RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2013 in de zaak tussen
[naam eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. E.T. Stevens),
het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort, verweerder
(gemachtigde: T. van der Kleij).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: . [naam derde partij], te [woonplaats],
hierna te noemen: [naam derde partij]
(gemachtigde: mr. J. Hobo).
Bij besluit van 13 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan derde-partij.
Bij besluit van 6 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2013. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door mr. J.M. Stedelaar als waarnemer van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde.
1. [naam derde partij] heeft op 27 juni 2012 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gedeeltelijk vervangen van een balkonhek op een aanbouw aan de achterzijde van zijn woning aan de [adres woning derde partij]. Door plaatsing van het balkonhek op de aanbouw ontstaat een dakterras met een diepte van 2,80 meter. Eiser is woonachtig aan [adres eiser]. De woning en tuin van eiser grenzen aan de woning en tuin van [naam derde partij].
Op 11 juli 2012 heeft de welstands- en monumentencommissie aan verweerder geadviseerd dat het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Verweerder heeft vervolgens op grond van artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aan [naam derde partij] een omgevingsvergunning verleend. Volgens verweerder is het plan in overeenstemming met het ter plekke geldende bestemmingsplan “[plaatsnaam]” (hierna; het bestemmingsplan) en voldoet het plan aan redelijke eisen van welstand. Verweerder heeft het besluit in bezwaar gehandhaafd.
2. Eiser voert aan dat het plan in strijd is met artikel 15, vijfde lid, sub 1 van het bestemmingsplan vanwege overschrijding van de achtergevelrooilijn. Verweerder is ten onrechte uitgegaan van de definitie van achtergevelrooilijn uit de gemeentelijke bouwverordening. Bij het bepalen van de achtergevelrooilijn moet worden aangesloten bij het begrip ‘gevellijn’ zoals in artikel 1 van het bestemmingsplan gedefinieerd. Gelet op artikel 15, vijfde lid, sub i van het bestemmingsplan is met ‘gevellijn’ zowel de voorgevelrooilijn als de achtergevelrooilijn bedoeld.
3. Eiser voert verder aan dat de achtergevelrooilijn anders ligt dan waar verweerder vanuit is gegaan. Verweerder heeft ten onrechte artikel 2.5.11 van de bouwverordening toegepast.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor het begrip ‘achtergevelrooilijn’ niet zonder meer kan worden uitgegaan van ‘gevellijn’, omdat achtergevelrooilijn niet is gedefinieerd in het bestemmingsplan. Op grond van artikel 9 van de Woningwet moet worden teruggevallen op het voorschrift uit de bouwverordening.
5. In artikel 2.1, eerste lid, sub a, Wabo is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
In artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, Wabo, voor zover hier relevant, is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
6. In artikel 1 van het bestemmingsplan is bepaald dat onder ‘gevellijn’ wordt verstaan: de denkbeeldige lijn op een bouwperceel die in het verlengde ligt van de gevel van het hoofdgebouw.
Een omschrijving van het begrip achtergevelrooilijn ontbreekt.
Artikel 15, vijfde lid, aanhef en onder sub i van het bestemmingsplan luidt als volgt:
Voor het bouwen van bijgebouwen en aan- en uitbouwen gelden de volgende bepalingen:
i. indien een balkon c.q. een dakterras op het dak van een bijgebouw of aan- en uitbouw wordt opgericht, dan mag de overschrijding van de achtergevelrooilijn maximaal 1,50 meter bedragen met een maximum oppervlakte van 10 m2.
7. In artikel 9, tweede lid, van de Woningwet is bepaald dat voorschriften van de bouwverordening van toepassing blijven indien het desbetreffende bestemmingsplan geen voorschriften bevat, die hetzelfde onderwerp regelen, tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt.
8. In artikel 2.5.11 van de Bouwverordening is de ligging van de achtergevelrooilijn bepaald.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voor de uitleg van het begrip ‘achtergevelrooilijn’ uit het bestemmingsplan ten onrechte op grond van artikel 9 van de Woningwet is teruggevallen op een definitie daarvan in de bouwverordening. Indien op grond van artikel 9 van de Woningwet wordt teruggevallen op een voorschrift van de bouwverordening, moet het gaan om normerende voorschriften en niet om definitiebepalingen, zoals hier aan de orde is. Het ligt in dit geval bovendien niet voor de hand om voor de uitleg van het begrip ‘achtergevelrooilijn’ aan te sluiten bij de bouwverordening. De achtergevelrooilijn is in de bouwverordening namelijk gedefinieerd als uiterste grens waarachter in beginsel niet meer mag worden gebouwd. In artikel 15, vijfde lid, aanhef en onder sub i van het bestemmingsplan gaat het juist om dakterassen op aan- en uitbouwen die zich voorbij de achtergevelrooilijn bevinden. Het standpunt van verweerder komt er in feite op neer dat het hele dak van een aan- en uitbouw als dakterras mag worden gebruikt, terwijl het bestemmingsplan dat juist probeert te beperken tot 1,50 meter voorbij de achtergevelrooilijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ‘achtergevelrooilijn’ in artikel 15, vijfde lid, aanhef en onder sub i van het bestemmingsplan moet worden uitgelegd aan de hand van het begrip ‘gevellijn’ zoals gedefinieerd in artikel 1 van het bestemmingsplan.
10. Gelet op het voorgaande wordt onder achtergevelrooilijn verstaan: de denkbeeldige lijn op een bouwperceel die in het verlengde ligt van de achtergevel van het hoofdgebouw. Een balkon of dakterras mag op grond van het bestemmingsplan die lijn niet meer dan 1,50 meter overschrijden. In dit geval bedraagt de overschrijding van het dakterras 2,80 meter, zodat sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
11. Omdat het bouwplan van [naam derde partij] in strijd is met het bestemmingsplan had verweerder geen omgevingsvergunning mogen verlenen op grond van artikel 2.10, eerste lid, sub c van de Wabo. Verweerder had de aanvraag van [naam derde partij] op grond van artikel 2.10, tweede lid van de Wabo mede moeten aanmerken als een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan. De beroepsgrond van eiser slaagt.
12. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder de aanvraag van [naam derde partij] mede aanmerken als een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan en daar alsnog op beslissen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
13. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser en [naam derde partij] in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. Tenzij er aanleiding bestaat anders te beslissen, zal met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb een nader onderzoek ter zitting achterwege blijven.
14. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze
tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, rechter, in aanwezigheid van
mr.drs. I. Helmich, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele)
einduitspraak in deze zaak.