpunt van verweerder niet wordt bestreden, voldoende onderbouwd dat aan de eisen van archeologie is voldaan.
6. Eisers voeren aan dat de werkzaamheden niet voldoen aan de Bouwverordening en het Bouwbesluit, omdat de veiligheid van omwonenden niet gewaarborgd kan worden. Het bouwwerk moet worden bezien in verband met de omgeving ervan en kan niet slechts op zichzelf worden bekeken. De directe omgeving wordt in gevaar gebracht door de trillingen die worden veroorzaakt door de werkzaamheden. De werkzaamheden moeten in onderlinge samenhang beoordeeld worden. Er wordt gewerkt met slechts één damwandconstructie. De geplande rioolwerkzaamheden vallen buiten de damwandconstructie en dat levert een groot risico op voor de werklieden en omwonenden. De werkzaamheden voldoen voorts niet aan de Bouwverordening, omdat de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd. Een sloopveiligheidsplan ontbreekt. Bij alle drie de voorgestelde alternatieven blijkt dat schade aan de naburige panden als gevolg van de werkzaamheden zal optreden, maar dat in de praktijk moet blijken hoe groot de schade zal zijn. Verweerder heeft de risico’s die met de werkzaamheden gepaard gaan onvoldoende in kaart gebracht. De risicotabel is het enige document waarin de risico’s aan de orde komen, maar is onvolledig. De te treffen voorzorgsmaatregelen om schade te voorkomen zijn niet adequaat. De peilbuizen meten het huidige grondwaterpeil, terwijl vast staat dat dit moet worden verlaagd. Er is geen onderzoek geweest naar de gevolgen van het verlagen van het grondwaterniveau voor de omliggende panden. Uit punt 19 van de risicotabel blijkt voorts dat de peilbuizen door de werkzaamheden beschadigd kunnen raken. Ook moet een aantal peilbuizen verwijderd worden tijdens de werkzaamheden. Preventieve maatregelen zijn niet geformuleerd. Het ontbreekt aan noodvoorzieningen, schadeprotocollen en evacuatieplannen. Ook de hoogtebouten kunnen schade niet voorkomen want die merken een verzakking pas op als het pand al 1 mm verzakt is en verder zakt. Er is geen deskundig onderzoek waaruit blijkt hoe een verzakking voorkomen of gestopt kan worden. De hoogtebouten kunnen sneuvelen als gevolg van de werkzaamheden en de trillingen die het zware bouwverkeer veroorzaken. Verweerder stelt ten onrechte dat de bewoners van het werkgebied de schade via civielrechtelijke weg kunnen verhalen op de gemeente.
6.1 Verweerder benadrukt dat uit berekeningen is gebleken dat de te vervangen kademuur bezwijkingsgedrag vertoont en voor wat betreft constructie en stabiliteit niet meer voldoet. Daarom zijn ingrijpende maatregelen noodzakelijk. De restlevensduur is moeilijk vast te stellen. De constructie is thans niet meer gegarandeerd en vormt in de basis een veiligheidsrisico.
Verweerder heeft voor wat betreft de activiteit bouwen getoetst aan artikel 2.10 van de Wabo. Verweerder heeft getoetst aan het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, redelijke eisen van welstand en aan de Bouwverordening. De beroepsgronden zien op de technische uitvoering van het bouwplan. De technische eisen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. Op grond van het Bouwbesluit mag alleen het bouwwerk waarop het bouwplan betrekking heeft aan de technische eisen worden getoetst. Eventuele gevolgen van het bouwplan voor andere bouwwerken in de omgeving zijn niet betrokken bij de toetsing op grond van de Wabo. Deze gevolgen vallen onder het privaatrecht. Dat eisers zich hierin niet kunnen vinden doet aan de toepasselijke bepalingen niet af. Nu de aanvraag voldoet aan het Bouwbesluit en de overige criteria van artikel 2.10 Wabo moet de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden verleend.
Voor wat betreft de activiteit slopen heeft verweerder getoetst aan de artikelen 2.16 en 2.17 van de Wabo en artikel 8.1.6 van de Bouwverordening. Bij het slopen doet zich binnen een dichtbebouwde omgeving altijd enig risico voor. Het vervangen van de kademuren is echter noodzakelijk. Indien dat niet zou gebeuren kunnen de kademuren uiteindelijk verzakken met alle negatieve gevolgen van dien. Voor de uitvoering van de werkzaamheden is een ervaren bureau gekozen. De gemeente als vergunninghouder doet er alles aan om de uitvoeringsrisico’s te minimaliseren en de staat van de woningen goed te monitoren door het aanbrengen van peilbuizen en hoogtebouten en het maken van foto’s van de huidige staat van de woningen.
Voor zover de beroepsgronden betrekking hebben op de vervanging van het riool stelt verweerder dat hiervoor op grond van de Wabo geen vergunning is vereist. Deze bezwaren zijn niet bij de beoordeling betrokken.
Ten aanzien van het sloopveiligheidsplan verwijst verweerder naar het aan de vergunning verbonden voorschrift inhoudende dat met de uitvoering van sloopwerkzaamheden niet mag worden begonnen voordat de houder van de sloopvergunning een sloopveiligheidsplan ter goedkeuring heeft ingediend bij verweerder.
6.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, Wabo expliciet is bepaald dat het bouwen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Dat betekent dat alleen het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft kan worden getoetst aan het Bouwbesluit, en dat verweerder terecht de eventuele gevolgen voor andere bouwwerken in de omgeving, voor wat betreft de vergunningverlening, niet bij de beoordeling heeft betrokken. Nu ook voor de rioolwerkzaamheden geen omgevingsvergunning is verleend heeft verweerder de hiermee verband houdende werkzaamheden eveneens terecht niet bij de beoordeling betrokken.
Dat betekent niet dat verweerder niet gehouden is tot een zo zorgvuldig mogelijke uitvoering van de reconstructie en vervanging van de kademuur. Er is geen grond voor het oordeel dat van een zo zorgvuldig mogelijke uitvoering geen sprake zal zijn. Uit de maatregelen die verweerder treft, ook ter monitoring van mogelijke schade, leidt de rechtbank af dat eventueel opgetreden schade ten gevolge van de werkzaamheden voor vergoeding in aanmerking komt en dat verweerder dan wel de opdrachtgever deze voor zijn rekening neemt. Eventuele geschillen daarover kunnen, zonodig, aan de (civiele) rechter worden voorgelegd. De maatregelen ter monitoring van de schade voorkomen, zoals eisers terecht stellen, eventuele schade niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter, gelet op de noodzakelijk geachte vervanging van de kademuren, de omgevingsvergunning voor reconstructie en vervanging van de kademuur kunnen verlenen.
De beroepsgrond met betrekking tot het ontbreken van een sloopveiligheidsplan slaagt niet nu dat sloopveiligheidsplan een vereiste is alvorens met de sloopwerkzaamheden kan worden begonnen.
7. Voorts voeren eisers aan dat de vergunning is verleend in strijd met de redelijke eisen van welstand, gelet op artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, Wabo en artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder a Woningwet.
7.2 Verweerder heeft de activiteit bouwen voorgelegd aan de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit, die akkoord is met vergunningverlening omdat het bouwplan in overeenstemming is met de welstandcriteria voor het gebiedsdeel Binnenstad.
7.3 Nu eisers het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit niet hebben bestreden met een deskundig tegenadvies, slaagt de beroepsgrond dat de vergunning is verleend in strijd is met redelijke eisen van welstand, niet.
Beroepsgronden gericht tegen de omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 10 lindebomen
8. In artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, Wabo is bepaald dat voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling geldt als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2 van de Bomenverordening is het verboden zonder vergunning van verweerder houtopstand te kappen of te doen kappen.
In artikel 4, eerste lid, Bomenverordening Haarlem 2008 (verder: Bomenverordening) is bepaald dat verweerder de vergunning om te kappen kan weigeren dan wel onder voorschriften kan verlenen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat een vergunning wordt geweigerd indien het belang van verlening niet opweegt tegen één of meer van de volgende waarden van behoud van houtopstand:
- natuur- en milieuwaarden;
- landschappelijke waarden;
- cultuurhistorische waarden;
- waarden van stads- en dorpsschoon;
- waarden voor recreatie en leefbaarheid;
- monumentale- en waardevolle bomen;
- bijzondere houtopstand.
In artikel 4, zesde lid, Bomenverordening is bepaald dat een vergunning tot kappen kan worden opgeschort of geweigerd, nadat een bouw- of aanlegvergunning is verleend, indien de rechthebbende aanvrager van de vergunning tot kappen niet, of niet tijdig, of niet volledig de aanwezigheid van een beeldbepalende of anderszins waardevolle houtopstand heeft aangemeld aan verweerder.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de Bomenverordening wordt onder waardevolle boom verstaan: bijzondere beschermwaardige boom of houtopstand van 50 - 80 jaar welke beeldbepalend is en met bijzondere schoonheid- of zeldzaamheidswaarde of een bijzondere historische functie voor de omgeving, dan wel een bijzondere beschermwaardige boom of houtopstand welke is opgenomen in de lijst van waardevolle bomen zoals bedoeld in artikel 5 van deze verordening.
9. Eisers stellen dat de boomwortels niet de oorzaak zijn van de scheurvorming in de kademuur. Voorts stellen eisers dat het onvoldoende vast staat dat de kapvergunning nodig is voor de uitvoering van de werkzaamheden en dat de omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen, gelet op artikel 4, tweede lid, Bomenverordening, niet had mogen worden verleend. Eisers voeren voorts aan dat de bomen moeten worden aangemerkt als waardevolle bomen in de zin van artikel 1, onder d van de Bomenverordening. Het betreft 60 jaar oude bomen, die gezond zijn en het pittoreske karakter van de Bakenessergracht onderstrepen. Blijkens de aanvraag is hiervan ten onrechte geen melding gemaakt bij verweerder. Een correcte aanvraag zou niet tot vergunningverlening hebben geleid. Ook had de kapvergunning voor de waardevolle bomen moeten worden opgeschort (artikel 4, vijfde lid, Bomenverordening) nu de aanvraag is ingediend in samenhang met een ander vergunningplichtig werk, te weten de reconstructie en vervanging van de kademuur, en dat werk vertraging oploopt.
9.1 Verweerder heeft het kappen en herplanten van tien bomen aangemerkt als activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, Wabo op grond waarvan is getoetst of de activiteit voldoet aan de Bomenverordening Haarlem 2008 en de Flora- en faunawet. Niet relevant is of de boomwortels de oorzaak zijn van de scheurvorming in de kademuur. Het rapport van [naam boomdeskundige] is gericht op de gevolgen van de reconstructie van de kademuur voor de bomen. De bomen zullen door de werkzaamheden, die voor een belangrijk deel zullen plaats vinden in de groeiplaats van de bomen, ernstige wortelschade oplopen. Als gevolg daarvan zullen de bomen binnen korte tijd sterven. Gelet op de slechte conditie van een groot aantal bomen is verplaatsen geen optie. Er worden nieuwe bomen herplant volgens het herplantingsplan. Verweerder stelt zich voorts, onder verwijzing naar het advies van de gemeentelijke bomendeskundige, op het standpunt dat geen sprake is van bomen met een beeldbepalende of cultuurhistorische waarde dan wel waarden van stads- en dorpsschoon.
9.2 De rechtbank stelt vast dat eisers reeds in bezwaar hebben aangevoerd dat sprake is van waardevolle bomen. Verweerder heeft zich in de beslissing op bezwaar gemotiveerd op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bomen met een beeldbepalende of cultuurhistorische waarde dan wel waarden van stads- en dorpsschoon in de zin van de Bomenverordening. Eisers hebben op dit punt in het beroepschrift verwezen naar de gronden van bezwaar en niet aangegeven of onderbouwd waarom dit standpunt van verweerder niet juist zou zijn.
Verweerder heeft, alvorens de omgevingsvergunning voor het kappen van de lindebomen te verlenen, advies ingewonnen bij [naam boomdeskundige] . Dit bureau heeft op 29 februari 2012 een rapport uitgebracht. In de conclusie staat onder meer dat dat geen van de bomen gehandhaafd kunnen blijven omdat de fundering van de kademuren wordt vervangen en dit het grootste gedeelte van de groeiplaats beslaat. Het verplanten van de bomen is geen optie.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op de conclusies van [naam boomdeskundige] en nu geen sprake is van waardevolle bomen in de zin van artikel 4, tweede lid, Bomenverordening, in redelijkheid kunnen besluiten tot verlening van de omgevingsvergunning voor het kappen van de lindebomen in het belang van de reconstructie en vervanging van de kademuur.
10. In de beroepsgronden, met name in de aanvullende stukken en gronden, hebben eisers regelmatig aandacht gevraagd voor de voorgestelde alternatieven voor de reconstructie van de kademuur. Op 5 maart 2013 heeft de derde partij de rechtbank een brief doen toekomen waarin staat dat van eisers alternatieven zijn ontvangen voor de reconstructie van de kademuur. Tevens bericht de derde partij eind februari 2013 het standpunt te hebben ingenomen dat wordt vastgehouden aan de oorspronkelijke plannen (de bestekoplossing).
10.1 Zoals aan eisers ter zitting door de rechtbank is meegedeeld, liggen deze alternatieven niet ter beoordeling voor. De wijze waarop technisch uitvoering wordt gegeven aan de projecten waarvoor omgevingsvergunningen zijn verleend is een keuze van de vergunninghouder, die daarbij aan de aan de omgevingsvergunningen verbonden voorwaarden en voorschriften moet voldoen.
Communicatie
11. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat de verlening van de vergunningen een direct gevolg is van slechte dan wel onvolledige communicatie tussen de verschillende instanties van de gemeente Haarlem en dat de vergunningen om die reden dienen te worden ingetrokken.
Eisers verwijten de commissie voor beroep en bezwaar dat zij niet hebben onderzocht in hoeverre het projectplan zorgvuldig is voorbereid en uitgewerkt en met de bewoners is gecommuniceerd. Tevens voeren eisers aan dat zij sinds de zomer (van 2012) in gesprek zijn met de verantwoordelijk wethouder, de heer R. van Doorn, van de gemeente Haarlem. Eisers schrijven buitengewoon blij te zijn met de communicatieve en oplossingsgerichte werkhouding van de verantwoordelijke wethouder. Ter zitting is gebleken dat eisers nog immer overleg wensen met de wethouder, ook nadat is besloten dat de voorgestelde alternatieven niet verder zullen worden onderzocht.
11.1 Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier geen aanknopingspunt voor de conclusie dat de besluiten niet op zorgvuldige wijze zijn voorbereid en om die reden voor vernietiging in aanmerking komen. Dat eisers niet tevreden zijn over de communicatie of de uitkomst van de (recente) overleggen, leidt niet tot een ander oordeel.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om een voorlopige voorziening
13. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
13.1 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
13.2 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Dolfing, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.