ECLI:NL:RBNHO:2014:10480

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
15/810230-14 en 15/750023-12 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens poging tot doodslag en openlijk geweld met onvoldoende bewijs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 september 2014 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 15/810230-14 en 15/750023-12. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en openlijk geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet ontvankelijk verklaard omdat de verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de betrokkenheid van de verdachte bij de steekpartij enkel steunde op de verklaring van het slachtoffer, die de verdachte zou hebben herkend. De rechtbank oordeelde echter dat deze herkenning onvoldoende betrouwbaar was, gezien de omstandigheden van het incident en de eerdere confrontatie tussen de verdachte en het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten.

De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de verdachte niet was veroordeeld voor de nieuwe feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/810230-14 en 15/750023-12 (tul)
Uitspraakdatum: 22 september 2014
Tegenspraak
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 september 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Frankrijk),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van Eck en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.J. Mesland, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1 primair:
hij op of omstreeks 17 mei 2014 te Heemskerk, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een mes, een of meerdere malen in de rug en/of buik, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 17 mei 2014 te Heemskerk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een mes, een of meerdere malen in de rug en/of buik, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of het een of meerdere keren slaan met een (langwerpig) houten voorwerp, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 17 mei 2014 te Heemskerk met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten Puccinistraat te Heemskerk, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit een of meerdere malen steken met een mes in de buik en/of rug, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer] en/of het een of meerdere keren slaan met een (langwerpig) houten voorwerp;
feit 2:
hij op of omstreeks 17 mei 2014 te Heemskerk, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten Puccinistraat te Heemskerk, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het een of meerdere keren slaan met een (langwerpig) houten voorwerp van die [slachtoffer 2].
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van de op te leggen straf heeft zij toepassing van het minderjarigen strafrecht gevorderd.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.3. Vrijspraak
Met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 2 ten laste is gelegd. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 241 van het Wetboek van Strafvordering, kan het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
De betrokkenheid van verdachte bij de steekpartij, zoals ten laste gelegd, steunt feitelijk enkel op de verklaring van [slachtoffer], die verdachte zegt te herkennen als degene die hem die avond heeft gestoken. Echter, de wijze waarop deze herkenning tot stand is gekomen, maakt zijn verklaring onvoldoende betrouwbaar om zonder enige twijfel vast te kunnen stellen dat verdachte de persoon is die gestoken heeft.
[slachtoffer] heeft de dag na het incident aangegeven dat hij, doordat het donker was, weinig kan vertellen over de groep jongens die hem had aangevallen, behalve dan dat de jongens allemaal donker gekleed waren en een donkere huidskleur hadden en dat de jongen die hem had gestoken een donker petje op had. Vervolgens heeft er veelvuldig contact plaats gevonden tussen verschillende betrokkenen naar aanleiding van foto’s die door één van de betrokkene op Instagram zijn gevonden. [slachtoffer] heeft hierop één van de jongens op de foto herkend als zijnde de ‘steker’, te weten verdachte. De rechtbank is uit het dossier gebleken dat [slachtoffer] en verdachte een aantal dagen voor de steekpartij eveneens betrokken waren bij een vechtpartij, waarbij zij elkaar bij de keel hadden gegrepen en waarbij klappen waren gevallen. De rechtbank kan niet uitsluiten dat [slachtoffer] zich bij de herkenning heeft vergist en de persoon van de steekpartij heeft verward met de persoon met wie hij een aantal dagen daarvoor had gevochten. Het was de nacht van de steekpartij immers donker, de omstandigheden waren zeer stressvol en een en ander vond plaats in een zeer kort tijdsbestek, terwijl [slachtoffer] de ‘steker’, zo blijkt uit zijn eerste verklaring, niet goed heeft kunnen zien. Daarbij komt dat de rechtbank heeft geconstateerd dat er meer personen bij het incident betrokken waren die lijken op verdachte, in ieder geval aan de gegeven, ietwat vage omschrijving voldoen.
Andere betrokkenen hebben verdachte die avond weliswaar ter plaatse gezien, – van de aanwezigheid van verdachte ter plaatse gaat de rechtbank overigens op grond van die verklaringen in tegenstelling tot verdachte zelf ook uit – maar niet herkend als de ‘steker’.
Het dossier biedt evenmin concrete aanwijzingen dat verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het tegen aangever [slachtoffer] en aangever [slachtoffer 2] gepleegde geweld, te weten het slaan met een langwerpig houten voorwerp. Zijn enkele aanwezigheid ter plaatse is daartoe onvoldoende.
Gelet op het voren overwogene dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde.
4. Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.115,34 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
5. Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 19 juni 2012 in de zaak met parketnummer 15/750023-12 heeft de kinderrechter in de rechtbank te Haarlem verdachte ter zake van tweemaal ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie (3) weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee (2) jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, gedateerd 10 juni 2014, is aan de verdachte toegezonden en de bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 4 juli 2012 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie (nog) niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten en derhalve de voorwaarden van de voorwaardelijk opgelegde straf niet heeft overtreden.
6. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Haarlem in de zaak met parketnummer 15/750023-12 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Ph. Burgers, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. N.E. Kwak en mr. D. Gruijters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van maandag 22 september 2014.