ECLI:NL:RBNHO:2013:CA1033

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
15/801356-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol met recidive als verzwarende factor

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 januari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk circa 655 gram cocaïne heeft ingevoerd op Schiphol op 5 november 2012. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De ingevoerde hoeveelheid cocaïne was van zodanige aard dat deze bestemd moest zijn voor verdere verspreiding en handel, wat gepaard gaat met ernstige gezondheidsrisico's en andere vormen van criminaliteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder, zowel in Nederland als in het buitenland, is veroordeeld voor vergelijkbare feiten, waaronder één keer in de afgelopen vijf jaar. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat er geen aanleiding was om af te wijken van de eis van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van twaalf maanden had gevorderd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en geen voorwaardelijke straf opgelegd, gezien de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van de invoer van verdovende middelen en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801356-12
Uitspraakdatum: 8 januari 2013
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 januari 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. Veldhuis en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Rozemeijer, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 november 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 januari 2013 afgelegd;
* het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 november 2012 (proces-verbaal nr. PL27RR/12-080748);
* het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 15 november 2012 (los opgenomen);
* het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 23 november 2012, kenmerk A065.2.080748 en laboratoriumnummer 12082 X 12 (los opgenomen).
4.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 5 november 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van circa 655 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als straf in aanmerking.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in het nadeel van verdachte rekening dient te worden gehouden met het feit dat verdachte reeds vier keer eerder, zowel in Nederland als in het buitenland, is veroordeeld voor de invoer van cocaïne, waaronder één keer in de afgelopen 5 jaar. Dit levert grond op een hogere straf op te leggen dan doorgaans ten aanzien van de opzettelijke invoer van vergelijkbare hoeveelheden cocaïne pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank aanleiding om van de eis van de officier van justitie af te wijken. De rechtbank volgt de raadsman derhalve niet in zijn verzoek een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert;
verklaart dit feit strafbaar;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J. Kronenberg, voorzitter,
mr. C.M. Cichowski-van der Kleijn en mr. J.A.M. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 januari 2013.