ECLI:NL:RBNHO:2014:10626

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
3435530
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Concurrentiebeding en belangenafweging in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 17 november 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever over de geldigheid van een concurrentiebeding. De werknemer, die sinds 10 december 2012 in dienst was bij de werkgever, had zich op 17 december 2013 ziek gemeld en de arbeidsovereenkomst was met wederzijds goedvinden beëindigd. In de arbeidsovereenkomst was een concurrentiebeding opgenomen dat de werknemer verbood om binnen een jaar na beëindiging van het dienstverband bij een concurrent in dienst te treden. De werknemer had een aanbod gekregen van een concurrent, maar de werkgever weigerde toestemming te geven voor de indiensttreding, met verwijzing naar het concurrentiebeding.

De werknemer vorderde in kort geding schorsing van het concurrentiebeding, stellende dat de handhaving ervan onredelijk was en dat hij onterecht werd belemmerd in zijn recht op vrije arbeidskeuze. De werkgever voerde aan dat de werknemer kennis had van vertrouwelijke informatie die schadelijk kon zijn voor de onderneming als deze bij de concurrent zou gaan werken. De kantonrechter oordeelde dat het concurrentiebeding rechtsgeldig was en dat de belangen van de werkgever bij handhaving van het beding zwaarder wogen dan de belangen van de werknemer bij indiensttreding bij de concurrent. De vorderingen van de werknemer werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de toepassing van concurrentiebedingen en de bescherming van bedrijfsbelangen versus de rechten van werknemers op vrije arbeidskeuze.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 3435530 \ KG EXPL 14-134 WD
Uitspraakdatum: 17 november 2014
Vonnis in kort geding
De kantonrechter als voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van:
[naam eiser], wonende te [woonplaats],
eisende partij in kort geding in conventie/ verwerende partij in kort geding in reconventie,
verder ook te noemen: [werknemer],
gemachtigde: mr. H.N. Tol (Arag),
tegen
de besloten vennootschap
[naam gedaagde],statutair gevestigd te [plaats] en kantoor houdende te [plaatsnaam],
gedaagde partij in kort geding in conventie/ eisende partij in kort geding in reconventie,
verder ook te noemen: [werkgever],
gemachtigde: mr. L. Bijl.

1.Het procesverloop

in conventie en in reconventie
[werknemer] heeft bij dagvaarding d.d. 25 september 2014 een voorziening gevorderd.
Voorafgaande aan de mondelinge behandeling hebben partijen producties overgelegd.
De zaak is behandeld op de terechtzitting van 3 november 2014, alwaar zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun gemachtigden.
[werkgever] heeft gelijktijdig met de mondelinge behandeling een vordering in reconventie ingesteld.
[werkgever] heeft het woord doen voeren aan de hand van een pleitnota, die is overgelegd.
De inhoud van deze processtukken geldt als hier ingelast.
Na afloop van de behandeling is heden uitspraak bepaald.

2.De uitgangspunten

in conventie en in reconventie
2.1.
[werknemer] is vanaf 10 december 2012 tot en met 1 juli 2014 in dienst geweest bij [werkgever] in de functie van Buyer Fashion & Linnengoed tegen een salaris van € 7.763,54 bruto per vier weken voor gemiddeld 38 uur per week.
2.2.
De arbeidsovereenkomst bevat in artikel 10 de volgende bepaling:
“Het is Werknemer verboden zonder schriftelijke toestemming van Werkgever, zowel gedurende de dienstbetrekking als gedurende 1 jaar na het einde daarvan, binnen Nederland, België of enig ander land waarin vennootschappen uit de groep waartoe Werkgever behoort activiteiten verrichten, direct of indirect, nog voor zichzelf noch voor anderen, in enigerlei vorm werkzaam te zijn, betrokken te zijn, onderzoek of werkzaamheden te verrichten voor of een financieel belang te hebben bij, dan wel advies te geven of diensten te verlenen aan een onderneming of instelling die werkzaamheden verricht, adviezen geeft en/of diensten verleent, soortgelijk of aanverwant aan de activiteiten van Werkgever, waaronder in ieder geval is inbegrepen de discount of value retail branche.”
2.3.
In het kader van een op [werknemer] van toepassing verklaarde bonusregeling (“MPP- Scheme”) is [werknemer] akkoord gegaan met een vergelijkbare regeling.
2.4.
[werknemer] heeft zich op 17 december 2013 bij [werkgever] wegens een burn-out ziek gemeld.
2.5.
Partijen hebben de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd. In het kader van deze beëindiging is een schriftelijke overeenkomst gesloten, die in artikel 9 het volgende beding bevat:
“Het geheimhoudingsbeding, non-concurrentiebeding, relatiebeding, personeelsbeding en boetebeding zoals opgenomen in artikel 9 tot en met 13 van de arbeidsovereenkomst d.d. 8 oktober 2012 blijven ook na het einde van het dienstverband onverkort van kracht, met dien verstande dat de organisaties waarop het non-concurrentiebeding van toepassing is zal worden beperkt tot [A], [B], [C], [D], [E], [F], [G], [H], [I], [X], [J], [K], [L], [M], [N] alsmede eventuele niet nader genoemde startende ondernemingen in de non-food discount branche.”
2.6.
Deze overeenkomst, door partijen aangeduid als vaststellingsovereenkomst, is digitaal aan [werknemer] verzonden. De begeleidende e-mail d.d. 3 april 2014 bevat de volgende passage:
“Over de vermelding van [X] hebben we met elkaar afgesproken dat indien dit op termijn een concreet issue zou kunnen worden dat jij hier dan contact met ons over opneemt, hier kunnen we dan met elkaar verder over in gesprek gaan.”
2.7.
Op 13 augustus 2014 stuurt [werknemer] aan [werkgever] de volgende e-mail:
“Zoals vandaag telefonisch besproken, heb ik een nieuwe baan gevonden. We hebben afgesproken dat als dat bij de [X] zou zijn, ik contact op zou nemen. Niet gedacht maar het is toch de [X] geworden dus vandaar mijn telefoontje en nu dit mailtje.
(…)
Heel graag jullie schriftelijk akkoord op mijn start bij de [X].”
2.8.
Op 19 augustus 2014 verneemt [werknemer] dat [werkgever] niet akkoord gaat met de indiensttreding van [werknemer] bij de [X].
2.9.
Op 22 augustus 2014 reageert [werknemer] hierop per e-mail als volgt:
“Afgelopen dinsdag ben ik op de hoogte gebracht van jullie reactie op mijn verzoek om per 1 oktober bij de [X] te beginnen. Omdat ik enorm verbaasd ben over jullie standpunt in deze kwestie, heeft dit telefoontje mij de afgelopen dagen behoorlijk bezig gehouden en is bij mij de behoefte ontstaan om jou hierover te mailen.
Bij de totstandkoming van mijn vaststellingsovereenkomst en het bespreken van het concurrentiebeding is de [X] uitvoerig aan bod gekomen. Ik vond de [X] niet logisch in het rijtje van discounters maar de [X] moest er perse in blijven. Wel werd erbij gezegd dat mocht ik toch bij de [X] willen gaan werken, ik contact met [werkgever] zou opnemen en wij hierover in gesprek zouden gaan. Dat in deze discussie een eventuele overstap naar de [X] bespreekbaar is gebleven, heeft destijds de indruk gewekt dat hier vanuit [werkgever] geen principiële of onoverkomelijke bezwaren tegen zijn. Bovendien is de afhandeling van mijn
vaststellingsovereenkomst in een prettige sfeer, met wederzijds respect en waardering verlopen. Ik ben dan ook onaangenaam verrast door jullie stellingname.
Gezien onderstaande feiten en de geschiedenis die we samen hebben, snap ik echt niet waarom [werkgever] hier geen akkoord op kan geven en waarom jullie er bezwaar tegen hebben dat ik bij de [X] aan de slag kan gaan:
• ik ben sinds 17 december 2013 van de werkvloer, dus per 1 oktober al bijna 10 maanden (tussen mijn vakantie en m’n eerste ziektedag zat slechts twee weken dus als ik dat erbij optel, ben ik al sinds 13 november 2013 van de werkvloer)
• ik heb sindsdien geen cijfer meer ingezien (omzet, marge, stuks, voorraad, aantal winkels etc etc)
• ik heb niks meer meegekregen van twee complete inkoopseizoenen (AIW 2014 en S/S 2015)
• de jaarcijfers worden via de media naar buiten gebracht en toegelicht, gegevens over de bedrijfsresultaten van [werkgever] zijn daarmee publiekelijk toegankelijk
• de leveranciers van [werkgever] zijn tevens publiekelijk toegankelijk aangezien zij op alle artikelen in de winkel vermeld staan
• de herstructurering van de inkoopafdeling heeft na mijn vertrek plaatsgevonden en ben ik niet op aangesloten
Waar ligt het risico voor [werkgever]? Welke informatie heb ik überhaupt waar [X] baat bij zou kunnen hebben? Welke informatie heb ik per 1 oktober 2014 meer dan op het moment dat mijn concurrentiebeding afloopt, op 1 juli 2015? Ik zou werkelijk geen bezwarende punten kunnen bedenken.
Gegeven het feit dat wij begin dit jaar in gezamenlijkheid en in goede harmonie hebben besloten mijn arbeidsovereenkomst te beëindigen, begrijp ik niet waarom [werkgever] mijn mogelijkheid om bij de [X] aan de slag te gaan wil tegenhouden. Het zou voor mij een enorme domper zijn als deze kans mij wordt ontnomen. Ik hoop dat je kunt uitleggen waar jullie bezwaren vandaan komen.
Ondanks dat ik het erg jammer vind dat mijn tijd bij [werkgever] niet is geworden wat ik ervan verwacht had, kijk ik terug op een plezierige en leerzame tijd. Ik heb deze periode in ieder geval met een erg goed gevoel kunnen afsluiten. Ik hoop dat de nu ontstane situatie daar geen verandering in aanbrengt en wil je daarom vragen om jullie besluit in heroverweging te nemen.”
2.10.
Op 1 september 2014 stuurt [werkgever] aan [werknemer] een brief met daarin de volgende passage:
“[werkgever] gaat niet akkoord met indiensttreding door u bij [X] per 1 oktober 2014. De directie van [werkgever] heeft uw verzoek uitvoerig besproken, maar heeft besloten om u onverkort aan uw non-concurrentiebeding te houden zoals opgenomen in artikel 13 van de arbeidsovereenkomst en nader vastgelegd in artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst. Zoals telefonisch aan u toegelicht, begrijpt de directie van [werkgever] de consequenties van haar besluit voor u, maar ziet in de onderhavige situatie geen reden om af te wijken van de gemaakte afspraken in de vaststellingsovereenkomst, danwel de termijn van het non-concurrentiebeding
te verkorten. De afspraken zijn immers gemaakt omdat u — uit hoofde van uw functie als inkoper bij [werkgever] — beschikt over concurrentiegevoelige informatie die in handen van [X] schadelijk is, of kan zijn, voor [werkgever]. Om die reden is expliciet in de vaststellingsovereenkomst en in het MPP Scheme opgenomen dat Indiensttreding bij [X] niet is toegestaan binnen één jaar na beëindiging van uw dienstverband (te weten 1juli 2015).”

3.Het geschil

in conventie`
3.1.
[werknemer] vordert dat de kantonrechter bij wege van voorziening ex artikel 254 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair:
a. schorst het concurrentiebeding inclusief de daaraan gekoppelde boete(s);
b. voorwaardelijk: [werkgever] veroordeelt tot betaling aan [werknemer] van een voorschot van een bedrag van € 6.666,67 bruto per maand, voor de duur van de beperking vanaf 1 oktober 2014, althans een bedrag in goede justitie door de kantonrechter te bepalen;
II. Subsidiair:
a. schorst het overeengekomen concurrentiebeding, in die zin dat [werknemer] in dienst mag treden bij de [X];
b. voorwaardelijk: [werkgever] veroordeelt tot betaling aan [werknemer] van een voorschot van een bedrag van € 6.666,67 bruto per maand, voor de duur van de beperking vanaf 1 oktober 2014, althans een bedrag in goede justitie door de kantonrechter te bepalen;
III. Primair en subsidiair:
c. [werkgever] veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder mede begrepen een bedrag aan salaris van de gemachtigde van [werknemer].
3.2.
[werknemer] voert daartoe, kort gezegd, als volgt aan. Onverkorte toepassing van het concurrentiebeding heeft tot gevolg dat [werknemer] onredelijk wordt belemmerd in haar recht op vrije arbeidskeuze en haar mogelijkheden om inkomen in een soortgelijke branche te verwerven. Naast de in de brief van 22 augustus 2014 opgesomde omstandigheden (r.o. 2.9.) is van belang dat het thans voorliggende aanbod van de [X] een grote, slechts sporadisch voorkomende, kans is voor [werknemer]. Daarbij komt dat de arbeidsmarktpositie van [werknemer] wordt bemoeilijkt doordat zij wegens een burn-out 10 maanden uit de roulatie is geweest.
De belangen van [werkgever] bij handhaving van het beding zijn ondergeschikt bij het belang van [werknemer] om bij de [X] in dienst te treden.
Voor zover het concurrentiebeding onverkort van kracht moet blijven heeft [werknemer] voor de duur van de beperking recht op een vergoeding van € 6.666,67 bruto per maand (inclusief vakantietoeslag). Dit bedrag komt neer op het door [werknemer] bij de [X] te verdienen salaris, aldus [werknemer].
3.3.
[werkgever] voert verweer.
in reconventie
3.4.
[werkgever] vordert dat de kantonrechter bij wege van voorziening ex artikel 254 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. [werknemer] gebiedt het non-concurrentiebeding zoals opgenomen in artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst en/of artikel 10 van de arbeidsovereenkomst alsmede het non-concurrentiebeding zoals opgenomen in artikel 21.5 van de Shareholders Agreement binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis na te komen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere overtreding van dit gebod alsmede een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat deze overtreding voortduurt;
b. [werknemer] veroordeelt in de proceskosten.
3.5.
[werknemer] voert verweer.
in conventie en in reconventie
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
De spoedeisendheid van de zaak vloeit uit het gestelde voort en is in voldoende mate gebleken, behoudens voor zover uit r.o. 4.9. anders volgt.
4.2.
Uit het over en weer betoogde, de overgelegde stukken en de omstandigheid dat de onderhavige procedure zich niet leent voor (nadere) bewijsvoering is de kantonrechter voorshands, rekeninghoudende met de vermoedelijke beslissing in de eventueel te entameren bodemzaak, het volgende van oordeel.
4.3.
Niet in geschil is dat het gewraakte beding, zoals dat voorkomt in de arbeidsovereenkomst en nader is gepreciseerd in de onder 2.5. bedoelde overeenkomst, op rechtsgeldige wijze tot stand is gekomen.
Voorts is gesteld noch gebleken dat [werkgever] enig verwijt te maken valt dat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd en dat [werkgever] om deze reden schadeplichtig is jegens [werknemer].
Niet aannemelijk is geworden dat namens [werkgever] is toegezegd dat mee zal worden gewerkt aan een eventuele indiensttreding van [werknemer] bij de [X]. Dit valt niet af te leiden uit de e-mail d.d. 3 april 2014 (r.o. 2.6.).
4.4.
Hiermee is aan de orde de vraag of er gronden zijn om het non-concurrentiebeding te schorsen op de door [werknemer] voorgestane wijze. Hiervoor is slechts plaats indien de redelijke verwachting bestaat dat een eventuele bodemrechter het beding geheel of gedeeltelijk zal vernietigen op de grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van [werkgever] als werkgever, [werknemer] als werknemer onbillijk door het beding wordt benadeeld.
De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
4.5.
Duidelijk is dat [werknemer] belang heeft bij de door haar voorgestelde beperking van het concurrentiebeding. Terzijdestelling van dit beding stelt haar in staat in dienst te treden bij de [X] in een aantrekkelijke functie met goede carrièreperspectieven. Dat dit voor haar valt te prefereren boven haar huidige situatie, - zonder baan met een WW-uitkering- staat buiten kijf.
4.6.
Daartegenover staat echter het belang van [werkgever] bij handhaving van dit beding. Dit belang ziet, blijkens de toelichting ter zitting, die niet gemotiveerd door [werknemer] is weersproken, op de wens van [werkgever] om kennis over het volgens [werkgever] unieke inkoopproces van [werkgever] niet bij concurrenten als de [X] terecht te laten komen. Dit belang wordt niet in afdoende mate beschermd door het eveneens op [werknemer] rustende geheimhoudingsbeding, omdat naleving van dit beding niet goed valt te controleren, zoals door [werkgever] gesteld en door [werknemer] niet weersproken.
4.7.
De betreffende kennis ziet anders dan [werknemer] in haar e-mail d.d. 22 augustus 2014 (r.o. 2.9.) lijkt te veronderstellen niet op de identiteit van de leveranciers en de soort en hoeveelheden van de door [werkgever] ingekochte goederen of over bedrijfsmatige of financiële cijfers van [werkgever]. Het gaat er [werkgever], blijkens de door haar ter zitting gegeven toelichting, die door [werknemer] niet gemotiveerd is weersproken, op de inhoud van de samenwerking tussen [werkgever] en haar leveranciers, op de wijze waarop [werkgever] haar leveranciers aan zich heeft verbonden en de manier waarop [werkgever] daardoor gunstige marges voor zichzelf weet te behalen.
Niet weersproken is dat [werknemer] kennis hierover heeft opgedaan gedurende haar dienstverband.
4.8.
Het voorgaande overziende bestaat onvoldoende aanleiding te veronderstellen dat een eventuele bodemrechter het concurrentiebeding, dat in tijdsduur is beperkt tot één jaar na indiensttreding en bij nadere overeenkomst verder is verduidelijkt, zal vernietigen.
4.9.
De primair en subsidiair ingestelde vordering tot vernietiging ligt voor afwijzing gereed.
De primair en subsidiair ingestelde vordering tot toekenning van een voorschot op een vergoeding wordt afgewezen, omdat het spoedeisend belang daarbij in onvoldoende mate is gebleken. Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat is gebleken dat aan [werknemer] een maximale WW-uitkering is toegekend en financiële omstandigheden die nopen tot toekenning van een voorschot, niet zijn aangevoerd.
in reconventie
4.10.
De vordering in reconventie ligt voor afwijzing gereed bij gebrek aan spoedeisend belang. Niet aannemelijk is geworden dat [werknemer] het concurrentiebeding heeft overtreden of voornemens is (geweest) dat te doen. Integendeel, zij is vanaf het moment dat het actueel werd, direct in overleg met [werkgever] getreden teneinde goede afspraken te maken en ieder onrechtmatig handelen dienaangaande te voorkomen.
in conventie en in reconventie
4.11.
Beide partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. De kantonrechter zal hierom de kosten van dit geding compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
in conventie en in reconventie
Wijst de vordering af.
Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A. Swildens, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 17 november 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter