ECLI:NL:RBNHO:2013:CA1070

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
15/801330-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 januari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 oktober 2012 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte had 1632,5 gram cocaïne bij zich, waarvan een deel was verborgen in een duwersbol en een ander deel in zakken met bonen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op de invoer van de cocaïne in de duwersbol, maar voorwaardelijk opzet op de invoer van de cocaïne in de zakken met bonen. De verdediging stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de cocaïne in de zakken met bonen, maar de rechtbank volgde dit betoog niet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte had moeten twijfelen aan de inhoud van de zakken en had moeten onderzoeken of er cocaïne in zat. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en haar blijk van inzicht in de laakbaarheid van haar handelen. De verdachte was niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 360 dagen, waarvan 290 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. Bij het bepalen van de straf werd rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801330-12
Uitspraakdatum: 8 januari 2013
Tegenspraak
Verkort strafvonnis (in de zin van artikel 138b van het Wetboek van Strafvordering)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 januari 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Frans-Guyana),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. Veldhuis en van wat verdachte en haar raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 31 oktober 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien (14) maanden, waarvan acht (8) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren en tevens tot een werkstraf voor de duur van honderd (100) uren, bij het niet (naar behoren) verrichten daarvan te vervangen door vijftig (50) dagen hechtenis.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
zij op 31 oktober 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Bewijs
5.1. Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5.2. Bewijsverweer
De raadsman van verdachte heeft ter zitting betoogd dat verdachte de cocaïne die in de duwersbol is aangetroffen die zij bij zich had, wel met opzet in Nederland heeft ingevoerd, maar dat ten aanzien van de cocaïne die is aangetroffen in de zakken met bonen die zij bij zich had, het opzet, ook in voorwaardelijk zin, ontbreekt. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat tegen verdachte was gezegd dat de zakken met bonen voor haar zusjes en haar moeder waren. Die hoefde ze dus, anders dan de duwersbol, aan niemand af te geven. Onder die omstandigheden hoefde verdachte er geen rekening mee te houden dat in de zakken met bonen eveneens cocaïne was gestopt.
De rechtbank volgt de raadsman niet op dit punt en is het eens met de officier van justitie dat ten aanzien van de cocaïne in de zakken met bonen - anders dan de invoer van de cocaïne in de duwersbol, waarop verdachte de volle opzet had - verdachte voorwaardelijk opzet had op de invoer van de cocaïne. Verdachte kreeg de zakken met bonen immers van iemand die ze niet kende en die haar kort daarvoor had gevraagd een duwersbol met cocaïne mee naar Nederland te nemen. Het kan dan ook niet anders dan dat verdachte heeft getwijfeld aan de inhoud van de zakken met bonen. Onder die omstandigheden had zij de zakken moeten onderzoeken, hetgeen zij niet heeft gedaan. Daarmee heeft ze bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat in de zakken met bonen eveneens cocaïne was gestopt en had ze dus voorwaardelijk opzet op de invoer van de cocaïne in die zakken.
6. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
7. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
8. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het reclasseringsadvies dat betreffende verdachte op 4 december 2012 is opgemaakt, is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1632,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van verdachte rekening gehouden met haar jeugdige leeftijd. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte door haar houding ter terechtzitting ervan blijk heeft gegeven het laakbare van haar handelen in te zien. Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt verder dat zij niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank ziet in het voorgaande en de ter terechtzitting besproken persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om ten voordele van verdachte van de door de officier van justitie geëiste straf af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van die straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee (2) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal daarbij als bijzondere voorwaarde een verplicht contact met reclassering 's-Hertogenbosch opleggen. De rechtbank is voorts van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 14d, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 6. vermelde feit oplevert;
verklaart dit feit strafbaar;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIEHONDERDZESTIG (360) DAGEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot TWEEHONDERDNEGENTIG (290) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op TWEE (2) JAREN bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich binnen twee dagen naar haar invrijheidstelling zal melden bij reclassering 's-Hertogenbosch op het adres Eekbrouwersweg 6. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt verdachte tot het verrichten van TWEEHONDERDVEERTIG (240) UREN taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet (naar behoren) verrichten daarvan te vervangen door HONDERDTWINTIG (120) DAGEN hechtenis;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van (het onvoorwaardelijk deel van) de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Cichowski-van der Kleijn, voorzitter,
mr. M.J. Kronenberg en mr. J.A.M. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 januari 2013.