ECLI:NL:RBNHO:2014:1028
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. Daalmeijer
- E.C. Smits
- P.H. Lauryssen
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafzaak wegens schorsing van vervolging
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 januari 2014 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in een strafzaak tegen een verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vervolging van de verdachte eerder was geschorst op basis van zijn geestelijke toestand, waardoor hij niet in staat was de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. De officier van justitie had de verdachte opgeroepen voor een zitting, maar de rechtbank oordeelde dat deze oproeping onjuist was, aangezien de schorsing van de vervolging nog steeds van kracht was. Hierdoor kon de rechtbank geen verdere beslissingen nemen in de strafzaak totdat er een verzoek tot opheffing van de schorsing zou zijn gedaan.
De rechtbank benadrukte dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er geen gronden waren voor een ambtshalve opheffing van de schorsing. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was van herstel van de verdachte, wat noodzakelijk zou zijn voor een voortzetting van de vervolging. De rechtbank concludeerde dat, indien het openbaar ministerie verder wilde gaan met de vervolging, het op hen lag om de opheffing van de schorsing te vorderen en dit goed te onderbouwen.
De uitspraak van de rechtbank bevestigt de noodzaak voor het openbaar ministerie om zorgvuldig om te gaan met de procedurele aspecten van de vervolging, vooral in gevallen waar de geestelijke toestand van de verdachte een rol speelt. De rechtbank heeft de zaak afgesloten door het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, wat betekent dat zij op dat moment geen recht had om de vervolging voort te zetten.