ECLI:NL:RBNHO:2014:1007

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
10 februari 2014
Zaaknummer
2173407 CV EXPL 13-2872
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldige cessie van vordering op naam en ontbinding van overeenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tussen [schuldenaar] en Intrum Justitia Nederland B.V. Het geschil ontstond na een verstekvonnis van 10 april 2013, waarbij Intrum Justitia [schuldenaar] had veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.854,93, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. [schuldenaar] heeft verzet aangetekend tegen dit vonnis, waarbij hij betwistte dat de vordering rechtsgeldig was gecedeerd door Vodafone aan Intrum Justitia en dat hij een overeenkomst met Vodafone had gesloten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de cessie van de vordering op [schuldenaar] rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Intrum Justitia heeft voldoende bewijs geleverd van de cessie, waaronder een onderhandse akte van cessie en een mededeling aan [schuldenaar]. De kantonrechter oordeelde dat [schuldenaar] geen belang had bij een beroep op bepalingen uit de stamakte, aangezien hij daar geen partij in was.

Daarnaast heeft de kantonrechter beoordeeld of er een overeenkomst tussen [schuldenaar] en Vodafone tot stand was gekomen. Ondanks de betwisting door [schuldenaar], concludeerde de kantonrechter dat Intrum Justitia voldoende bewijs had geleverd dat er een overeenkomst was gesloten. De kantonrechter oordeelde dat [schuldenaar] niet had aangetoond dat zijn paspoort en bankpas in verkeerde handen waren gevallen, en dat de handtekening op het contract niet de zijne was.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de overeenkomst tussen [schuldenaar] en Vodafone rechtsgeldig was ontbonden, en dat [schuldenaar] gehouden was tot schadevergoeding. De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten werd eveneens toegewezen. Uiteindelijk werd het verzet van [schuldenaar] ongegrond verklaard en het verstekvonnis bekrachtigd, met veroordeling van [schuldenaar] in de proceskosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 2173407 \ CV EXPL 13-2872 (CB)
Uitspraakdatum: 22 januari 2014

Vonnis in de zaak van:

[naam] te [plaats]

opposant
verder ook te noemen: [schuldenaar]
gemachtigde: mr. M.C.A. Stoop, advocaat te Heerhugowaard
[toevoeging verleend onder nummer: [nummer]
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Intrum Justitia Nederland B.V.te Den Haag
geopposeerde
verder ook te noemen: Intrum Justitia
gemachtigde: J. Hutten, werkzaam bij Van Arkel gerechtsdeurwaarders te Leiden.

Het procesverloop

Na het tussenvonnis van 9 oktober 2013 heeft Intrum Justitia een akte na tussenvonnis genomen, waarna [schuldenaar] een antwoordakte heeft genomen.
Vervolgens is op vandaag uitspraak bepaald.

Het geschil

1.
Bij verstekdagvaarding van 22 februari 2013 vordert Intrum Justitia bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [schuldenaar] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.854,93, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 1.523,86 vanaf 14 februari 2013 tot de dag van algehele voldoening; hoofdsom en wettelijke rente tezamen een bedrag van € 25.000,00 niet te bovengaand. Daarnaast vordert Intrum Justitia [schuldenaar] te veroordelen in de proceskosten. Daartoe stelt Intrum Justitia – samengevat – dat [schuldenaar] uit hoofde van de met Vodafone Libertel B.V. (verder: Vodafone) gesloten overeenkomst een bedrag van € 1.523,86 aan Vodafone is verschuldigd. De door [schuldenaar] te vergoeden wettelijke rente bedraagt tot en met 13 februari 2013 € 31,07. Verder is [schuldenaar] de buitengerechtelijke kosten ad. € 300,00 verschuldigd. Vodafone heeft de vordering aan Intrum Justitia gecedeerd.
2.
Bij verzetdagvaarding van 3 juli 2013 vordert [schuldenaar] hem te ontheffen van het tegen hem uitgesproken verstekvonnis, Intrum Justitie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, dan wel de vordering af te wijzen en Intrum Justitia te veroordelen in de proceskosten. [schuldenaar] betwist primair de (rechtsgeldige) cessie van de vermeende vordering. [schuldenaar] betwist subsidiair dat hij een overeenkomst heeft gesloten met Vodafone. Voorts betwist hij alle facturen en de verschuldigdheid van de gevorderde buitengerechtelijke kosten.

De beoordeling

3.
Onbetwist staat vast, dat [schuldenaar] op tijd in verzet is gekomen, zodat de zaak opnieuw zal worden beoordeeld.
Cessie
4.1
Het geschil spitst zich allereerst toe op de vraag of de (vermeende) vordering van Vodafone rechtsgeldig is overgedragen aan Intrum Justitia.
4.2
De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van Intrum Justitia dat zij zich beroept op een openbare cessie van de vordering op [schuldenaar].
4.3
Voor een openbare cessie is vereist een levering krachtens geldige titel door een vervreemder die beschikkingsbevoegd is (artikel 3:84, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor levering van vorderingen op naam op de voet van artikel 3:94, eerste lid, BW is een daartoe bestemde akte vereist, alsmede mededeling van de inhoud van die akte aan de schuldenaar van de geleverde vordering.
4.4
Intrum Justitia heeft overgelegd een onderhandse akte van cessie vordering op naam (een zogenaamde stamakte), een uittreksel uit het overdrachtsbestand waarop de vordering jegens [schuldenaar] is vermeld, een bij het overdrachtsbestand behorend begeleidende schrijven van 3 augustus 2012 en de brief van 3 augustus 2012 waarbij Intrum Justitia [schuldenaar] in kennis heeft gesteld van de cessie.
4.5
Als onvoldoende door [schuldenaar] betwist, staat vast dat er sprake is van een leveringsakte van de vordering op [schuldenaar]. Ook staat vast dat Intrum Justitia aan [schuldenaar] mededeling van deze akte heeft gedaan. De kantonrechter concludeert dan ook dat aan alle wettelijke vereisten voor levering door Vodafone aan Intrum Justitia van de (vermeende) vordering op [schuldenaar] is voldaan. Nu, mede gelet op de brief van 3 augustus 2012 van Vodafone aan Intrum Justitia en bijbehorend overdrachtsbestand, Vodafone en Intrum Justitia het er kennelijk over eens zijn dat de bewuste cessie en dus ook de levering van de vordering op [schuldenaar], rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, heeft [schuldenaar] geen belang bij een beroep op bepalingen uit de stam-akte waarbij hij geen partij is.
4.6
Uit het voorgaande volgt dat de (vermeende) vordering op [schuldenaar] rechtsgeldig aan Intrum Justitia is overgedragen.
Overeenkomst
5.1
Voorts dient beoordeeld te worden of er tussen Vodafone en [schuldenaar] een overeenkomst tot stand is gekomen.
5.2
Gelet op de betwisting door [schuldenaar] ligt het op de weg van Intrum Justitia om te stellen en zo nodig te bewijzen dat er een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen.
5.3
Intrum Justitia heeft ter onderbouwing van haar standpunt overgelegd een contract mobiele telefoonaansluiting van 11 april 2012, welke in naam van [schuldenaar] is ondertekend, een kopie van het paspoort van [schuldenaar], een kopie van de bankpas van [schuldenaar] en een afschrift van een pinbon ad € 0,01. Daarbij heeft Intrum Justitia gesteld dat degene die de overeenkomst sloot, dezelfde uiterlijke kenmerken vertoonde als de persoon die op het paspoort wordt omschreven. Ook kende deze persoon de pincode van de bankpas van [schuldenaar].
5.4
Gelet op de persoonlijke informatie die Vodafone van [schuldenaar] in haar bezit heeft en de door Intrum Justitia geschetste gang van zaken met betrekking tot de totstandkoming van de overeenkomst, had het op de weg van [schuldenaar] gelegen om zijn verweer nader te onderbouwen. De enkele, herhaalde, stelling van [schuldenaar] dat hij geen contract met Vodafone heeft afgesloten en dat de handtekening op het overgelegde contract niet de zijne is, is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende. [schuldenaar] heeft niet met (nadere) feiten aannemelijk gemaakt dat zijn paspoort en bankpas in verkeerde handen terecht zijn gekomen en dat hij, bijvoorbeeld, de overeenkomst op de betreffende tijdstip niet had kunnen sluiten. Het enkele feit dat er (mogelijk) verschil bestaat tussen de handtekeningen op het paspoort van [schuldenaar] en de overeenkomst, is daartoe onvoldoende, omdat handtekeningen door omstandigheden kunnen afwijken, veranderen of wijzigen. Aan een bewijsopdracht als bedoeld in het tweede lid van artikel 159 van het Wetboek van burgerlijke Rechtsvordering komt de kantonrechter derhalve niet toe.
5.5
De kantonrechter komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat als onvoldoende gemotiveerd weersproken is komen vast te staan dat [schuldenaar] met Vodafone een overeenkomst heeft gesloten.
Vaste bedragen en gebruikskosten
6.1
Vast staat dat [schuldenaar] op grond van de overeenkomst ingaande 11 april 2012 maandelijks aan Vodafone verschuldigd is een vast bedrag, alsmede de gebruikskosten. Vast staat dat Vodafone aan het op de overeenkomst vermelde adres facturen heeft gestuurd en dat [schuldenaar] deze facturen, die voorzien zijn van een specificatie, niet heeft voldaan.
6.2
Aan het verweer van [schuldenaar] dat hij niet heeft gebeld, zal worden voorbijgegaan, nu Intra Justitia de vordering middels de overgelegde factuurspecificaties voldoende heeft onderbouwd en gespecificeerd. [schuldenaar] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij de op de specificaties vermelde telefoonnummers niet heeft gebeld. De vordering tot betaling van de vaste bedragen en de gebruikskosten is dan ook terecht toegewezen.
Ontbinding en schadevergoeding
7.1
Intrum Justitia heeft gesteld dat [schuldenaar] op 8 juli 2012 middels een 200d‑brief in kennis is gesteld van de ontbinding. Ook kan de factuur van 7 juli 2012 als ontbindingsverklaring worden aangemerkt. [schuldenaar] betwist de verzending van de brief van 8 juli 2012. Voorts kan volgens [schuldenaar] in de overgelegde factuur geen ontbindingsverklaring worden gelezen.
7.2
Voor toewijzing van de door Intrum Justitia gevorderde schadevergoeding is vereist dat komt vast te staan dat de overeenkomst is ontbonden. Gelet op het bepaalde in artikel 6:267, eerste lid, BW is daarvoor een schriftelijke mededeling aan [schuldenaar] vereist.
7.3
Het verweer van [schuldenaar] komt er - kort gezegd - op neer dat niet voldaan is aan het schriftelijkheidsvereiste in vorenbedoelde zin. De kantonrechter begrijpt dit verweer niet omdat in geval de overeenkomst niet ontbonden zou zijn, [schuldenaar] tot volledige nakoming gehouden zou zijn, hetgeen tot een hoger te betalen bedrag leidt dan in het door Intrum Justitia voorgestane geval. Of de brief van 8 juli 2012 als schriftelijke mededeling kan worden aangemerkt, laat de kantonrechter in het midden, omdat de factuur van 7 juli 2012 in ieder geval als ontbindingsverklaring kan worden aangemerkt. In deze factuur is een bedrag van € 766,69 aan ‘resterende abonnementskosten tot einde contract i.v.m. beëindiging overeenkomst’ bij [schuldenaar] in rekening gebracht. Uit deze factuur en de omschrijving volgt afdoende dat Vodafone jegens [schuldenaar] schriftelijk heeft laten weten de overeenkomst niet langer in stand te willen houden, zodat aan de eis van artikel 6:267 BW is voldaan. De omstandigheid dat, naar [schuldenaar] stelt en door Intrum Justitia niet is betwist, deze ontbindingsverklaring [schuldenaar] niet heeft bereikt, omdat deze is gericht aan zijn oude adres, dient naar het oordeel van de kantonrechter voor zijn rekening en risico te blijven. Als contractspartij rust op [schuldenaar] immers de verantwoordelijkheid om zijn wederpartij op de hoogte te brengen van een adreswijziging. Voorts is gesteld, noch gebleken van een grondslag op grond waarvan Vodafone, respectievelijk Intrum Justitia verplicht zou de Gemeentelijke Basisadministratie te raadplegen.
7.4
Uit het vorenstaande volgt dat de overeenkomst is ontbonden als gevolg van een toerekenbare tekortkoming van [schuldenaar]. [schuldenaar] is dan ook gehouden tot vergoeding van de als gevolg hiervan geleden schade. De hoogte van het schadebedrag, zijnde 75% van de resterende bruto abonnementskosten vanaf het moment van ontbinding tot en met de overeengekomen einddatum van de overeenkomst, is door [schuldenaar] niet betwist en wordt door de kantonrechter niet onredelijk geacht. Dit bedrag van € 575,02 is dan ook terecht toegewezen.
Wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten
8.1
Tegen de gevorderde rente is geen inhoudelijk verweer gevoerd zodat deze nevenvordering eveneens terecht is toegewezen.
8.2
Intrum Justitia heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, (primair) gebaseerd op de algemene voorwaarden bij de overeenkomst. Nu [schuldenaar] de toepasselijkheid van deze voorwaarden niet heeft betwist en de brieven, zoals overwogen in 7.3, naar het juiste adres zijn gestuurd, is de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke kosten terecht toegewezen tot het bedrag van € 300,00.
8.3
In het licht van het vorenstaande concludeert de kantonrechter dat [schuldenaar] niet rauwelijks gedagvaard is. [schuldenaar] is dan ook terecht als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
8.4
Uit het vorenstaande volgt dat het verzet van [schuldenaar] ongegrond is en dat het verstekvonnis dient te worden bekrachtigd.
8.5
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [schuldenaar] in de proceskosten van de verzetprocedure worden veroordeeld. Omdat gesteld, noch gebleken is dat het verstek is verleend op een dagvaarding die nietig zou moeten worden verklaard, komen de kosten die het gevolg zijn van het feit dat [schuldenaar] in eerste instantie niet in het geding is verschenen, voor zijn rekening. De door [schuldenaar] gestelde wijze van afhandeling van zijn brief van 18 maart 2012 door de rechtbank is niet te wijten aan Intrum Justitia. [schuldenaar] zou daarover een klacht kunnen indienen bij de president van de rechtbank.

De beslissing

De kantonrechter:
Verklaart het verzet ongegrond en bekrachtigt het vonnis op 10 april 2013 tussen Intrum Justitia als eisende partij en [schuldenaar] als gedaagde partij bij verstek gewezen.
Veroordeelt [schuldenaar] in de proceskosten van deze verzetprocedure, die tot heden voor Intrum Justitia worden vastgesteld op een bedrag van € 225,00 voor salaris van de gemachtigde van Intrum Justitia.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 22 januari 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter