ECLI:NL:RBNHO:2014:1028

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
15/700455-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafzaak wegens schorsing van vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 januari 2014 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in een strafzaak tegen een verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vervolging van de verdachte eerder was geschorst op basis van zijn geestelijke toestand, waardoor hij niet in staat was de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. De officier van justitie had de verdachte opgeroepen voor een zitting, maar de rechtbank oordeelde dat deze oproeping onjuist was, aangezien de schorsing van de vervolging nog steeds van kracht was. Hierdoor kon de rechtbank geen verdere beslissingen nemen in de strafzaak totdat er een verzoek tot opheffing van de schorsing zou zijn gedaan.

De rechtbank benadrukte dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er geen gronden waren voor een ambtshalve opheffing van de schorsing. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was van herstel van de verdachte, wat noodzakelijk zou zijn voor een voortzetting van de vervolging. De rechtbank concludeerde dat, indien het openbaar ministerie verder wilde gaan met de vervolging, het op hen lag om de opheffing van de schorsing te vorderen en dit goed te onderbouwen.

De uitspraak van de rechtbank bevestigt de noodzaak voor het openbaar ministerie om zorgvuldig om te gaan met de procedurele aspecten van de vervolging, vooral in gevallen waar de geestelijke toestand van de verdachte een rol speelt. De rechtbank heeft de zaak afgesloten door het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, wat betekent dat zij op dat moment geen recht had om de vervolging voort te zetten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700455-12 15-198960-11 (P)
Uitspraakdatum: 14 januari 2014
Niet verschenen
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 januari 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Amsterdam,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van hetgeen de officier van justitie mr. M.M. van den Berg en de raadsman van verdachte, mr. J.K. Gaasbeek, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlaste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 30 juni 2012 te IJmuiden, gemeente Velsen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de nek(ken) heeft gepakt en (vervolgens) hun hoofden (met kracht) naar elkaar heeft bewogen/tegen elkaar heeft geslagen, waardoor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
Feit 2
hij op of omstreeks 30 juni 2012 te IJmuiden, gemeente Velsen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), een of meer malen in/tegen de (onder)rug en/of (het/de) bovenbe(e)n(en) heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Feit 3
hij op of omstreeks 30 juni 2012 te IJmuiden, gemeente Velsen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik weet waar je woont en/of ik kom je thuis opzoeken" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; en/of dreigend zijn (rechter)vuist omhoog getild (in de richting van [slachtoffer 1]) en/of met zijn (rechter)vuist (met kracht) naar het hoofd van die [slachtoffer 1]
gezwaaid;
Feit 4
hij op of omstreeks 30 juni 2012 te IJmuiden, gemeente Velsen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte, terwijl hij op die [slachtoffer 2] afstapte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Jou pak ik ook nog wel", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

2.Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie

Bij uitspraak van 15 november 2012 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Haarlem de schorsing van de vervolging van verdachte zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ten aanzien van voornoemde feiten als ook de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 15/198960-11 uitgesproken. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat zij het aannemelijk acht dat verdachte vanwege zijn geestelijke toestand thans niet in staat moet worden geacht de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. Ten aanzien van de duur van de schorsing is daarbij niets bepaald. Evenmin is daarbij een beslissing genomen zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, Sv, zodat de schorsing zich ook uitstrekt tot de voorlopige hechtenis.
De officier van justitie heeft verdachte opgeroepen om te verschijnen op dinsdag 14 januari 2013, te 09.00 uur, ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer in het arrondissement Noord-Holland, zitting houdende te Haarlem, teneinde tegenwoordig te zijn bij de nadere behandeling van de tegen hem aanhangige strafzaak waarin het onderzoek ter terechtzitting d.d. 15 november 2012 werd geschorst.
Uit de in opdracht van de officier van justitie daarbij ingebrachte rapporten van de reclassering van 19 september 2013 en 7 januari 2014 blijkt voorts van het advies verdachte terug te plaatsen in een inrichting (na opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis) onderscheidenlijk bij schuldig bevinden een onvoorwaardelijke straf op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat de oproeping van verdachte in het licht van de uitspraak van 15 november 2012 onjuist is. Immers, bij die uitspraak is niet het onderzoek ter terechtzitting geschorst, maar de vervolging van de verdachte. Dit betekent dat de rechtbank geen verdere beslissingen in de strafzaak kan nemen tot het moment dat ambtshalve dan wel op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte tot opheffing van de schorsing is beslist.
Van het herstel van verdachte, als bedoeld in artikel 16, tweede lid, Sv blijkt niet uit het dossier. Voor een ambtshalve beslissing omtrent de schorsing van de vervolging is dus geen aanleiding. Van een vordering of verzoek zoals hiervoor bedoeld is evenmin sprake.
Uit het vorenstaande volgt dat de eerder uitgesproken schorsing van de vervolging in de strafzaak en de vordering tenuitvoerlegging voortduurt en de officier van justitie op dit moment geen recht tot verdere vervolging toekomt zoals met de oproeping is beoogd. Het openbaar ministerie dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Indien het openbaar ministerie tot verdere vervolging van verdachte wenst over te gaan ligt het op haar weg de opheffing van de schorsing van de vervolging van verdachte te vorderen op grond van artikel 19, eerste lid, Sv, te behandelen door de raadkamer zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid, Sv. Daarbij dient afdoende te worden onderbouwd dat van herstel van verdachte is gebleken als bedoeld in artikel 16, tweede lid, Sv.

3.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
Mr. M. Daalmeijer, voorzitter,
mrs. E.C. Smits en P.H. Lauryssen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Valk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 januari 2014.