ECLI:NL:RBNHO:2014:1040

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_2928
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van rente door vennootschappen binnen fiscale eenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vennootschap, en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van rente. Eiseres had voor het jaar 2011 een aanslag vennootschapsbelasting ontvangen, waarbij een verlies van € 161.552 was vastgesteld. De inspecteur handhaafde deze aanslag en de beschikking bij uitspraak op bezwaar. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de vraag centraal stond of de door haar betaalde rente van € 62.350 aftrekbaar was van de winst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en een andere vennootschap een fiscale eenheid vormen. De relevante wetgeving, artikel 10d van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, bepaalt dat rente niet aftrekbaar is indien er sprake is van een teveel aan vreemd vermogen. Eiseres stelde dat zij niet onder de aftrekbeperking viel, omdat zij slechts met één andere vennootschap verbonden was. De rechtbank oordeelde echter dat de renteaftrekbeperking ook van toepassing is in het geval van een groep met slechts twee vennootschappen.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in aanmerking kwam voor de gevraagde renteaftrek en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent renteaftrek binnen fiscale eenheden en de noodzaak voor vennootschappen om zich bewust te zijn van hun fiscale positie binnen een groep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/2928
Uitspraakdatum: 14 februari 2014
Uitspraak in het geding tussen
[X], gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigde: A.J. Nieuwenhout MB,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2011 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbare winst, tevens belastbaar bedrag, van € 161.552 negatief. Gelijktijdig is bij beschikking het verlies voor 2011 vastgesteld op € 161.552.
1.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 mei 2013 de aanslag en de beschikking vaststelling verlies gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2014. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, bijgestaan door [A]. Namens verweerder zijn verschenen F.G. van Pelt, V.P. Wakkerman en Q. Witzen.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Eiseres is opgericht op 14 oktober 2002. Alle aandelen zijn vanaf oprichting in handen van [A BEDRIJF] (hierna: [A BEDRIJF]). Met ingang van 1 december 2011 zijn beide vennootschappen met elkaar gevoegd in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
2.2.
Eiseres had in 2011 een schuld aan een besloten vennootschap, welke vennootschap bij akte van 29 september 2011 door fusie is opgegaan in [A BEDRIJF]. Ter zake van deze schuld heeft eiseres over de periode 1 januari 2011 tot en met 30 november 2011 een bedrag van
€ 62.350 aan rente betaald.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de door eiseres over de in 2.2 genoemde periode betaalde rente van
€ 62.350 aftrekbaar is van haar winst, zoals zij stelt, dan wel niet aftrekbaar is, zoals verweerder aanvoert. Hierbij is meer in het bijzonder in geschil of artikel 10d van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb), aftrek van deze rente verhindert.
3.2.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 223.902 negatief, alsmede tot vaststelling van het verlies over 2011 op € 223.902. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 10d van de Wet Vpb (tekst 2011) houdt, voor zover in deze zaak relevant, in:
“1. Indien bij een belastingplichtige in een jaar sprake is van een teveel aan vreemd vermogen, komt bij het bepalen van de winst van dat jaar niet in aftrek een gedeelte van de rente terzake van geldleningen - kosten van geldleningen daaronder begrepen - dat evenredig is aan de verhouding tussen het teveel aan vreemd vermogen en het gemiddeld vreemd vermogen.
2. Indien de belastingplichtige niet met andere lichamen in een groep is verbonden in de zin van artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, blijft het eerste lid buiten toepassing.”
Artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek (BW) houdt in:
“Een groep is een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden. Groepsmaatschappijen zijn rechtspersonen en vennootschappen die met elkaar in een groep zijn verbonden.”
De Nota van wijziging bij het Belastingplan 2004 vermeldt onder meer:
“De thincap-maatregel is bedoeld voor belastingplichtigen die in verhouding tot het concern waar zij deel van uitmaken bovenmatig met vreemd vermogen zijn gefinancierd. Deze maatregel is gericht tegen grondslagverschuiving of grondslaguitholling in concernverband. In het tweede lid is daarom bepaald dat de maatregel niet van toepassing is voor belastingplichtigen die geen deel uitmaken van een groep (…)”.
(Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 210, nr. 8, blz. 16)
De Nota naar aanleiding van het Nader Verslag bij het Belastingplan 2004 vermeldt onder meer:
“De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de precieze inhoud van het begrip groep volgens artikel 24b van boek 2 BW, met voorbeelden daarbij.
(…)
Een groep in de zin van artikel 2:24b BW is een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden. Deze wettelijke beschrijving bevat twee criteria waaraan voldaan moet zijn wil er sprake zijn van een groep: economische eenheid en organisatorische verbondenheid. Uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat ook het element centrale leiding essentieel is.
(…)
In zijn meest eenvoudige vorm bestaat een groep uit een B.V. met de functie van houdster en een B.V. met de functie van werkmaatschappij waarvan alle aandelen worden gehouden door de houdster-BV. De meest uitgebreide verschijningsvorm is een groot multinationaal concern, bestaande uit een tophoudster, verschillende lagen tussenhoudsters en werkmaatschappijen in vele landen.”
(Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 210, nr. 25, blz. 14)
4.2.
Niet in geschil is dat artikel 10d, eerste lid, van de Wet Vpb op de vermogenspositie van eiseres in het boekjaar 2011 van toepassing is, op grond waarvan de over de in 2.2 genoemde periode door eiseres aan [A BEDRIJF] betaalde rente in beginsel niet in aftrek komt.
4.3.
Eiseres is met verweerder van mening dat zij met één andere besloten vennootschap verbonden is in een groep zoals bedoeld in artikel 2:24b van het BW. Echter, anders dan verweerder is eiseres van mening dat zij niet binnen het bereik van de aftrekbeperking van artikel 10d van de Wet Vpb valt, nu zij niet met minimaal twee andere lichamen in een groep is verbonden, waardoor de over het gehele jaar 2011 betaalde rente in aftrek komt. Eiseres wijst daartoe op de tekst van artikel 10d, tweede lid, van de Wet Vpb. Verder voert eiseres ter ondersteuning van haar standpunt aan dat in algemene zin het doel en de strekking van artikel 10d van de Wet Vpb is de uitholling van de heffingsgrondslag binnen internationaal opererende concerns tegen te gaan. Om met name in deze gevallen excessieve renteaftrek tegen te gaan, creëerde - ter voorkoming van discriminatie - de wetgever echter een algemeen geldende regeling welke ook in zuiver binnenlandse gevallen - daaronder inbegrepen het MKB - gold. Uit de parlementaire geschiedenis is voor de hier aan de orde zijnde situatie het doel van deze regeling niet te halen, aldus eiseres.
4.4.
Eiseres leidt uit de tekst van de in het tweede lid van artikel 10d van de Wet Vpb gegeven uitzondering af dat de aftrekbeperking genoemd in het eerste lid niet op haar van toepassing is. De rechtbank volgt eiseres niet in deze lezing van de bepaling. Blijkens de tekst van genoemd tweede lid blijft het eerste lid buiten toepassing indien de belastingplichtige niet met andere lichamen in een groep is verbonden. Deze tekst dwingt niet tot de conclusie dat de aftrekbeperking niet van toepassing kan zijn indien de belastingplichtige, zoals in casu, verbonden is in een groep met één ander lichaam. Wetsgeschiedenis en doel en strekking van de bepaling bieden evenmin grond voor de door eiseres gegeven uitleg aan artikel 10d van de Wet Vpb. Uit de wetsgeschiedenis bij de invoering van artikel 10d van de Wet Vpb blijkt onmiskenbaar dat de invoering van dit artikel ten doel had het tegengaan van grondslagverschuiving of grondslaguitholling binnen concernverband. Gelet hierop valt niet in te zien dat de renteaftrekbeperking niet aan de orde zou zijn in het geval van een groep waarin slechts twee rechtspersonen en/of vennootschappen organisatorisch verbonden zouden zijn. Een belastingplichtige valt naar het oordeel van de rechtbank slechts dan buiten het bereik van de renteaftrekbeperking als hier aan de orde, indien hij in het geheel niet deel uitmaakt van een groep. Daarvan is hier geen sprake, zodat eiseres binnen het bereik van de bepaling van de aftrekbeperking van artikel 10d van de Wet Vpb valt.
4.5.
Uit de parlementaire geschiedenis met betrekking tot de afschaffing van artikel 10d van de Wet Vpb blijkt, anders dan eiseres betoogt, evenmin dat de renteaftrekbeperking in het onderhavige jaar niet voor eiseres zou gelden. Hieruit volgt namelijk dat de reden voor afschaffing van genoemd artikel was de door dit artikel veroorzaakte overkill. Uit de parlementaire behandeling blijkt derhalve dat het beoogde doel van (de tekst van) dit artikel 10d duidelijk was. De door eiseres bepleite uitleg valt naar het oordeel van de rechtbank hieruit dan evenmin af te leiden.
4.6.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres niet in aanmerking komt voor de door haar gevraagde aftrek van rente van € 62.350. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

Bij deze uitkomst van het geding ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.