ECLI:NL:RBNHO:2013:CA1058

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
15/801280-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol met gedeeltelijke voorwaardelijke gevangenisstraf en teruggave in beslag genomen geld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 januari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer van circa 750 gram cocaïne. De verdachte heeft deze hoeveelheid op 22 oktober 2012 te Schiphol binnen het grondgebied van Nederland gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingevoerde cocaïne een schadelijke stof is en dat de hoeveelheid bestemd was voor verdere verspreiding en handel. Dit feit is in strijd met de Opiumwet, en de rechtbank heeft geoordeeld dat een gevangenisstraf de enige passende straf is.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van zeven maanden had geëist, in overweging genomen. Echter, gezien de proceshouding van de verdachte en zijn belofte om niet meer als verdachte in een rechtszaal te verschijnen, heeft de rechtbank besloten om een gevangenisstraf van acht maanden op te leggen, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Dit betekent dat de verdachte zich gedurende een proeftijd van twee jaar niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het in beslag genomen geldbedrag van 400 euro aan de verdachte moet worden teruggegeven, omdat er onvoldoende bewijs was dat dit geldbedrag verband hield met het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte strafbaar is, maar dat er ruimte was voor een mildere strafmaat door de voorwaardelijke gevangenisstraf toe te passen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801280-12
Uitspraakdatum: 8 januari 2013
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 januari 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen)
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. Veldhuis en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 oktober 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 400,00 aan verdachte zal worden teruggegeven.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 januari 2013 afgelegd;
* het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2012 (dossierparagraaf 1.1.);
* het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 22 oktober 2012 (dossierparagraaf 1.2.);
* het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 25 oktober 2012 (dossierparagraaf 1.1.4.);
* het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 14 november 2012, zaaknummer 2012.10.26.038 (los opgenomen).
4.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 oktober 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van circa 750 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als straf in aanmerking.
De rechtbank merkt op dat de door de officier van justitie gevorderde duur van de straf in overeenstemming is met de straf die ten aanzien van de opzettelijke invoer van vergelijkbare hoeveelheden cocaïne pleegt te worden opgelegd. De rechtbank ziet in de proceshouding van verdachte aanleiding enigszins ten voordele van verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie en een straf op te leggen die verdachte in staat stelt zijn ter terechtzitting uitgesproken belofte nooit meer als verdachte in een rechtszaal te zullen verschijnen, te kunnen bewijzen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee (2) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
8. Beslissing omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van in totaal 400,00 euro aan verdachte dient te worden teruggegeven. Op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is een verband tussen dit geldbedrag en het bewezen verklaarde feit onvoldoende aannemelijk geworden.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert;
verklaart dit feit strafbaar;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHT (8) MAANDEN en beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot TWEE (2) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee (2) jaren;
stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van 400,00 euro.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J. Kronenberg, voorzitter,
mr. C.M. Cichowski-van der Kleijn en mr. J.A.M. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 januari 2013.