ECLI:NL:RBNHO:2013:CA2305

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
519818 CV EXPL 11-9430
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K.I. Oyunlu
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door botsing met bagageband

In deze zaak vorderden vier passagiers compensatie van Transavia Airlines C.V. wegens een vertraging van meer dan drie uur van hun vlucht van Amsterdam naar Menorca op 12 juli 2009. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met Transavia en eisten een schadevergoeding van € 250,00 per persoon, in totaal € 1.000,00, plus wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Transavia weigerde de compensatie en voerde aan dat de passagiers niet ontvankelijk waren omdat zij hun vorderingen aan EU Claim hadden overgedragen. Daarnaast stelde Transavia dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een botsing van de bagageband met het toestel, wat leidde tot een noodzakelijke reparatie.

De kantonrechter oordeelde dat de passagiers wel degelijk ontvankelijk waren in hun vordering, aangezien er geen akte van cessie was overgelegd. De rechter verwierp ook het verweer van Transavia over de buitengewone omstandigheden. De kantonrechter stelde vast dat de botsing met de bagageband inherent was aan de normale bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij en derhalve niet als een buitengewone omstandigheid kon worden aangemerkt. De rechter oordeelde dat de passagiers recht hadden op compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij langdurige vertragingen.

Uiteindelijk werd Transavia veroordeeld tot betaling van € 1.000,00 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en werd het verzoek om buitengerechtelijke incassokosten afgewezen. De proceskosten werden ook aan Transavia opgelegd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 519818 CV EXPL 11-9430
datum uitspraak: 28 mei 2013
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[4 passagiers]
allen te [woonplaats]
eisers
hierna tezamen te noemen: de passagiers
gemachtigde: E.S.A. Wiggers
tegen
de commanditaire vennootschap
TRANSAVIA AIRLINES C.V.
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: Transavia
gemachtigde: mr. M. Reevers
De verdere procedure
Bij vonnis van 15 november 2012 heeft de kantonrechter bepaald dat Transavia gelegenheid wordt geboden voor pleidooi. Op 17 en 31 januari 2013 hebben pleidooien plaatsgevonden in de voorliggende zaak en in een groot aantal andere zaken waarin dezelfde problematiek speelt. Transavia heeft op 17 januari 2013 de rechtbank in algemene zin geïnformeerd over haar bedrijfsvoering. Op 31 januari 2013 zijn aan de orde gekomen in algemene zin de juridische aspecten van artikel 5 lid 3 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). Op 15 maart 2013 heeft het pleidooi plaatsgevonden waarin onder meer de specifieke aspecten van de voorliggende zaak aan de orde zijn geweest. Partijen hebben pleitaantekeningen en stukken in het geding gebracht.
De feiten
a. De passagiers hebben met Transavia een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Transavia de passagiers zou vervoeren van Amsterdam naar Menorca (Spanje) 12 juli 2009 met vluchtnummer HV 471, hierna: de vlucht.
b. De vlucht heeft een vertraging van meer dan 3 uur opgelopen.
c. De passagiers hebben compensatie van Transavia gevorderd ten bedrage van in totaal € 250,00 per passagier in verband met voornoemde vertraging.
d. Transavia heeft geweigerd de compensatie te betalen.
De vordering
De passagiers vorderen dat Transavia bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.000, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 oktober 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
- € 178,50 aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 oktober 2010;
- de proceskosten vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum vonnis.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening), het Sturgeon arrest van
19 november 2009 en het Wallentin Hermann-arrest van 22 december 2008. De passagiers stellen dat Transavia vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.
Het verweer
Transavia betwist de vordering. Transavia beroept zich op de niet ontvankelijkheid van de passagiers. Transavia voert daartoe aan dat de passagiers de bevoegdheid om op eigen naam tegen Transavia te procederen hebben prijsgegeven door mogelijke aanspraken jegens Transavia over te dragen aan EU Claim. Transavia voert daarnaast aan dat de passagiers geen aanspraak meer op compensatie toekomt omdat zij niet binnen bekwame tijd hebben geklaagd.
Voorts voert Transavia aan dat de vordering dient te worden afgewezen omdat – kort samengevat – er sprake is van vertraging en er dan geen aanspraak bestaat op compensatie. Daarnaast voert Transavia aan dat de datum van onderhavige vlucht vóór het Sturgeon arrest is gelegen en zij derhalve geen compensatie verschuldigd is.
Tenslotte voert Transavia aan dat zij geen compensatie verschuldigd is omdat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Ter onderbouwing van dit standpunt voert zij aan dat - voorafgaande aan de voorgaande vlucht - de dienst, die de afhandeling van de bagage verzorgt, per ongeluk met de mobiele bagageband tegen het toestel is aangereden. De botsing heeft geleid tot een deuk in het toestel, aan het vrachtruimluik. Een deuk kan onvoorzienbare gevolgen hebben voor de vliegveiligheid. Om die reden moest de technische dienst het toestel repareren, alvorens verder gevlogen kon worden. Teneinde de vertraging voor de passagiers te beperken, heeft Transavia een ander toestel ingehuurd. De voorgaande vlucht kwam hierdoor met een vertraging aan op de luchthaven van Amsterdam. Door deze vertraging kon het toestel niet op tijd naar Menorca vertrekken.
Verder kan Transavia, mocht zij worden veroordeeld tot het betalen van compensatie, deze schade niet verhalen op de dienst die de afhandeling van de bagage verzorgt, omdat deze iedere aansprakelijkheid ter zake heeft uitgesloten.
Transavia betwist tenslotte de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten.
De beoordeling
1. Het enkele feit dat de passagiers aan EUclaim B.V. een volmacht hebben gegeven om de vordering namens hen te innen, betekent niet dat de eigendom van het vorderingsrecht aan EUclaim B.V. is overgedragen. Daarvoor is immers een akte van cessie vereist, en het bestaan daarvan is gesteld noch gebleken. De passagiers kunnen de vordering in rechte dan ook uitsluitend zelf instellen, zodat het verweer van Transavia op niet ontvankelijkheid faalt.
2. Aangezien partijen een vervoersovereenkomst hebben gesloten in de zin van artikel 8:1390 BW, is de in artikel 8:1835 BW opgenomen vervaltermijn van twee jaar van toepassing. Deze vervaltermijn geldt immers voor iedere vordering ter zake van een overeenkomst van luchtvervoer en vangt aan op de dag volgend op de dag van aankomst van het luchtvaarttuig ter bestemming, op de dag, waarop het luchtvaartuig had moeten aankomen of de dag waarop het luchtvervoer wordt onderbroken. De onderhavige vorderingen zijn binnen deze termijn ingesteld, zodat het beroep van Transavia op overschrijding van de klachttermijn wordt verworpen.
3. Uit de beantwoording van de prejudiciële vragen (het arrest van het Hof van 23 oktober 2012 in de gevoegde zaken C-581/10 (Nelson – Lufthansa) en C-629/10 (TUI c.s. – Civil Aviation Authority) volgt –kort samengevat– dat het Sturgeon-arrest als geldend recht dient te worden beschouwd, zodat de passagiers ook bij vertraging van een zekere duur recht op compensatie kunnen hebben. Het Hof heeft in het Nelson-arrest overwogen (rechtsoverweging 94) dat de werking van het Sturgeon arrest niet in tijd behoeft te worden beperkt. Hieruit volgt dat ook passagiers van langdurig vertraagde vluchten die vóór het Sturgeon arrest zijn uitgevoerd, recht op compensatie kunnen hebben.
4. Ten aanzien van het beroep van Transavia op buitengewone omstandigheden overweegt de kantonrechter in algemene zin als volgt. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
5. Niet alle buitengewone omstandigheden geven aanleiding tot vrijstelling van de compensatieverplichting. De luchtvaartmaatschappij moet stellen en aantonen dat deze omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden voldoen aan voor de luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden. Het moet gaan om omstandigheden waarop de luchtvervoerder geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen.
6. Het Europese Hof heeft in zijn arrest Wallentin-Hermann de buitengewone omstandigheid ‘onverwachte vliegveiligheidsproblemen’ nader ingevuld. Het Hof heeft geoordeeld dat technische mankementen kunnen worden beschouwd als onverwachte vliegveiligheidsproblemen. Aldus het Hof kunnen de omstandigheden die een dergelijk voorval vergezellen alleen dan als uitzonderlijk in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening worden aangemerkt, wanneer zij verband houden met een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en de luchtvaartmaatschappij hierop geen invloed kan uitoefenen wegens de aard of de oorsprong van de gebeurtenis.
7. Gelet op dit arrest is de kantonrechter van oordeel dat het door Transavia gedane beroep op buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de verordening niet kan slagen. De door Transavia aangevoerde feiten en omstandigheden zijn inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van Transavia. Deelname aan het (vlieg)verkeer brengt immers het risico met zich op verkeersongelukken, zodat de botsing met een bagageband niet valt onder buitengewone omstandigheden in de zin van de verordening. Dat Transavia in dit geval geen daadwerkelijke invloed kon uitoefenen op de botsing en de schade niet kan verhalen, maakt dit niet anders.
8. Nu Transavia voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen.
9. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
10. De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Transavia heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. Niet gesteld of gebleken is dat de door de passagiers verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
11. Transavia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De gevorderde rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 14 dagen na heden, nu Transavia ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De gevorderde rente over de proceskosten zal evenwel worden toegewezen met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt Transavia tot betaling aan de passagiers van € 1.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 oktober 2010 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
- veroordeelt Transavia tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd,
dagvaarding € 90,81
griffierecht € 202,00
salaris gemachtigde € 500,00
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.I. Oyunlu en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.