ECLI:NL:RBNHO:2013:CA3002

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
zaak/rolnr.: 518176 CV EXPL 11-8724
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door staking van Franse verkeersleiders

In deze zaak hebben passagiers van Transavia Airlines C.V. een vordering ingesteld wegens vertraging van hun vlucht HV797 van Rotterdam naar Las Palmas op 27 februari 2010. De vlucht had een vertraging van ongeveer 4,5 uur, en de passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. Transavia betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een staking van de Franse luchtverkeersleiding, die volgens hen een buitengewone omstandigheid vormde. De kantonrechter oordeelde echter dat Transavia onvoldoende had aangetoond dat de vertraging daadwerkelijk het gevolg was van deze staking en dat zij niet in staat was om de vertraging te voorkomen, zelfs niet met alle beschikbare middelen. De rechter wees de vordering van de passagiers toe en veroordeelde Transavia tot betaling van € 800,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 518176 CV EXPL 11-8724
datum uitspraak: 7 mei 2013
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
1. [A.]
2. [B.]
3. [C.]
te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde K.N. Maassen en mr. P.N. Meijer
de commanditaire vennootschap
TRANSAVIA AIRLINES C.V.
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen Transavia
gemachtigde mr. M. Reevers
De procedure
De passagiers hebben Transavia gedagvaard op 9 juni 2011. Transavia heeft schriftelijk geantwoord. De passagiers hebben daarop schriftelijk gereageerd, waarna Transvia nog een schriftelijke reactie heeft gegeven. De kantonrechter heeft vervolgens beslist de zaak aan te houden tot 22 november 2012 in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie - hierna te noemen: het Hof - op de aan hem gestelde prejudiciële vragen over de rechtsgeldigheid van het zogenaamde Sturgeon-arrest. Partijen hebben hun standpunten toegelicht bij pleidooi van 17 en 31 januari en 14 maart 2013. Partijen hebben pleitnotities overgelegd.
De feiten
a. De passagiers hebben met Transavia een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Transavia de passagiers zou vervoeren van Rotterdam naar Las Palmas op 27 februari 2010 met vertrektijd 17.30 uur (lokale tijd) en vluchtnummer HV797 hierna: de vlucht.
b. De vlucht heeft een vertraging van omstreeks 4,5 uur opgelopen.
c. De passagiers hebben bij brief van 15 maart 2010 compensatie van Transavia gevorderd in verband met voornoemde vertraging ten bedrage van in totaal € 1.350,00.
d. Transavia heeft geweigerd dit bedrag te betalen.
De vordering
De passagiers vorderen na vermindering van eis dat Transavia bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 50,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en het Sturgeon arrest van 19 november 2009. De passagiers stellen dat Transavia vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.
Het verweer
Transavia betwist de vordering. Zij voert primair aan dat de vordering jegens de minderjarige [C.] gelet op artikel 3 lid 3 van de Verordening moet worden afgewezen, omdat deze passagier gratis heeft gevlogen. Voor hem was geen stoel gereserveerd.
Subsidiair voert Transavia aan dat de vordering dient te worden afgewezen omdat – kort samengevat – er sprake is van vertraging en er dan geen aanspraak bestaat op compensatie.
Meer subsidiair voert Transavia aan dat zij geen compensatie verschuldigd is omdat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Ter onderbouwing van haar subsidiaire standpunt heeft Transavia aangevoerd dat van 23 februari tot 27 februari 2010 8.00 uur een staking heeft plaatsgevonden van de Franse luchtverkeersleiding, die invloed heeft gehad op de vluchtuitvoering van Transavia. Door de stakingen was het niet of nauwelijks mogelijk om door het Franse luchtruim te vliegen. Vluchten naar de Canarische eilanden moesten een andere route vliegen. Slechts een deel van de vloot van Transavia is uitgerust om deze routes te vliegen. De vliegtijden waren daardoor beduidend langer, soms zelfs de dubbele tijd. Dit heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat de crew uit de wettelijke uren liep en vlucht HV797 niet meer mocht worden uitgevoerd. Transavia heeft deze staking niet kunnen voorkomen en heeft op deze staking geen invloed uit kunnen oefenen. Transavia heeft alles gedaan om de vertraging voor de passagiers zou beperkt mogelijk te houden.
De beoordeling
1. De voor de minderjarige [C.] gevorderde compensatie zal worden afgewezen.
De passagiers hebben tegenover het verweer van Transavia dat het minderjarige kind van eisers sub 1 en 2 gratis heeft gevlogen onvoldoende aannemelijk gemaakt dat voor het ticket van deze minderjarige daadwerkelijk een bedrag in rekening is gebracht. Dit leidt tot de vaststelling dat het minderjarige kind gratis heeft gereisd, en uit artikel 3 lid 3 volgt dat in dat geval de Verordening niet van toepassing is.
2. Uit de beantwoording van de prejudiciële vragen (het arrest van het Hof van 23 oktober 2012 in de gevoegde zaken C-581/10 (Nelson – Lufthansa) en C-629/10 (TUI c.s. – Civil Aviation Authority) volgt –kort samengevat– dat het Sturgeon-arrest als geldend recht dient te worden beschouwd, zodat de passagiers ook bij vertraging van een zekere duur recht op compensatie kunnen hebben, tenzij sprake is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in paragraaf 14 van de Verordening.
3. Ten aanzien van het beroep van Transavia op buitengewone omstandigheden overweegt de kantonrechter als volgt. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert. Op grond van artikel 5 lid 3 van de Verordening is de luchtvaartmaatschappij niet verplicht compensatie als bedoeld in artikel 7 te betalen, indien zij kan aantonen dat de annulering of vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.
4. Het Europese Hof heeft in zijn arrest Wallentin-Hermann van 22 december 2008 in rechtsoverweging 40 overwogen dat, aangezien niet alle buitengewone omstandigheden aanleiding geven tot vrijstelling, de luchtvaartmaatschappij die zich op dergelijke omstandigheden beroept bovendien moet aantonen dat de genoemde omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van aan de situatie aangepaste maatregelen, dat wil zeggen maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden met name voldoen aan voor de betrokken luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden. In rechtsoverweging 41 heeft het Hof overwogen dat de vervoerder dient aan te tonen dat hij zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot annulering – en na het Sturgeonarrest – tot langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5. Transavia heeft aangevoerd dat de onderhavige vlucht is vertraagd als gevolg van de staking van de Franse verkeersleiders. Met Transavia is de kantonrechter van oordeel dat een staking (-niet van het eigen personeel-) in beginsel een buitengewone omstandigheid oplevert die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kan worden voorkomen. De staking was evenwel om 08.00 uur op 27 februari 2010 afgelopen en de onderhavige vlucht stond om 17.30 uur die dag gepland vanaf Rotterdam. Daarnaast heeft Transavia aangevoerd dat de vlucht niet meer kon worden uitgevoerd omdat de crew uit de uren liep door de vertragingen als gevolg van de stakingen elders in het schema. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Transavia hiermee onvoldoende gesteld om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat de vertraging van de onderhavige vlucht het gevolg is geweest van die buitengewone omstandigheid en dat de luchtvaartmaatschappij de vertraging zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden. Er is dan ook geen grond voor de conclusie dat Transavia in de onderhavige zaak op grond van artikel 5 lid 3 van de Verordening niet verplicht is de compensatie te betalen.
6. Gelet op het voorgaande zal de vordering tot betaling van € 800,00, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
7. De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Transavia heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. Niet gesteld of gebleken is dat de door passagiers verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
8. Transavia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt Transavia tot betaling aan de passagiers van € 800,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 800,00 vanaf 6 april 2010, tot aan de dag van voldoening van (de deelbetalingen van) dit bedrag;
- veroordeelt Transavia tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd,
dagvaarding € 100,33
griffierecht € 142,00
salaris gemachtigde € 500,00;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.