Parketnummer: 15/801317-12
Uitspraakdatum: 22 januari 2013
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 januari 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag Hoorn, locatie Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. Veldhuis en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1701,1 gram netto, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zestien (16) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft daarbij overwogen dat hij het opzet van verdachte op invoer van verdovende middelen bewezen acht op grond van het volgende. Verdachte heeft de vis van een zekere [naam] uit Suriname meegenomen zonder de vis voor vertrek adequaat te controleren. Het is een feit van algemene bekendheid dat vanuit landen in Zuid-Amerika veel verdovende middelen worden gesmokkeld naar Nederland. Verdachte heeft zich dit ook gerealiseerd en desondanks nagelaten om voldoende onderzoek te doen naar de vis en heeft zodoende bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er cocaïne in de vis zat.
3.2. Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent het ten laste gelegde. Verdachte heeft verklaard dat hij twee weken met een vriend, genaamd [naam], in het binnenland van Suriname heeft doorgebracht. [naam] vroeg hem een door hen gevangen vis mee te nemen voor [naam]’s zus in Tilburg. Verdachte heeft gevraagd of er iets in de vis was gestopt, hetgeen [naam] ontkende, en verdachte heeft de vis bekeken. Hij heeft daarbij niets vreemds waargenomen. Verdachte vermoedt dat [naam], op een later moment terwijl verdachte sliep, de verdovende middelen in de vis heeft gestopt. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat, nu het vis betrof die verdachte zelf had gevangen, die hij had meegekregen van een bekende, hij geen beloning voor het meenemen zou ontvangen en hij de vis nog heeft gecontroleerd, verdachte er geen rekening mee hoefde te houden dat er cocaïne in de vis zou zitten. Primair stelt de verdediging zich dan ook op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat onder deze omstandigheden sprake is van afwezigheid van alle schuld, waardoor ontslag van rechtsvervolging dient te volgen en meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte van het opzet dient te worden vrijgesproken en dat er hooguit sprake is van een overtreding van de Opiumwet,
3.3. Partiële vrijspraak
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat noch uit het strafdossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting volgt dat verdachte de cocaïne opzettelijk in Nederland heeft ingevoerd. De hiervoor weergegeven verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat zich in de vis in zijn koffer cocaïne bevond, acht de rechtbank niet geheel onaannemelijk. Dat verdachte bij zijn aanhouding heeft verklaard een deel van de vis te mogen houden en daarop later lijkt te zijn teruggekomen, doet hier niet aan af.
Ook het voorwaardelijk opzet acht de rechtbank niet bewezen, aangezien niet kan worden aangetoond dat verdachte door het aannemen van de vis van zijn vriend [naam], welke vis hij bovendien zelf heeft gevangen en gegeten, terwijl hij ook geen beloning zou krijgen voor het meenemen van de vis, willens en wetens de aannemelijke kans heeft aanvaard dat hij verdovende middelen zou meenemen.
De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dan ook van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden1
Op zondag 28 oktober 2012 is verdachte vanuit Suriname aangekomen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Bij een verscherpte douanecontrole wordt de bagage van verdachte in de bagagekelder van de luchthaven gecontroleerd. Verbalisanten treffen in de bagage van verdachte verscheidende witte pakketten aan. Een willekeurig gekozen pakket wordt door een verbalisant geopend en hierin wordt vis, verpakt in luiers, aangetroffen.2 In de vis worden pakketjes aangetroffen met een witkleurige stof. De pakketjes hebben een totaal nettogewicht van 1701,1 gram.3 Nader onderzoek van het Douane Laboratorium te Amsterdam wijst uit dat het om cocaïne gaat.4
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 28 oktober 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1701,1 gram netto van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
T.a.v. het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit:
handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dus strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Door de verdediging is aangevoerd dat er sprake zou zijn van afwezigheid van alle schuld in de vorm van feitelijke dwaling. De rechtbank deelt die visie niet. Verdachte heeft immers - al dan niet bij wijze van grap - gevraagd of er niets in de vis zat toen hij deze ontving van [naam].5 Bij verdachte is dus enig besef geweest van mogelijke risico's. De verdachte heeft er kennelijk op vertrouwd dat er geen drugs verborgen waren in de vis die hij meenam, maar dit vertrouwen is - gezien de omstandigheden en de kennis die verdachte bezit - geenszins te rechtvaardigen. Van verontschuldigbare dwaling kan daarom ook geen sprake zijn. Van de invoer van cocaïne kan de verdachte een verwijt gemaakt worden.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van circa 1,7 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Verdachte heeft onder omstandigheden die alle aanleiding gaven om de partij vis zekerheidshalve maar niet mee nemen naar Nederland ervoor gekozen toch door te zetten. Verdachte is aldus onvoorzichtig geweest op een wijze die grenst aan voorwaardelijk opzet. Deze onvoorzichtigheid heeft ernstige gevolgen gehad.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat alleen een vrijheidsbenemende straf als passende straf in aanmerking komt. Gelet op de hoeveelheid cocaïne die is ingevoerd en de ernst van het verwijt dat verdachte ter zake daarvan kan worden gemaakt, zal aan verdachte een hechtenis van na te noemen duur worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat verdachte het hem (impliciet) primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het (impliciet) subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
bepaalt dat het onder 3.6. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert;
verklaart dit feit strafbaar;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens dit feit tot ZES (6) MAANDEN hechtenis;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde hechtenis in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J. Kronenberg, voorzitter,
mr. C.M. Cichowski-van der Kleijn en mr. J.A.M. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 januari 2013.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 28 oktober 2012 (dossierparagraaf 1.1).
3 Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 30 oktober 2012 (dossierparagraaf 1.1.4).
4 Een schriftelijk bescheid, te weten het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 6 november 2012, kenmerk A065.2.078660 en laboratoriumnummer 11242 X 12 (los opgenomen).
5 Proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 30 oktober 2012, RC-nummer 12/2671 (los opgenomen).