ECLI:NL:RBNHO:2014:10041

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
2676424 CV EXPL 14-314
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.E. van Oosten – van Smaalen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid werkgever bij re-integratie van arbeidsongeschikte werkneemster met tegenstrijdige deskundigenadviezen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een werkneemster en haar werkgever, Dirk van den Broek Supermarkten B.V. De werkneemster, die sinds 1998 als caissière in dienst was, werd arbeidsongeschikt verklaard na een ongeval in 2009. Na een periode van loonbetaling door de werkgever, legde het UWV een loonsanctie op aan de werkgever vanwege tekortkomingen in de re-integratieverplichtingen. De werkneemster vorderde loon over de periode waarin zij niet kon werken, met een beroep op de onterecht geweigerde re-integratie door de werkgever.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever zijn eindverantwoordelijkheid voor de re-integratie correct had nagekomen. De werkgever had niet alleen de adviezen van de door de werkneemster ingeschakelde bedrijfsarts gevolgd, maar ook aanvullend onderzoek laten verrichten. De rechter constateerde dat er gedurende de procedure verschillende tegenstrijdige adviezen waren gegeven door deskundigen over de arbeids(on)geschiktheid van de werkneemster. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever, gezien de tegenstrijdige adviezen, zorgvuldig had gehandeld door het UWV om advies te vragen en de werkneemster uiteindelijk weer in dienst te nemen.

De vordering van de werkneemster werd afgewezen, omdat zij niet had aangetoond dat de werkgever zijn re-integratieverplichtingen niet was nagekomen. De proceskosten werden aan de werkneemster opgelegd, omdat zij in het ongelijk was gesteld. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers bij de re-integratie van arbeidsongeschikte werknemers, vooral in situaties met tegenstrijdige medische adviezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 2676424 CV EXPL 14-314
datum uitspraak: 22 oktober 2014

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER

inzake

[Werkneemster]

te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen [Werkneemster]
gemachtigde : mr. W.J.A. Vis (DAS rechtsbijstand)
tegen

Dirk van den Broek Supermarkten B.V.

te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen Dirk
gemachtigde mr. R.J. Stoop

De procedure

[Werkneemster] heeft Dirk gedagvaard op 23 december 2013. Dirk heeft schriftelijk geantwoord.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 19 februari 2014 een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 2 april 2014. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.

De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
[Werkneemster], thans 50 jaar oud, is op 12 oktober 1998 voor bepaalde tijd bij Dirk in dienst getreden als caissière. Na een jaar is haar dienstverband voor onbepaalde tijd voortgezet.
Op 2 december 2009 is [Werkneemster] arbeidsongeschikt geworden wegens elleboogletsel dat zij heeft opgelopen bij een ongeval, dat haar buiten het werk is overkomen. Als gevolg daarvan kon zij haar werk als caissière niet meer uitoefenen. Dirk heeft gedurende twee jaar het loon aan [Werkneemster] doorbetaald.
Het UWV heeft Dirk vervolgens een loonsanctie van 52 weken opgelegd vanwege tekortkoming(en) in haar re-integratieverplichtingen jegens [Werkneemster].
Bij rapport van 6 juli 2012 heeft de arbeidsdeskundige van Arbo Vitale met betrekking tot [Werkneemster] het volgende vermeld:
“(…) Ze ziet voor zichzelf een toekomst buiten Dirk en ze is actief met solliciteren, ze verwacht niet verdere ondersteuning van een re-integratiebedrijf nodig te hebben. (…)De functies vulploegmedewerker en kassamedewerker A zijn niet passend of passend te maken(…).”
Bij brief van 29 augustus 2012 heeft het UWV Dirk gemeld dat de loonsanctie alsnog werd beperkt tot 24 september 2012.
Het UWV heeft de WIA aanvraag van [Werkneemster] bij beschikking van 8 oktober 2012 afgewezen omdat zij minder dan 35 % arbeidsongeschikt was, waarbij het UWV overwoog: “
(…)Volgens ons heeft de werkgever voldoende gedaan aan uw re-integratie. Daarom stopt na de wachttijd zijn verplichting om bij ziekte uw loon door te betalen. Uw wachttijd is 104 weken en duurt tot en met 23 september 2012.(…)”
Bij brief van 31 oktober 2012 heeft [werkneemsters] gemachtigde aan Dirk het volgende meegedeeld:
“(…) Kort gezegd is het standpunt van mevrouw [Werkneemster] dat er bij uw concern voldoende herplaatsingsmogelijkheden zijn (…).”
Bij brief van 16 november 2012 heeft Dirk [werkneemsters] gemachtigde het volgende geschreven:
“(…) U geeft aan dat uw cliënt werkzaamheden kan verrichten zowel in uren als in taken. Echter gaat dit tegen het advies van de Bedrijfsarts in. Zowel de Bedrijfsarts, verzekeringsarts van het UWV en een arbeidsdeskundige hebben allen uitgesloten dat zij werkzaamheden kan verrichten in haar eigen functie dan wel in aangepaste werkzaamheden(…).”
Bij advies van 7 februari 2013 heeft arbeidsdeskundige [Z.] van het UWV geoordeeld dat de arbeidsongeschiktheid blijft voortduren en dat er geen mogelijkheden zijn de werknemer binnen 26 weken te herplaatsen in een aangepaste dan wel een andere passende functie, ook niet met behulp van scholing.
Op 18 februari 2013 heeft[X 1](“[X 2]”), bedrijfsarts van Medi-Ma, aan [Werkneemster] het volgende geadviseerd: “
Gelet op de bevindingen bij onderzoek meen ik dat de beperkingen te ruim zijn ingeschat. Het komt mij voor dat cliënte in staat geacht kan worden haar oorspronkelijk werk als parttime (32 uur per week) kassamedewerker zonder bezwaar van medische zijde in volle omvang kan verrichten.”
Bij advies van 24 april 2013 heeft arbeidsdeskundige [Z.] van het UWV geconcludeerd dat [Werkneemster] de komende 26 weken zal “herstellen voor de bedongen arbeid” en dat “herplaatsing in de bestaande functie van kassamedewerker mogelijk is”.
Bij beslissing van 4 juni 2013 heeft het UWV een aanvraag van Dirk voor een ontslagvergunning met betrekking tot [Werkneemster] afgewezen. Het UWV overwoog hierbij: “
Omdat de conclusie van de onafhankelijke bedrijfsarts d.d. 18 februari 2013 lijnrecht staat tegenover de arbeidsdeskundige rapportage d.d. 7 februari 2013 hebben we nogmaals advies gevraagd aan een arbeidsdeskundige en/of verzekeringsgeneeskundige binnen UWV.”Het UWV verwijst hierbij naar het onder k) vermelde advies.
Arbo Vitale heeft bij brief van 28 juni 2013 het volgende bericht met betrekking tot [Werkneemster]: “
Bij onderzoek vind ik beperkingen, maar deze zijn minimaal.(…) Ik adviseer, gegeven de huidige FML en door het UWV opgestelde FML in april 2013, te laten onderzoeken c.q. beoordelen of zij de eigen functie voor de volle omvang duurzaam kan verrichten.”
Bij rapportage van 12 juli 2013 heeft [Y. 1] van Arbeidskundig consult Expereans het volgende vermeld: “(…)
ConclusieWerkneemster is niet in staat om de eigen functie te vervullen met de thans geldende beperkingen. (…)”
In een telefonisch onderhoud van 15 augustus 2013 heeft de arbeidsdeskundige van het UWV Dirk geadviseerd [Werkneemster] haar werkzaamheden gedeeltelijk te laten hervatten. Dit advies heeft Dirk gevolgd en met ingang van 20 augustus 2013 heeft [Werkneemster] haar werkzaamheden als caissière bij Dirk hervat.

De vordering

[Werkneemster] vordert (samengevat) veroordeling van Dirk tot betaling van
€ 17.524,51 aan achterstallig loon over de periode 24 september 2012 tot 20 augustus 2013;
€ 8.726,26 aan wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW;
de wettelijke rente vanaf de 4-wekelijkse vervaldata van de na 24 september 2012 verschuldigde loonperioden tot aan de dag der algehele voldoening over het sub a en b gevorderde;
e proceskosten.
[Werkneemster] legt aan de vordering ten grondslag dat zij ten onrechte niet meer is toegelaten tot het werk terwijl zij ondubbelzinnig heeft aangegeven bij brief van 31 oktober 2012 werkzaamheden te willen hervatten. In de periode van 24 september 2012 tot 20 augustus 2013 heeft zij ten onrechte geen loon ontvangen. Daarom maakt zij aanspraak op dat loon met de maximale verhoging van 50% daarover.

Het verweer

Dirk betwist de vordering. Zij voert primair aan dat [Werkneemster] in de periode waarover zij loon vordert gelet op haar beperkingen zoals vastgelegd in de diverse deskundigenoordelen niet in staat was haar eigen functie uit te oefenen. [Werkneemster] heeft met een (andere) bedrijfsarts ([X 2]) contact opgenomen die op 18 februari 2013 onverwacht oordeelde dat zij wel weer zonder medische bezwaren haar eigen werk als caissière kon verrichten. Vóór deze datum hadden alle deskundigen het tegenovergestelde geoordeeld. Na 18 februari 2013 oordeelden de deskundigen steeds verschillend. Gelet op de tegenstrijdige berichten in combinatie met de herhaalde verzoeken van [Werkneemster] om haar eigen of ander passend werk te mogen hervatten heeft Dirk het UWV om advies gevraagd hoe om te gaan met deze tegenstrijdige berichtgeving. Het advies luidde, [Werkneemster] haar werkzaamheden gedeeltelijk te laten hervatten en dat heeft Dirk per 20 augustus 2013 gedaan. Pas vanaf die datum is [Werkneemster] in staat geacht de eigen functie uit te oefenen. Daarom dient de loonvordering over de periode van
24 september 2012 tot 20 augustus 2013 te worden afgewezen.
Subsidiair voert Dirk aan dat [Werkneemster] zich niet beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van arbeid in de periode 24 september 2012 tot 20 augustus 2013. Meer subsidiair voert Dirk aan dat [Werkneemster] een onjuiste referte periode heeft gehanteerd.
Nog meer subsidiair voert zij aan dat in geval van (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering deze verrekend dient te worden met de door [Werkneemster] ontvangen WW-uitkering.

De beoordeling

In geschil is het antwoord op de vraag voor wiens risico het komt dat de diverse deskundigen met betrekking tot de arbeids(on)geschiktheid van [Werkneemster] voor eigen dan wel passende werkzaamheden bij Dirk, van het ene op het andere moment van standpunt veranderen alsook onderling tegenstrijdige adviezen geven.
In het onderhavige geval heeft de arbeidsdeskundige bij het UWV op 6 juli 2012 geoordeeld dat voor [Werkneemster] het eigen werk niet passend is en andere functies niet passend te maken zijn (feit d); op 7 februari 2013 heeft deze deskundige geoordeeld de arbeidsongeschiktheid bleef voortduren en er geen mogelijkheden waren [Werkneemster] binnen 26 weken te herplaatsen in een aangepaste of andere passende functie, ook niet na scholing (feit i), om vervolgens op 24 april 2013 in tegenspraak hiermee te oordelen dat [Werkneemster] “de komende 26 weken zou herstellen voor de bedongen arbeid” (feit k).
De bedrijfsarts van Dirk heeft steeds geoordeeld dat [Werkneemster] het werk niet zou kunnen hervatten.
De door [Werkneemster] zelf ingeschakelde bedrijfsarts van Medi-Ma heeft op 18 februari 2013 in tegenstelling tot de tot dan toe gegeven oordelen gemeend dat [Werkneemster] in staat was haar eigen werk te hervatten (feit j).
Arbo Vitale heeft op 28 juni 2013, gelet op de diverse tegenstrijdige adviezen, aangeraden nog maar weer eens te laten onderzoeken of [Werkneemster] kon hervatten in eigen werk (feit m).
[Y. 2]van Expereans ten slotte concludeert vervolgens op 12 juli 2013 dat [Werkneemster] niet in staat is de eigen functie te vervullen.
De werkgever dient zich bij het vervullen van zijn re-integratieverplichtingen te laten bijstaan door een bevoegde bedrijfsarts of gecertificeerde arbodienst, maar blijft eindverantwoordelijk voor die re-integratie. In beginsel mag de werkgever daarbij afgaan op het deskundig en medisch oordeel van de bedrijfsarts/arbodienst, alleen al omdat hij zelf de deskundigheid mist om dat medisch oordeel te verifiëren. Anders is dit slechts, als de werkgever concrete aanwijzingen heeft om te twijfelen aan dat medisch oordeel.
Vast staat dat voorafgaand aan het advies van Medi-Ma d.d. 18 februari 2013 geen van de deskundigen geoordeeld heeft dat [Werkneemster] in staat was haar eigen dan wel passende werkzaamheden bij Dirk te verrichten. Gelet op het ontbreken van enige contra-indicatie, heeft Dirk mogen vertrouwen op deze tot dan toe eenduidige deskundigenoordelen en heeft geen aanleiding bestaan [Werkneemster] het gevorderde loon over de periode tot 18 februari 2013 te betalen. Bovendien had het UWV reeds op 29 augustus 2012 geoordeeld dat Dirk aan haar re-integratieverplichtingen tegenover [Werkneemster] had voldaan.
Omdat het advies van 18 februari 2013 ineens anders luidde dan alle voorgaande oordelen, heeft Dirk - ondanks het positieve oordeel van het UWV d.d. 29 augustus 2012 ten aanzien van haar verplichtingen - nader onderzoek laten verrichten naar de arbeids(on)geschiktheid van [Werkneemster]. Hierop volgden tegenstrijdige berichten, uitmondend in het oordeel van Expereans, waarna uiteindelijk Dirk, omdat [Werkneemster] zelf bleef stellen dat zij haar eigen werk weer kon verrichten, het UWV heeft benaderd met de vraag wat haar te doen stond. Het advies van UWV, inhoudende [Werkneemster] toe te staan haar werkzaamheden te hervatten, heeft Dirk gevolgd.
Dirk heeft dan ook, toen de onderling tegenstrijdige adviezen en medische oordelen twijfel opwierpen over het antwoord op de vraag of [Werkneemster] nu wel of niet kon hervatten, zorgvuldig gehandeld door nog weer nader onderzoek te laten verrichten. Toen dat onderzoek, verricht door Expereans, leidde tot het oordeel dat [Werkneemster] toch niet in staat was de eigen functie te vervullen, maar [Werkneemster] zelf aangaf zich daartoe wel in staat te achten, heeft Dirk zich niet verscholen achter dat laatste advies maar zich tot het UWV gewend het de vraag wat Dirk nu te doen stond. Het haar toen gegeven advies heeft zij, zoals hiervoor vermeld, gevolgd.
De kantonrechter is gelet al het hiervoor overwogene van oordeel dat Dirk haar eindverantwoordelijkheid voor de re-integratie van [Werkneemster] correct is nagekomen door niet alleen af te gaan op het door [Werkneemster] gevraagde oordeel van een door haar ingeschakelde bedrijfsarts, maar door nader en specifiek onderzoek te laten doen hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een wedertewerkstelling.
[Werkneemster] heeft haar stelling dat Dirk haar re-integratieverplichtingen niet zou zijn nagekomen, onvoldoende onderbouwd. Ook tijdens de mondelinge behandeling moest [Werkneemster] het antwoord op de vraag wat Dirk nog meer of anders had moeten doen dan zij heeft gedaan, schuldig blijven.
Dit betekent dat de vordering een grondslag ontbeert, zodat deze moet worden afgewezen.
De proceskosten komen voor rekening van [Werkneemster] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.

De beslissing

De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [Werkneemster] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Dirk tot en met vandaag worden begroot op € 600,00 aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten – van Smaalen en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Coll.