In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 september 2014 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 15/810230-14 en 15/750023-12. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en openlijk geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet ontvankelijk verklaard omdat de verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de betrokkenheid van de verdachte bij de steekpartij enkel steunde op de verklaring van het slachtoffer, die de verdachte zou hebben herkend. De rechtbank oordeelde echter dat deze herkenning onvoldoende betrouwbaar was, gezien de omstandigheden van het incident en de eerdere confrontatie tussen de verdachte en het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de verdachte niet was veroordeeld voor de nieuwe feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.