ECLI:NL:RBNHO:2013:CA0807

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
Awb 12 / 2212
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning omgevingsvergunning voor uitbreiding vleesvarkensbedrijf te Boxtel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 mei 2013 uitspraak gedaan over de toekenning van een omgevingsvergunning aan een vleesvarkensbedrijf in Boxtel. De vergunning betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf met een nieuwe stal voor 1456 vleesvarkens, waarbij gebruik wordt gemaakt van een gecombineerd luchtwassysteem met een emissiereductiefactor van 85%. De rechtbank oordeelt dat de interne saldering van ammoniakemissies in overeenstemming is met de geldende regelgeving en dat er geen wettelijke grondslag is voor het opleggen van verdergaande eisen. De rechtbank concludeert dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit door de uitbreiding 'niet in betekende mate' zullen zijn, ondanks de toename van de ammoniakemissie van 2400 kg naar 2707,7 kg per jaar.

Eisers, die tegen de vergunning in beroep zijn gegaan, hebben hun bezwaren geuit over de emissies en de afstand tot nabijgelegen natuurgebieden. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de inrichting voldoet aan de eisen van de Beste Beschikbare Technieken (BBT) en dat de geur- en fijnstofemissies niet significant zullen toenemen. De rechtbank heeft ook de geluidsoverlast en verkeersveiligheid in overweging genomen, maar oordeelt dat de vergunninghouder voldoende maatregelen heeft genomen om de hinder te beperken.

De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, waarbij zij heeft benadrukt dat de vergunning in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat de bezwaren van eisers onvoldoende onderbouwd zijn. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 mei 2013, en eisers hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 12/2212
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 mei 2013 in de zaak tussen
[eiser 1],
[eiser 2],
[eiser 4],
[eiser 5], allen te Boxtel,
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel, verweerder,
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [V.O.F.], derde-partij, te Veghel.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2012 (het bestreden besluit), ter inzage gelegd met ingang van 8 juni 2012, heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, gebruiken in strijd met het bestemmingsplan en het veranderen van een inrichting en het in werking hebben van de gehele inrichting na die verandering, betrekking hebbend op een vleesvarkensbedrijf aan de [adres 1] te Boxtel.
Tegen dit besluit hebben eisers op 17 juli 2012 beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 8 januari 2013. Van eisers zijn [eiser 1], [eiser 4] en [eiser 5] verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door M. van Geel en ing. R.J.A.M. van Wersch.
Overwegingen
1. De omgevingsvergunning heeft betrekking op een uitbreiding van het bestaande vleesvarkensbedrijf aan de [adres 1] te Boxtel met een nieuwe stal voor het houden van 1456 vleesvarkens in een stalsysteem met een gecombineerd luchtwassysteem met een emissiereductiefactor van 85%.
Een deel van het aantal in deze stal te huisvesten dieren is afkomstig uit de bestaande stal met een traditioneel huisvestingssysteem. In de bestaande stal werden voorheen 800 vleesvarkens gehouden. Op grond van het bestreden besluit mogen in deze stal nog 484 vleesvarkens worden gehouden.
2. In deze zaak is aan de orde of verweerder in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor het veranderen van een inrichting en het in werking hebben van de gehele inrichting na die verandering, betrekking hebbend op het vleesvarkensbedrijf.
Ammoniak
3. In artikel 2, eerste lid, van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna: Besluit huisvesting) zijn voor diverse diercategorieën maximale emissiewaarden opgenomen. Bij een huisvestingssysteem dat voldoet aan de daaraan gestelde eisen kan ervan uit worden gegaan dat dit huisvestingsysteem een van de voor de inrichting in aanmerking komende Beste Beschikbare Technieken (BBT) is.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat aan het eerste lid ook wordt voldaan, indien de som van de ammoniakemissies uit de tot de veehouderij behorende huisvestingssystemen niet groter is dan de som van de ammoniakemissies die deze huisvestingssystemen zouden veroorzaken indien voldaan wordt aan het eerste lid.
4. Hetgeen in artikel 2, tweede lid, van het Besluit huisvesting is geregeld, wordt wel aangeduid als de methode van intern salderen. Deze bepaling is met ingang van 1 april 2008 aan het Besluit huisvesting toegevoegd.
5. Uit het bestreden besluit blijkt dat de emissiefactor van het huisvestingssysteem in de nieuwe stal (stal 2) 0,53 kg NH3 (ammoniak) per dierplaats per jaar bedraagt. Dit is aanzienlijk minder dan de maximaal toegestane emissie van 1,4 kg NH3 per dierplaats per jaar.
Het stalsysteem in de bestaande stal (stal 1) voor 484 vleesvarkens heeft een emissiefactor van 4,0 kg NH3 per dierplaats per jaar. Deze factor ligt ruim boven de maximaal toegestane emissie van 1,4 kg NH3 per dierplaats per jaar.
Ondanks de toepassing van een gecombineerd luchtwassysteem in stal 2, is, door de uitbreiding van het aantal te houden dieren, toch sprake van een toename van de ammoniakemissie van 2400 kg ammoniak naar 2707,7 kg per jaar.
6. In dit geval wordt de overschrijding van de maximaal toegestane emissie vanuit stal 1, die het gevolg is van het niet treffen van emissiereducerende maatregelen, gecompenseerd door het toepassen van verdergaande emissiereducerende maatregelen in de nieuwe stal.
De inrichting mag, rekening houdende met de interne saldering, bij een aantal te houden varkens van 1940 een maximale emissie hebben van 2716 kg NH3 per jaar (1940 x 1,4). In de aangevraagde situatie is sprake van een ammoniakemissie van 2707,7 kg per jaar.
Op grond van het Besluit huisvesting wordt in een dergelijk geval aangenomen dat de gehele inrichting voldoet aan de eis van het toepassen van de BBT.
7. Eisers kunnen zich niet verenigen met de methode van het intern salderen. Weliswaar voldoet de inrichting in zijn totaliteit aan de eis van toepassing van de BBT, maar eisers achten het onaanvaardbaar dat aan de emissies uit de oude stal niets wordt gedaan. Volgens eisers heeft de wethouder, tijdens de hoorzitting van 10 januari 2012 over het ontwerp-bestemmingsplan "Buitengebied Boxtel 2011", gewezen op de maximale uitstoot van 2400 kg ammoniak die bij uitbreiding van het bedrijf niet zou mogen worden overschreden.
8. De interne saldering is in overeenstemming met de geldende regelgeving.
Voor verweerder bestond er geen wettelijke grondslag voor het opleggen van verdergaande eisen ten aanzien van de emissie van ammoniak uit stal 1. Verweerder heeft in de verhoging van de totale ammoniakemissie dan ook geen grondslag kunnen vinden voor weigering van de gevraagde omgevingsvergunning.
De omstandigheid dat een wethouder van de gemeente, in een ander kader dan de beoordeling van de aanvraag voor een omgevingsvergunning, zou hebben gesproken over een maximale uitstoot van 2400 kg ammoniak per jaar, verandert hieraan niets.
9. Eisers hebben verder nog aangevoerd dat de afstand van de inrichting tot het natuurgebied "De Geelders" 450 meter is en niet 550 meter zoals in het besluit staat.
10. Bij de beoordeling ingevolge de Wet ammoniak en veehouderij is een zone van 250 meter tot zeer kwetsbaar gebied, in dit geval "De Geelders", relevant. Hieraan wordt ruimschoots voldaan, zodat, ook al zou de afstand onjuist zijn vermeld, geen aanleiding bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit.
Geur
11. Eisers vinden het onbegrijpelijk dat de geuremissie met 10% afneemt, terwijl de ammoniakemissie met 15% toeneemt.
Eisers betwijfelen verder of hantering van een gemiddeld emissiepunt voor stal 1, die 11 emissiepunten heeft, wel correct is. Eisers hebben er in dit verband op gewezen dat de provincie en verweerder verschillende coördinaten hanteren en dat verweerder bij de beoordeling van de verschillende milieucomponenten verschillende coördinaten hanteert. Verder is verweerder volgens eisers uitgegaan van onjuiste afstanden tussen de emissiepunten en de gevoelige objecten.
12. Verweerder heeft de geurbelasting ten gevolge van de inrichting, overeenkomstig de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) berekend met het rekenmodel V-Stacks vergunning en de uitkomst getoetst aan de waarden voor geurbelasting, neergelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij. Verweerder heeft niet bij verordening een andere waarde dan de grenswaarde van 14,0 OUE/m3 voor een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom bepaald.
Bij de berekening heeft verweerder, overeenkomstig de Handleiding V-Stacks vergunning, de coördinaten van de uitstroomopening van de luchtwasser als emissiepunt van de luchtwasser van stal 2 gehanteerd en voor stal 1 het middelpunt van alle emissiepunten genomen.
De bepaling van de emissiepunten heeft plaatsgevonden overeenkomstig de daarvoor geldende methodiek. De rechtbank volgt eisers dan ook niet in hun twijfel over de hantering van een gemiddeld emissiepunt voor stal 1. De rechtbank betrekt hierbij dat eisers niet hebben onderbouwd dat de in de V-stacksberekening gehanteerde coördinaten niet juist zijn.
De omstandigheid dat, volgens eisers, de provincie en verweerder verschillende coördinaten hanteren en verweerder bij de beoordeling van de verschillende milieucomponenten verschillende coördinaten hanteert, doet hieraan, bij gebreke van een onderbouwing van de consequenties van deze constatering, niet af.
13. Uit de bij de aanvraag gevoegde geurberekening kan worden afgeleid dat, na wijziging van de inrichting, de geurbelasting nabij geurgevoelige objecten (omliggende woningen) uiteenloopt van 2,1 tot en met 7,9 OUE/m3 lucht. Er is volgens de berekening in de nieuwe situatie sprake van een afname van de geurbelasting ten opzichte van de bestaande situatie.
Eisers hebben niet onderbouwd waarop zij baseren dat bij een toename van de ammoniakemissie geen sprake kan zijn van een afname van de geuremissie.
14. Verweerder heeft, naar aanleiding van het beroep, alle afstanden gecontroleerd. Daarbij is geconstateerd dat voor de woningen [adres 2] en [3] ten onrechte de afstand tussen die woningen en het dichtstbijgelegen emissiepunt was gehanteerd. De afstanden tot deze woningen en de meest nabijgelegen gevel van een dierenverblijf, zoals bepaald in artikel 5 van de Wgv, bedragen 95, respectievelijk 94 meter.
15. Deze afstanden voldoen nog ruimschoots aan de minimumafstand van 25 meter. De rechtbank acht, gelet op de mate van onderschrijding van de geurnorm, verder niet aannemelijk dat de hantering van de juiste afstand tussen de woningen [adres 2] en [3] en de meest nabijgelegen gevel van de inrichting van een dusdanige invloed is dat niet meer aan de geurnorm zal worden voldaan. Van een wezenlijke invloed op de berekende geurbelasting zal geen sprake zijn.
Fijnstof
16. Eisers voeren aan dat in de berekening ten onrechte wordt uitgegaan van een reductie van fijnstof door de luchtwasser met 80%. De berekende verlaging van de totale uitstoot aan fijnstof is daardoor onjuist.
17. Verweerder heeft, bij de berekening van de concentratie aan fijnstof, overeenkomstig de Regeling beoordeling luchtkwaliteit, gebruik gemaakt van de door de verantwoordelijke minister vastgestelde emissiefactoren per diercategorie en huisvestingssysteem, die voor het laatst zijn geactualiseerd in maart 2012.
Vervolgens is getoetst of voor fijnstof (PM10) de bijdrage van inrichting, opgeteld bij de achtergrondconcentratie, kan leiden tot overschrijding van de grenswaarden.
Uit de vergelijking van de aanvraag met de vergunde situatie blijkt dat de emissie van fijnstof veroorzaakt door het houden van vleesvarkens afneemt. Het aantal dieren neemt toe, maar door het toepassen van een gecombineerde luchtwasser in de gewenste situatie wordt de emissie van fijnstof aanzienlijk gereduceerd. Gezien de afname van 3.212 gram fijnstof per jaar zullen de gevolgen voor de luchtkwaliteit van de gevraagde verandering “niet in betekende mate” zijn. De bijdrage van de inrichting aan de luchtkwaliteit in de omgeving veroorzaakt door emissie als gevolg van het vullen van voersilo’s en de transportbewegingen zijn verwaarloosbaar.
18. Nog daargelaten dat eisers hun stellingen met betrekking tot de onjuistheid van de door verweerder gehanteerde uitgangspunten en de uitkomst van de berekening niet hebben onderbouwd, was er voor verweerder geen reden om de omgevingsvergunning vanwege de door de inrichting veroorzaakte fijnstofemissie te weigeren.
Geluid
19. Eisers hebben aangevoerd dat in het akoestische rapport wordt uitgegaan van een veel te laag aantal transportbewegingen, doordat - onder meer - wordt uitgegaan van een veel te lage mestproductie. Eisers veronderstellen dat de mestkelders lek zijn en er illegaal mest wordt afgezet. Ondanks het lage aantal vrachtwagenbewegingen is nu al sprake van een overschrijding van de geluidnorm op twee woningen. Het geluidniveau dient te worden teruggebracht naar de maximale norm door voor te schrijven dat het laden en lossen inpandig moet plaatsvinden.
In het rapport worden steeds wisselende coördinaten gebruikt voor het bedrijf [adres 1].
Voor alle omwonenden is het onaanvaardbaar dat varkens en mest vanaf 06:00 uur mogen worden afgevoerd.
20. Verweerder is bij de beoordeling van het verkeer van en naar de inrichting afgegaan op de door vergunninghouder aangeleverde gegevens. In het bij de aanvraag gevoegde akoestisch rapport van G&O Consult van 17 januari 2012 is aangegeven dat gedurende niet meer dan één keer week afvoer van vleesvarkens plaatsvindt in de vroege nachtperiode (vanaf 06:00 uur).
Verder wordt, blijkens de aanvraag, 279 m3 spuiwater per jaar afgevoerd, waarbij er rekening mee gehouden is dat een groot deel van het waterverbruik van 1100 m3 per jaar in de luchtwasser verdampt. De mestproductie per dierplaats bedraagt volgens de mestboekhouding 0,8 à 0,9 m3 mest per dierplaats.
21. Eisers hebben in beroep, uitgaande van de veronderstelling dat met een te laag aantal transportbewegingen is gerekend, louter vermoedens geuit over mogelijke oorzaken daarvan. Vermoedens over lekke mestkelders en illegale mestafzet vormen echter geen deugdelijke onderbouwing van stellingen. De rechtbank is, marginaal toetsend, van oordeel dat verweerder van de door eiser verstrekte gegevens heeft mogen uitgaan. Er is geen reden om te veronderstellen dat deze gegevens hoe dan ook niet juist kunnen zijn.
22. De geluidgrenswaarden zijn gebaseerd op de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening" van oktober 1998. Er is geen gemeentelijke nota waarin andere grenswaarden zijn vastgesteld. De omgeving is te typeren als "landelijke omgeving".
De richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingniveau voor dit type woonomgeving bedragen 40 dB(A) voor de dag-, 35 dB(A) voor de avond- en 30 dB(A) voor de nachtperiode. Als ten hoogste toelaatbare grenswaarden van het LAmax geldt 70 dB(A) voor de dag-, 65 dB(A) voor de avond- en 60 dB(A) voor de nachtperiode.
23. Twee woningen ([adres 4] en [3]) voldoen niet aan de richtwaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau voor een landelijke omgeving, 40 dB(A), voor de representatieve bedrijfssituatie. Overschrijding van de richtwaarde is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid.
In dit geval is het geluid van het wegverkeer op de [weg] maatgevend. Voor de woning aan de [adres 4] is op basis van recente verkeersgegevens een referentieachtergrondniveau van 45 dB(A) en voor de woning [adres] [3] van 47 dB(A) berekend. Volgens het akoestisch rapport bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van de representatieve bedrijfssituatie en de regelmatige afwijking daarvan voor deze woningen respectievelijk 42 en 43 dB(A).
Deze waarden zijn als grenswaarde voor de dagperiode aan de vergunning verbonden.
Uit de gedingstukken kan worden afgeleid dat deze waarden een verbetering vormen ten opzichte van de vergunning van 3 september 2002 en dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid niet wordt overschreden. Aldus wordt aan de uitgangspunten van de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening" voldaan.
24. Bij het vastleggen van de grenswaarden in de vergunning is niet alleen rekening gehouden met de representatieve bedrijfssituatie, maar ook met de regelmatige afwijking daarvan. De afwijking betreft het ten hoogste één keer per week vanaf 06.00 uur afvoeren van varkens. Blijkens het akoestisch rapport vindt ten gevolge hiervan een overschrijding plaats van zowel het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als van het maximale geluidsniveau nabij omliggende woningen.
Volgens verweerder is deze activiteit noodzakelijk en biedt de planning van de slachterij weinig ruimte. Omdat geen doelmatige geluidreducerende maatregelen mogelijk zijn aan de bron of in de afschermende sfeer, acht verweerder deze afwijking van de gestelde geluidsniveaus aanvaardbaar. Wel heeft verweerder, mede om geluidsoverlast door het laden van varkens zoveel mogelijk te beperken, aanleiding gezien om aan de vergunning een voorschrift (voorschrift E.8) te verbinden waarin het gebruik van een dubbele vrachtwagencombinatie voor de aan- en afvoer van varkens, zoals voorheen werd gebruikt, uitdrukkelijk wordt verboden.
25. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de opvatting van verweerder dat geen doelmatige geluidreducerende maatregelen aan de bron of in de afschermende sfeer mogelijk zijn. Verder heeft verweerder zich er, bij het toestaan van de regelmatige afwijking, voldoende rekenschap van gegeven dat die afwijking, gelet op de omgeving, zo beperkt mogelijk dient te zijn.
Verweerder heeft zich, voor zover het de voorschriften betreffende het geluid van de representatieve bedrijfssituatie en de regelmatige afwijking daarvan betreft, op het standpunt kunnen stellen dat de mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu daardoor tot een acceptabel niveau worden beperkt. Voor het stellen van verdergaande voorschriften, bijvoorbeeld ten aanzien van het overdekt laden en lossen, geeft het akoestisch onderzoek geen aanleiding, daargelaten of dit mogelijk is zonder dat een andere inrichting ontstaat dan waarop de aanvraag betrekking heeft.
26. Aan de orde is vervolgens het geluid als gevolg van de piekafvoer van mest in het voorjaar.
27. Eisers zijn van mening dat er bij de beoordeling van het geluid rekening mee moet worden gehouden dat vooral in de maanden april en mei mest wordt afgevoerd.
28. Blijkens het akoestisch rapport worden op ten hoogste tien dagen tien extra vrachten mest in de dagperiode afgevoerd. Er vinden, ten behoeve hiervan, twintig extra bewegingen met een vrachtwagen plaats. Volgens het akoestisch rapport betreft het hiermee een incidentele bedrijfssituatie, waarbij zowel het langtijdgemiddelde geluidsniveau als het maximaal geluidsniveau nabij omliggende woningen wordt overschreden.
Eiser heeft, in verband hiermee verzocht om, overeenkomstig bestendige jurisprudentie over de mogelijkheid om gedurende maximaal twaalf etmalen per jaar van de geluidsvoorschriften af te wijken, voor ten hoogste tien keer per jaar in het voorjaar de piekafvoer van mest als incidentele bedrijfssituatie toe te staan.
29. In de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening" is aangegeven, dat de ontheffing tot maximaal twaalf dagen geen recht is en het bevoegd gezag dus steeds de betrokken belangen zal moeten afwegen. Ook hierbij geldt het ALARA-beginsel, inhoudende dat de hinder zo beperkt moet worden gehouden als redelijkerwijs kan worden bereikt.
30. In dit geval zijn aan de verleende vergunning geen voorschriften betreffende de incidentele afwijking van de geluidgrenswaarden opgenomen. De extra afvoer van mest in het voorjaar moet worden geacht hiermee niet te zijn toegestaan. Voor zover het beroep hierop betrekking heeft, kunnen de beroepsgronden daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
31. Dat, volgens eisers, de provincie, verweerder en de opstellers van het akoestisch rapport steeds verschillende X- en Y- coördinaten hanteren, vermoedelijk om de uitkomsten ten gunste van het bedrijf te beïnvloeden, is door eisers onvoldoende onderbouwd. Alleen al hierom kan niet worden geoordeeld dat verweerder bij de beoordeling niet van de juiste gegevens is uitgegaan.
Verkeersveiligheid
32. Eisers voeren aan dat de inrichting is gelegen aan een drukke provinciale weg en alle grote vrachtwagens achteruit het erf op moeten, waardoor er zeer gevaarlijke situaties ontstaan. Het gebruik van dubbele vrachtwagencombinaties is niet meer toegestaan, maar vindt nog wel plaats.
33. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een handhavingskwestie die zijn aandacht heeft.
34. In voorschrift E. 8 is bepaald dat het gebruik van dubbele vrachtwagencombinaties voor de aan- en afvoer van varkens niet is toegestaan. Daarmee is voldaan aan de door eisers in hun zienswijze gemaakte opmerkingen over de verkeersveiligheid. Het voorschrift is als zodanig toereikend om gevaarlijke verkeerssituaties te voorkomen.
Indien eisers constateren dat dit voorschrift niet wordt nageleefd, kan dit geen reden zijn voor vernietiging van het bestreden besluit, maar zullen eisers zich eventueel met een verzoek om handhaving tot verweerder moeten wenden.
Visuele hinder
35. Eisers stellen dat zij door het bouwen van stal 2 visuele hinder zullen ondervinden, met name ten gevolge van de omvang, breedte en lengte van de stal.
36. Volgens verweerder is de vraag of de stal past in het landschap primair een planologische toets. Overigens is de stal niet in strijd met het bestemmingsplan. Door beplanting wordt de stal verder in voldoende mate aan het oog ontrokken.
37. Op 31 januari 2006 heeft verweerder besloten in te stemmen met materiaaltoepassingen voor agrarische bebouwing in het buitengebied die niet in overeenstemming zijn met de welstandsnota, indien blijkt dat voldoende cultuurhistorieversterkende maatregelen worden genomen, hetgeen dient te blijken uit een beplantingsplan waarmee de visuele hinder wordt verminderd.
In dit geval is er sprake van een negatief advies van de welstandscommissie van 24 augustus 2011 met betrekking tot het uiterlijk van de stal.
In voorschrift onder A. 3 van de aan de vergunning verbonden voorschriften is bepaald dat binnen één plantseizoen na het gereedkomen van het bouwwerk de in het bij de vergunning gevoegde beplantingsplan opgenomen beplanting en werkzaamheden dienen te worden aangebracht en in stand gehouden.
38. De beroepsgrond van eisers over de visuele hinder van de nieuwe stal raakt, gezien de strekking ervan, niet zozeer aan de weigeringsgronden voor de activiteit bouwen, zoals neergelegd in artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, maar aan de gevolgen van het wijzigen van de inrichting door oprichting van die stal.
De rechtbank volgt verweerder in diens opvatting dat de toets of de stal past in het landschap planologisch van aard is. De planwetgever mag worden geacht de belangen van de bescherming van het kleinschalige cultuurlandschap te hebben afgewogen bij de toekenning van het agrarische bouwblok dat de oprichting van de nieuwe stal in de gekozen omvang mogelijk maakt. Voor zover door het uiterlijk van deze stal visuele hinder zou kunnen worden ondervonden, kan het voorschrijven van het beplantingsplan, overeenkomstig het door verweerder gevoerde beleid, toereikend worden geacht. Dat het groen enige tijd nodig heeft om tot volle wasdom te komen, doet hieraan niet af. Dat in 1979 rond stal 1 erfbeplanting zou worden aangelegd, maar deze er nog steeds niet is, valt buiten de omvang van het geschil.
Gezondheid
39. Eisers voeren aan dat de GGD op dit moment adviseert terughoudend te zijn met het afgeven van vergunningen binnen een straal van 250 meter van een woonkern of lintbebouwing in verband met de mogelijke gezondheidsrisico’s. Binnen een straal van 250 meter van de inrichting wonen volgens eisers 20 burgergezinnen. Zelfs 5 burgerwoningen staan op een kortere afstand dan 100 meter van de inrichting. Op basis hiervan kan onmogelijk sprake zijn van een duurzame locatie.
40. Verweerder heeft overwogen dat de niveaus aan endotoxinen en micro-organismen dusdanig hoog kunnen zijn dat zij bij een deel van de omwonenden tot effecten op de luchtwegen kunnen leiden, indien sprake is van een concentratie van diverse bedrijven bijeen met een hoge stofconcentratie.
41. Ten tijde van het bestreden besluit bestond er geen wetenschappelijk onderbouwd kader om de blootstelling en de gezondheidsrisico's van de blootstelling aan diverse micro-organismen, samenhangende met intensieve veehouderij te beoordelen.
De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat er, waar in dit geval geen sprake is van een concentratie aan bedrijven en het gaat om een relatief kleine inrichting, waarvan de stofemissie afneemt, geen reden is om de gevraagde vergunning te weigeren. De rechtbank betrekt hierbij dat, zoals eisers zelf ook aangeven, de micro-organismen zijn gebonden aan het vrijkomende stof en in dit geval van een vermindering van de stofemissie sprake is, die voldoet aan de Regeling beoordeling luchtkwaliteit.
Bestemmingsplan
42. In het bestemmingsplan “Buitengebied 2011” staat volgens eisers dat in verwevingsgebieden nieuwvestiging van bedrijven niet wenselijk is. Doordat het hele perceel is opgenomen als bouwblok, kan het bedrijf doorgroeien van een nevenbedrijf naar een volwaardig mestvarkensbedrijf. Tegen het vaststellingsbesluit van 30 juni 2012 van het bestemmingsplan is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
43. Op het moment dat de aanvraag werd ingediend en ten tijde van het bestreden besluit was het bestemmingsplan “Buitengebied 2006” van kracht. Het door eisers genoemde bestemmingsplan is met ingang van 6 juli 2012 in werking getreden. In deze zaak staan niet de doorgroeimogelijkheden van de inrichting op basis van het nieuwe bestemmingsplan ter beoordeling, maar moet de aanvraag worden beoordeeld zoals zij is ingediend. De op het nieuwe bestemmingsplan betrekking hebbende beroepsgrond kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Gebruik afleverruimte
44. Eisers voeren aan te vrezen dat de afleverruimte na een tijdje gebruikt zal gaan worden voor het afmesten van mestvarkens.
45. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de aanvraag geen betrekking heeft op een afleverruimte.
46. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de pagina uit het ontwerp-besluit die eisers hebben overgelegd, afkomstig is uit een ontwerp-besluit betreffende een eerdere versie van de aanvraag. Het besluit heeft daarop geen betrekking.
47. Nog daargelaten dat de vrees voor van de vergunning afwijkend toekomstig gebruik geen rol kan spelen bij de beoordeling van het besluit tot verlening van die vergunning, heeft verweerder een aannemelijke verklaring gegeven voor het niet aanwezig zijn van een afleverruimte, zodat dit beroepsonderdeel niet kan slagen.
Conclusie
48. Uit het voorafgaande volgt dat verweerder in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning voor het veranderen van een inrichting en het in werking hebben van de gehele inrichting na die verandering, heeft kunnen verlenen. Het ingestelde beroep is ongegrond. Hetgeen eisers verder nog hebben aangevoerd doet hieraan niet af.
49. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en om te bepalen dat eisers het door hen betaalde griffierecht dient te worden vergoed.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, voorzitter, en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en mr. E.H.M. Harbers, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2013.
Griffier Voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.