RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
uitspraak van de meervoudige kamer van 31 mei 2013 in de zaak tussen
Liandon B.V., te Duiven, eiseres
(gemachtigde: mr. A.T. Meijer),
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, verweerder
(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Nielen).
Bij besluit van 18 mei 2011 (het primaire besluit) is aan eiseres een definitieve schadevergoeding toegekend in verband met nadeelcompensatie voor het projectdeel Noorddammerweg N201.
Bij besluit van 5 september 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2013. Eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn voor verweerder verschenen H.T. Kok, projectleider N201, en W.R. van Oudbroekhuizen, werkzaam bij adviesbureau Goconnectit.
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. In verband met de realisatie van het wegenproject N201+ was het noodzakelijk kabels en leidingen te verleggen aan de Noorddammerweg in de gemeente Amstelveen en Uithoorn. Bij brief van
8 oktober 2008 is aan de rechtsvoorganger van Liandon, Nuon Tecno, een verzoek gedaan om aanpassing van kabels en leidingen. Op 22 oktober 2010 heeft eiseres een kostenopgave ingediend bij verweerder voor het verleggen van 50 kV-kabels. De kostenopgave betrof een bedrag van € 129.956,00 exclusief BTW. Met het primaire besluit heeft de commissaris van de Koningin in de provincie Noord-Holland eiseres meegedeeld dat de definitieve schadevergoeding is bepaald op € 96.805,20 exclusief BTW. In bezwaar heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de correctie van € 6.267,80 omschreven als: “aandeel materiaalkosten boring”. Dit betreft de kosten van een mantelbuis.
Het verleggen van de leidingen is uitgevoerd door middel van een zogenaamde gestuurde boring. De boring is verricht onder het dijklichaam van de aan te leggen N201, onder een stuk watergang en onder een deel reeds bestaande weg, de Noorddammerweg. In de oude situatie lag er onder de watergang en de Noorddammerweg reeds een leiding in een mantelbuis.
Vast staat dat partijen in onderling overleg hebben besloten dat voor het verleggen van de leidingen in de onderhavige situatie een gestuurde boring de meest aangewezen oplossing is. Voorts staat vast dat indien sprake is van een gestuurde boring, gebruik dient te worden gemaakt van een mantelbuis. Verweerder heeft, in overleg met eiseres, ervoor gekozen de boring te laten uitvoeren door één aannemer, om de praktische reden dat coördinatie nodig was in verband met eveneens te verleggen leidingen en noodzakelijke boringen voor KPN en PWN. De 50 kV-kabels zijn gelegen buiten het beheergebied van de provincie en niet op basis van eigendom of een zakelijk recht.
2. In geschil is de vraag of de gebruikte mantelbuis valt onder het begrip materiaalkosten of onder het begrip uitvoeringskosten. Eiseres ziet deze kosten als uitvoeringskosten, waarvan de kosten voor rekening van verweerder dienen te komen. Verweerder merkt de kosten van de mantelbuis aan als materiaalkosten, waarvan de kosten voor rekening van eiseres komen.
3. Van toepassing is de Schadevergoedingsregeling verlegging kabels en leidingen buiten beheergebied van de Provincie Noord-Holland 2005 (hierna: de Schadevergoedingsregeling).
In artikel 2, onder 6, van de Schadevergoedingsregeling is bepaald dat voor zover de te verleggen of aan te passen kabel of leiding niet op basis van eigendom of een zakelijk recht buiten het beheergebied van de Provincie is gelegen, de materiaalkosten en de kosten van uit en in bedrijfstellen voor rekening komen van de kabel- of leidingbeheerder. De kosten van ontwerp en begeleiding en de uitvoeringskosten komen voor rekening van de Provincie.
In artikel 3 van de Schadevergoedingsregeling is bepaald dat onder materiaalkosten wordt verstaan:
- kosten van bedrijfseigen materialen die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de functie van de te verleggen kabel of leiding en daarvoor noodzakelijke beschermingsconstructies. Hieronder worden in elk geval verstaan kosten van kabel- en leidingcomponenten, kosten van elektrotechnische, werktuigbouwkundige en civieltechnische materialen, alsmede kosten van bouwmaterialen bestemd voor gebouwen waarin delen van kabel- en leidingsystemen worden ondergebracht.
In de toelichting op artikel 3 staat dat bij de definiëring van het begrip “materiaalkosten” is uitgegaan van de gedachte dat in beginsel die materiaalkosten voor rekening van de leidingbeheerder komen, die – het infrawerk waarvoor moet worden verlegd, weggedacht – hoe dan ook gemaakt hadden moeten worden. Dit impliceert, dat indien voor het kabel- of leidingwerk een beschermingsconstructie nodig is in de vorm van b.v. een stenen opstal (denk aan technische apparatuur ten behoeve van telecommunicatie) de materiaalkosten daarvan voor rekening van de leidingbeheerder blijven. Ook de kosten van transport van materialen naar de bouwplaats dienen te worden begrepen onder het begrip “materiaalkosten”.
In artikel 5 van de Schadevergoedingsregeling is bepaald dat onder uitvoeringskosten worden verstaan:
- kosten van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaamheden (zoals werkputten en ondersteuningen);
- kosten samenhangend met de uitvoering van het verwijderen van verlaten kabels of leidingen. De ter plaatse vrijgekomen materialen zijn c.q. worden eigendom van de leidingbeheerder;
- kosten voor constructieve en bijzondere voorzieningen die nodig zijn in verband met de aanraking van het infrastructuurwerk (zoals overkluizingen en mantelbuizen);
- kosten van tijdelijke voorzieningen van fysieke aard, zoals extra- kabel en leidingvoorzieningen die worden opgeheven zodra de definitieve verlegging is gerealiseerd in samenhang met de voortgang van het infrastructuurproject.
4. Eiseres verwijst voor haar standpunt dat sprake is van uitvoeringskosten naar de toelichting op artikel 3 van de Schadevergoedingsregeling. Als er geen sprake was geweest van het project N201, was volgens eiseres niet gekozen voor een gestuurde boring. Dan had volstaan kunnen worden met het aanleggen van een open sleuf. Onder normale omstandigheden zou het beschermingswerk in de vorm van een mantelbuis niet nodig zijn geweest, zodat reeds om die reden de mantelbuizen niet zijn aan te merken als materiaalkosten. Verweerder heeft volgens eiseres ten onrechte de conclusie getrokken dat de aan te brengen mantelbuis – wil sprake zijn van uitvoeringskosten – nodig moet zijn ter bescherming van het infrastructuurwerk, nu deze conclusie geen steun vindt in artikel 5 of de toelichting op artikel 5 van de Schadevergoedingsregeling.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond faalt en overweegt hiertoe het volgende. Niet in geschil is dat in het onderhavige geval voor het verleggen van de leidingen een gestuurde boring technisch gezien de beste oplossing was. Voorts staat vast dat bij een gestuurde boring het gebruik van mantelbuizen noodzakelijk is. De mantelbuis is gebruikt om de boring mogelijk te maken en dient tevens ter bescherming van de leiding of kabel. Dit is ter zitting door eiseres erkend. Nu het gaat om kosten die zijn gemaakt ter bescherming van de leiding of kabel, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van materiaalkosten als bedoeld in artikel 3 van de Schadevergoedingsregeling en niet van uitvoeringskosten als bedoeld in artikel 5 van de Schadevergoedingsregeling. Immers artikel 5 van de Schadevergoedingsregeling spreekt over kosten voor constructieve en bijzondere voorzieningen die nodig zijn in verband met de aanraking van het infrastructuurwerk. Daarvan is hier geen sprake. De mantelbuis is niet nodig vanwege de aanraking met het infrastuctuurwerk, maar dient ter bescherming van de leiding of kabel. Dat indien de N201 wordt weggedacht, eiseres niet had gekozen voor een gestuurde boring, maakt dit niet anders. De keuze voor het gebruik van mantelbuizen houdt immers geen verband met de aanraking van het infrastructuurwerk, maar is ingegeven door de noodzakelijke bescherming van de kabels. Verweerder heeft terecht de conclusie getrokken dat wil sprake zijn van uitvoeringskosten vereist is dat de kosten voor de mantelbuizen zijn gemaakt ter bescherming van het infrastuctuurwerk, nu uit de tekst van artikel 5 van de Schadevergoedingsregeling blijkt dat dit een voorwaarde is.
5. Namens eiseres is voorts aangevoerd dat het de gebruikelijke gang van zaken is om in een geval als dit de kosten van mantelbuizen als uitvoeringskosten aan te merken. Verwezen wordt in dit verband naar de Nadeelcompensatieregeling Kabels en Leidingen (NKL).
Nog daargelaten dat niet vaststaat of dit inderdaad de gebruikelijke gang van zaken is, overweegt de rechtbank dat de NKL een andere regeling betreft, terwijl het onderhavige geschil gaat over de lezing en uitleg van de van toepassing zijnde Schadevergoedingsregeling. Reeds hierom kan deze beroepsgrond van eiseres niet slagen.
6. Eiseres heeft zich verder op het standpunt gesteld dat een gestuurde boring niet kan worden uitgevoerd zonder mantelbuizen, in verband met instortingsgevaar, of beschadiging aan de kabels (door aanraking met het infrastructuurwerk). Als eiseres zelf een boring uitvoert, wordt het gebruik van mantelbuizen ook vereist door de verzekeraar, in verband met het risico dat eiseres schade moet compenseren bij storingen. Het gebruik van mantelbuizen is een ondernemingsbeslissing waar verweerder niet in mag treden. In dit geval heeft verweerder bovendien zelf de boring laten verrichten en werd het boorgat aan eiseres opgeleverd met enkele mantelbuizen. Kennelijk was verweerder ook overtuigd van de noodzaak van het gebruik van mantelbuizen.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Vast staat dat partijen in onderling overleg hebben besloten dat een gestuurde boring de meest aangewezen oplossing was. Om praktische redenen, in verband met coördinatie met KPN en PWN, is in onderling overleg ervoor gekozen om de boringen door één aannemer te laten verrichten voor alle betrokken partijen. Deze opdracht is door verweerder gegeven. Echter, dat in onderling overleg is besloten tot een gestuurde boring, maakt niet dat verweerder daarmee verplicht zou zijn om de kosten van de mantelbuis te vergoeden. Doorslaggevend blijft namelijk of de mantelbuis als uitvoeringskosten als bedoeld in artikel 5 van de Schadevergoedingsregeling kan worden aangemerkt. Daarvoor is vereist dat de mantelbuis diende ter bescherming van het infrastuctuurwerk, en zoals reeds onder 3. is overwogen was dat niet het geval. De omstandigheid dat het gebruik van mantelbuizen bij gestuurde boringen door verzekeraars wordt verlangd, wijst er bovendien op dat de mantelbuizen dienen ter bescherming van de leidingen.
7. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op juiste gronden is genomen. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzitter, mr. A.T.B. de Vries en mr. E.P.W. van de Ven, leden, in aanwezigheid van mr. A. Buiskool, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2013.
afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.