Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[naam gedaagde],statutair gevestigd te [plaats] en kantoor houdende te [plaatsnaam],
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 17 november 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever over de geldigheid van een concurrentiebeding. De werknemer, die sinds 10 december 2012 in dienst was bij de werkgever, had zich op 17 december 2013 ziek gemeld en de arbeidsovereenkomst was met wederzijds goedvinden beëindigd. In de arbeidsovereenkomst was een concurrentiebeding opgenomen dat de werknemer verbood om binnen een jaar na beëindiging van het dienstverband bij een concurrent in dienst te treden. De werknemer had een aanbod gekregen van een concurrent, maar de werkgever weigerde toestemming te geven voor de indiensttreding, met verwijzing naar het concurrentiebeding.
De werknemer vorderde in kort geding schorsing van het concurrentiebeding, stellende dat de handhaving ervan onredelijk was en dat hij onterecht werd belemmerd in zijn recht op vrije arbeidskeuze. De werkgever voerde aan dat de werknemer kennis had van vertrouwelijke informatie die schadelijk kon zijn voor de onderneming als deze bij de concurrent zou gaan werken. De kantonrechter oordeelde dat het concurrentiebeding rechtsgeldig was en dat de belangen van de werkgever bij handhaving van het beding zwaarder wogen dan de belangen van de werknemer bij indiensttreding bij de concurrent. De vorderingen van de werknemer werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de toepassing van concurrentiebedingen en de bescherming van bedrijfsbelangen versus de rechten van werknemers op vrije arbeidskeuze.