ECLI:NL:RBNHO:2013:CA1126

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/15/197029 / FA RK 12-3543
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.A. Otter
  • C.S. Naarden
  • C.M. Cichowski-van der Kleijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van ouderlijk gezag over minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2013 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ontheffing van het ouderlijk gezag van de ouders over hun drie minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, de moeder en de vader, niet in staat zijn om de zorg voor de kinderen op zich te nemen, gezien de huidige omstandigheden en de hulpverleningstrajecten die de kinderen nog moeten doorlopen. De moeder heeft momenteel geen zelfstandige woonruimte en is betrokken bij een begeleid wonen project, terwijl de vader niet ter zitting is verschenen en het verzoek niet heeft tegengesproken. De rechtbank heeft overwogen dat het in het belang van de kinderen is om duidelijkheid te scheppen over hun toekomst en dat het voortduren van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te veel onrust met zich meebrengt. De Raad heeft geadviseerd dat thuisplaatsing niet aan de orde is, en de rechtbank heeft dit advies gevolgd. De rechtbank heeft de ouders ontheven van het gezag over de kinderen en de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland benoemd tot voogdes. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Familie & Jeugd
ontheffing
zaak-/rekestnr.: C/15/197029 / FA RK 12-3543
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 24 april 2013
in de zaak van:
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, vestiging Haarlem,
verzoekende partij,
hierna mede te noemen: de Raad,
tegen
[naam moeder], echtgenote van [naam echtgenoot]
wonende te [plaats],
hierna te noemen: de moeder,
en
[naam vader],
wonende te Haarlem,
hierna te noemen: de vader.
1 Procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad, ingekomen op 18 oktober 2012.
1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 maart 2013 in aanwezigheid van partijen, de Raad, vertegenwoordigd door de heer W. Koops, de moeder, de heer [naam echtgenoot], echtgenoot van de moeder, de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdbescherming, Locatie Haarlem, namens deze de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, vertegenwoordigd door mevr. N. Tanghe en mevr. D. Bruning.
1.3 De minderjarigen [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] zijn voorafgaand aan de zitting in raadkamer gehoord.
2 Feiten en omstandigheden
2.1 Uit het huwelijk van de moeder en de vader, zijn geboren de minderjarigen [naam]:
- [naam kind 1], geboren op [datum] 1998 in de gemeente [plaats];
- [naam kind 2], geboren op [datum] 1999 in de gemeente [plaats];
- [naam kind 3], geboren op [datum] 1999 in de gemeente [plaats].
2.2 De ouders zijn belast met het gezamenlijk gezag over deze minderjarigen.
2.3 Bij beschikking van deze rechtbank van 2 oktober 2009, zijn deze minderjarigen onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling van [naam kind 2] en [naam kind 3] duurt nog voort tot 2 oktober 2013.
2.4 Bij beschikking van de kinderrechter van 14 september 2012 is de moeder geschorst uit het gezag over [naam kind 1] en is Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdbescherming, Locatie Haarlem, namens deze de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, belast met de voorlopige voogdij.
2.45 De minderjarigen zijn op grond van een machtiging uithuisplaatsing van 26 augustus 2010 in het kader van een ondertoezichtstelling door de kinderrechter te Haarlem uit huis geplaatst. De machtiging is telkens verlengd en eindigt thans op 2 oktober 2013.
3 Verzoek
Het verzoek strekt tot ontheffing van de ouders van het gezag van voornoemde minderjarigen op grond van artikel 1:266 BW jº 1:268 BW, met benoeming van
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, locatie Haarlem tot voogdes, waarbij de maatregel wordt uitgevoerd door de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming.
4 Verweer
Tijdens het onderzoek dat aan het door de Raad ingediende verzoek is voorafgegaan, hebben de ouders aangegeven dat zij het niet eens zijn met een ontheffing.
5 Beoordeling
5.1 De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen en heeft het verzoek niet tegengesproken.
5.2 Aan de orde is de vraag of de gronden voor ontheffing van de ouders van het ouderlijk gezag over de minderjarigen aanwezig zijn.
5.3 Krachtens het bepaalde in artikel 1:266 BW kan, mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over zijn kind worden ontheven op de grond dat die ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. Verzet een ouder zich tegen de ontheffing, dan kan op grond van artikel 1:268 lid 1 jo lid 2 sub a BW ontheffing worden uitgesproken, als na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel –door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen– onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
5.4 Vervolgens, dient, nu de moeder zich ook ter zitting heeft verzet tegen de ontheffing, de vraag te worden beantwoord of ook aan de hiervoor onder 5.3 genoemde criteria voor gedwongen ontheffing wordt voldaan. Vast staat dat de minderjarigen sinds 26 augustus 2010 niet meer bij de moeder wonen. [naam kind 1] verblijft bij [naam instelling] in [plaats A] en [naam kind 2] en [naam kind 3] bij [naam instelling] in [plaats B]. De moeder en de minderjarigen hebben eenmaal per twee weken op zaterdag contact met elkaar.
5.5 In beginsel hebben ouders het recht om hun minderjarige kinderen zelf te verzorgen en op te voeden en het gezag over deze minderjarigen zelf uit te oefenen. Door de overheid dienen in de situatie dat er sprake is van kinderbescherming, passende maatregelen te worden genomen om in het belang van de ouders en minderjarigen een hereniging te bewerkstelligen. Wanneer echter minderjarigen, zoals in de onderhavige procedure al ruim twee jaar niet meer door de ouders worden verzorgd en opgevoed, is het van groot belang dat duidelijkheid ontstaat over de plaats waar de minderjarigen verder zullen opgroeien en waar zij zich verder kunnen ontwikkelen, al dan niet onder begeleiding van hulpverleningsinstanties.
5.6 De moeder wil graag dat de minderjarigen weer thuis komen wonen, maar erkent dat dit niet kan zolang zij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Zij woont nu samen met haar echtgenoot in het [naam] van het Leger des Heils. De moeder is van mening dat haar persoonlijke omstandigheden, mede door haar huwelijk met de heer [naam echtgenoot], in positieve zin zijn gewijzigd. Zij gebruikt geen antidepressiva meer en is veel rustiger geworden; zij heeft ter onderbouwing van haar stelling een op 21 maart 2013 opgestelde overeenkomst met haar mentor van het Leger des Heils overgelegd. Ook stelt zij dat zij de minderjarigen goed kan verzorgen wanneer zij tijdens de omgangsregeling bij haar zijn. De moeder verwacht dat zij, wanneer aan haar een urgentieverklaring wordt verleend, over circa twee jaar zelfstandige woonruimte zal hebben, waar zij dan met de minderjarigen wil gaan wonen en wil daarom liever dat de beslissing over de ontheffing pas over twee jaar wordt genomen.
5.7 Hoewel de Stichting niet betwist dat het leven van de moeder zich in positieve zin heeft gewijzigd, zijn er op dit moment nog veel onduidelijkheden over de woonsituatie van de moeder in de nabije toekomst en of zij in staat zal zijn invulling te kunnen geven aan haar taak als opvoeder en verzorger. De moeder en haar echtgenoot nemen op dit moment deel aan een begeleid wonen project en het is niet duidelijk of zij over twee jaar in staat zijn zelfstandig te kunnen wonen. De rechtbank is van oordeel dat het voor de minderjarigen van groot belang is dat zij binnen afzienbare termijn de zekerheid krijgen over de plaats waar zij zullen (blijven) wonen en dat de noodzakelijke specifieke ondersteuning en behandeling door professionals aan hen wordt gecontinueerd. Daarbij betrekt de rechtbank dat het gezag van de moeder over [naam kind 1] is geschorst bij beslissing van 14 september 2012 omdat zij geen toestemming wenste te geven voor de noodzakelijke plaatsing in de AWBZ-voorziening [naam instelling] in [plaats A]. Ook met betrekking tot de twee andere kinderen is gebleken dat de moeder de behandeling van de kinderen dwarsboomt. Gelet op de loyaliteit van de kinderen ten opzichte van moeder kunnen zij zich niet volledig overgeven aan de hulpverlening zolang zij geen duidelijkheid hebben over een eventuele terugkeer naar de moeder. Als gevolg daarvan stagneert hun ontwikkeling.
De verwachting van de moeder dat zij over twee jaar al in staat zal zijn de minderjarigen zelfstandig te verzorgen en op te voeden is niet gebaseerd op reële verwachtingen, nu zij ter zitting heeft verklaard dat zij verwacht haar leven pas over circa vijf jaar geheel op orde te hebben. Daarnaast heeft de moeder niet aannemelijk gemaakt dat een eventuele terugkeer van de minderjarigen over twee jaar in hun belang is. Dat de moeder veel van de kinderen houdt, staat buiten kijf.
De minderjarigen vertonen op meerdere ontwikkelingsgebieden problemen, er is sprake van een posttraumatische stressstoornis en gedragsproblemen. Bij alle drie de kinderen is in het verleden sprake geweest van een onveilige en onvoorspelbare thuissituatie, zij hebben een gebrek aan basisveiligheid en basisvertrouwen ervaren en er is sprake van een reactieve hechtingsstoornis. [naam kind 2] en [naam kind 3] zijn sinds oktober 2011 onder behandeling bij het Traumacentrum van de [naam]. [naam kind 1] wordt behandeld bij [naam instelling] in [plaats A]. De minderjarigen wonen inmiddels bij instellingen waar hen intensieve hulpverlening en begeleiding wordt geboden. Deze begeleiding is niet te vergelijken met de zorg die de moeder hen geeft wanneer zij tijdens een omgangsdag bij haar zijn. Wanneer voor de minderjarigen duidelijk is dat zij nu en in de nabije toekomst niet meer thuis zullen wonen, zal ook de behandeling van de minderjarigen tot betere resultaten kunnen leiden.
5.8 Gelet op de leeftijd van de minderjarigen, het intensieve hulpverleningtraject dat zij nog moeten ondergaan en het feit dat de moeder voorlopig niet beschikt over zelfstandige woonruimte, is voldoende aannemelijk geworden dat er op de korte en middellange termijn geen sprake kan zijn van een opvoedingsperspectief bij de moeder thuis. In dat verband overweegt de rechtbank nog dat het niet in het belang van de kinderen is de moeder de komende jaren nog in staat te stellen haar leven verder op orde te brengen zodat zij op enig moment de zorg voor de kinderen weer op zich zou kunnen nemen. Elke indicatie ontbreekt over de benodigde tijd, alsmede de haalbaarheid van een eventuele thuisplaatsing op termijn. Daar komt bij dat de Raad stellig is in haar advies dat thuisplaatsing niet (meer) aan de orde is. Voor alle drie de kinderen is het raadzaam dat zij weten dat zij niet naar moeder zullen terugkeren.
Het laten voortduren van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing brengt te veel onrust mee voor alle betrokkenen omdat deze maatregelen ieder jaar opnieuw beoordeeld moeten worden en dan ieder jaar opnieuw de vraag aan de orde komt of thuisplaatsing van de minderjarigen mogelijk is.
5.9 De Stichting heeft zich schriftelijk bereid verklaard de voogdij te aanvaarden.
5.10 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarigen onvoldoende zijn om de onder 5.3 genoemde dreiging weg af te wenden en dat aan de voorwaarden voor gedwongen ontheffing van het gezag van de minderjarigen is voldaan, zodat het verzoek van de Raad zal worden toegewezen.
6 Beslissing
De rechtbank:
6.1 Ontheft:
- [naam moeder],
- [naam vader],
beiden wonende te [plaats],
van het gezag over de minderjarigen [naam],
- [naam kind 1], geboren op [datum] 1998 in de gemeente [plaats];
- [naam kind 2], geboren op [datum] 1999 in de gemeente [plaats];
- [naam kind 3], geboren op [datum] 1999 in de gemeente [plaats].
6.2 Benoemt tot voogdes over voornoemde minderjarigen:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, Locatie Haarlem, waarbij de maatregel zal worden uitgevoerd door de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
6.3 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij vooraard.
6.4 Wijst af het meer of anders verzochte
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Otter, voorzitter, en mr. C.S. Naarden en mr. C.M. Cichowski-van der Kleijn, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van M.P. Joukes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2013.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dien het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of adat deze hun op andere wijze bekend is geworden.