ECLI:NL:RBNHO:2014:10689

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
13 november 2014
Zaaknummer
15/800126-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing en bedreiging met vuurwapen in Katlijk

Op 13 november 2014 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van een poging tot afpersing en bedreiging met een vuurwapen. De feiten vonden plaats op 24 december 2013 in Katlijk, waar de verdachte met een vuurwapen de woning van het slachtoffer binnendrong en eiste dat zij hem € 10.000,- zou geven. De verdachte ontkende aanwezig te zijn geweest in de woning, maar de rechtbank oordeelde op basis van technisch bewijs, waaronder DNA-analyses, dat de verdachte de dader was. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, ondanks het verweer van de verdediging dat de verdachte een alibi had en dat de getuigen de dader niet goed hadden kunnen identificeren. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, waarbij de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar meegewogen werden. De rechtbank benadrukte dat de verdachte in de beslotenheid van de woning van het slachtoffer was binnengedrongen, wat een ernstige inbreuk op de veiligheid van de slachtoffers met zich meebracht. De verdachte werd vrijgesproken van een derde feit, namelijk de diefstal van een kettingzaag, omdat hiervoor onvoldoende bewijs was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800126-14 (P)
Uitspraakdatum: 13 november 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 2 mei 2014, 22 juli 2014, 29 september 2014 en 30 oktober 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[geboorteplaats],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Leeuwarden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.R.A. van IJzendoorn en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P. Bonthuis, advocaat te Joure, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 24 december 2013 te Katlijk, gemeente Heerenveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] en/of één of meer in de woning(en) [adres 1]/[adres 2] woonachtige/aanwezige personen te dwingen tot de afgifte van EURO 10.000,- althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], althans één of meer in genoemde woning(en) woonachtige/aanwezige personen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en zich daarbij de toegang tot genoemde woning(en) te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed en/of geldbedrag onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
- met een vuurwapen naar die woning(en) is gegaan, en/of
- een (toegangs)deur van genoemde woning(en) heeft opengebroken, althans geforceerd, en (vervolgens) de woning(en) is binnen gegaan, en/of
- in die woning(en) heeft gezocht naar geld en/of goederen, en/of
- een vuurwapen heeft gericht op en/of heeft getoond aan die [slachtoffer] en/of één of meer in die woning aanwezige personen, en/of
- die [slachtoffer], op indringende en dreigende toon, de woorden heeft toegevoegd "rustig blijven ... geen paniek ... ik wil geld" en/of "dit is een overval, ik wil geld" en/of "ik wil meer, je hebt meer geld" en/of "10.000 euro ... ik wil meer" en/of "jawel jij hebt 10.000 euro in huis. Als jij het niet hebt, dan heeft je vader het", althans woorden van soortgelijke indringende en dreigende aard en/of strekking, en/of
- die [slachtoffer] heeft geduwd en/of ten val gebracht, en/of
- genoemd vuurwapen, ten overstaan van die [slachtoffer], heeft doorgeladen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
hij op of omstreeks 24 december 2013 te Katlijk, gemeente Heerenveen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (in de woning van die [slachtoffer])
- een vuurwapen gericht op en/of getoond aan die [slachtoffer] en/of een of meer in die woning aanwezige personen, en/of
- genoemd vurwapen ten overstaan van die [slachtoffer] (zichtbaar en/of hoorbaar) doorgeladen, en/of
- ( daarbij) die [slachtoffer] op indringende en dreigend de woorden toegevoegd: "rustig blijven ... geen paniek ... ik wil geld" en/of "dit is een overval, ik wil geld", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 3:
hij op of omstreeks 24 december 2013 te Katlijk, gemeente Heerenveen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kettingzaag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.InleidingOp 24 december 2013 belt [slachtoffer]112. Zij heeft zich op dat moment opgesloten in de badkamer van haar boerderij aan de [adres 1] in Katlijk. [slachtoffer] vertelt de medewerker van alarmnummer 112 dat zij, kort daarvoor, een voor haar onbekende man met een vuurwapen in haar woning aantrof die een bedrag van € 10.000, - van haar wilde hebben. Omdat haar drie kinderen ook in de woning aanwezig zijn, heeft [slachtoffer] de man naar de woning van haar ouders in het achterste gedeelte van de boerderij ([adres 2]) geleid.

Op enig moment komen de ouders van [slachtoffer] thuis. Wanneer de moeder van [slachtoffer],
[slachtoffer 2], binnen komt en de onbekende man ziet, waardoor de man even is afgeleid, ziet [slachtoffer] kans weer terug te gaan naar haar eigen woning en zich daar op te sluiten, later ook met haar kinderen.
Kort daarna verlaat de man de woning. Later blijkt dat uit de schuur op het erf van [adres 1]/[adres 2] een kettingzaag is verdwenen.
Verdachte wordt ervan verdacht bovengenoemde onbekende man te zijn en voornoemd handelen is aan hem ten laste gelegd als poging tot afpersing, bedreiging en diefstal van een kettingzaag. Verdachte ontkent dat hij de man is die bovengenoemde feiten heeft gepleegd.

4.Bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Voor het bewijs dat verdachte de man is geweest die de overval heeft gepleegd, bezigt de officier van justitie de overeenkomsten tussen het signalement van de dader en verdachte, de opmerkingen van de dader over de vader van [slachtoffer] in combinatie met het financiële conflict dat tussen vader [vader slachtoffer] en verdachte heeft gespeeld en de omstandigheid dat op een op de plaats delict aangetroffen schroevendraaier en een bijl DNA van verdachte is aangetroffen. Voorts wijst de officier van justitie op de bij de woning van de familie [familie slachtoffer] aangetroffen bandensporen die veroorzaakt kunnen zijn door de auto van verdachte, de omstandigheid dat er op de computer van verdachte eind november 2013 is gezocht op ‘[slachtoffer]’ en de verklaring van de echtgenote van verdachte dat verdachte op 24 december 2013 ’s avonds weg is geweest. Daarbij weegt de officier van justitie ook mee dat de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij die avond thuis was en als enige achter de computer heeft gezeten, niet aannemelijk voorkomt, nu verdachte de spelletjes die die avond op de computer zijn gespeeld nauwelijks kan beschrijven en verdachte de foto’s die die avond op de computer zijn binnengehaald, blijkens zijn verklaring ter terechtzitting niet eerder heeft gezien dan toen de politie hem die foto’s voorhield.
Vorenstaande omstandigheden in samenhang bezien, maken dat de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie nog opgemerkt dat er in de periode voor de overval op de woning op de computer van verdachte is gezocht naar soortgelijke kettingzagen als de gestolen kettingzaag.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van verdachte bepleit. Ten eerste wijst de raadsman op het alibi van verdachte, die in ieder geval een deel van ‘All you need is love’ heeft gezien waardoor het, gelet op het tijdstip van uitzenden van de betreffende items van dat programma die verdachte zegt te hebben gezien, en de rijafstand van de woning van verdachte naar de woning van het slachtoffer, niet mogelijk is dat verdachte daar op het moment van de overval aanwezig was. Bovendien blijkt het alibi van verdachte ook te kloppen, nu de laptop de hele avond is gebruikt en de vrouw van verdachte heeft verklaard dat zij tijdens ‘All you need is love’ niet achter de laptop heeft gezeten. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte een snor heeft, terwijl [slachtoffer] juist heeft verklaard absoluut zeker te zijn dat de overvaller geen snor had en ook haar ouders hebben aangegeven dat de dader geen snor had. Daarbij komt dat vader [vader slachtoffer] verdachte kent, maar de overvaller niet heeft herkend, terwijl uit de reconstructie kan worden afgeleid dat hij de dader wel goed heeft kunnen zien. Ten aanzien van de belastende omstandigheden heeft de raadsman aangevoerd dat het de zoon van verdachte is geweest die op 23 november 2013 op de computer heeft gezocht naar ‘[slachtoffer]’, dat het zakelijke geschil op een heel ander bedrag zag dan de € 10.000, - waar de overvaller om vroeg en dat de DNA-sporen van verdachte zijn aangetroffen op verplaatsbare sporendragers waarop slechts zeer summiere hoeveelheden DNA zijn aangetroffen, zodat dit gegeven slechts zeer terughoudend voor het bewijs mag worden gebezigd. Daarbij komt dat verdachte handelt in tweedehands gereedschap, zodat niet kan worden uitgesloten dat de echte dader het gereedschap van verdachte heeft gekocht. Verder wijst de raadsman erop dat er nergens in de woning sporen van verdachte zijn aangetroffen, terwijl de dader overal in de woning is geweest. De raadsman heeft tot slot betoogd dat uit het bandensporenonderzoek enkel volgt dat niet is uitgesloten dat de auto van verdachte op het erf van [slachtoffer] aanwezig is geweest, hetgeen geldt voor meer auto’s.
4.3.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van de feiten 1 en 2 [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
I. Aangifte, getuigenverklaringen en sporenonderzoek
Op 24 december 2013 omstreeks 20.30 uur kijkt [slachtoffer] thuis, aan de [adres 1] te Katlijk, gemeente Heerenveen, televisie. Omstreeks 20.40 uur vertrekt haar man naar de kerk. Kort daarna hoort [slachtoffer] voetstappen van iemand die de trap op de overloop op loopt, de persoon loopt over de overloop en [slachtoffer] hoort vervolgens dat de persoon de trap weer af loopt. [slachtoffer] loopt naar de hal bij de trap en ziet dat er een man de trap af loopt. De man begint tegen [slachtoffer] te praten en op dat moment ziet zij dat de man een vuurwapen vast heeft. De man houdt het wapen met de loop op [slachtoffer] gericht terwijl hij op de trap staat en zegt: ‘Rustig blijven, geen paniek, ik wil geld’ en ‘Dit is een overval, ik wil geld’. [slachtoffer] voelt zich erg bedreigd door het geweer en is erg bang, mede omdat haar drie dochters boven op hun slaapkamers zijn. [slachtoffer] loopt daarom naar de woonkamer en pakt daar twintig euro uit haar portemonnee die zij aan de man wil geven. De man reageert als volgt: ‘Ik wil meer, je hebt meer geld!’. [slachtoffer] zegt dat zij niet meer geld heeft. De man zegt: ‘10.000 euro, ik wil meer’. Wanneer [slachtoffer] zegt dat zij geen € 10.000, - heeft, zegt de man meerdere malen dat zij wel € 10.000,- heeft en vervolgens: ‘Jawel jij hebt 10.000 euro in huis. Als jij het niet hebt, dan heeft je vader het!’. De man blijft het geweer op [slachtoffer] gericht houden. [slachtoffer] stelt voor naar het woongedeelte van haar ouders te gaan en zij loopt die richting op. Als ze bij de trap in de hal aan komt, ziet ze haar twee oudste dochters beneden in de hal staan. Ze zegt tegen de kinderen dat ze terug naar hun kamer moeten gaan, wat ze ook doen. Vervolgens loopt ze door naar het woongedeelte van haar ouders, terwijl de man achter haar aan loopt. Bij de voordeur van het woongedeelte van haar ouders ziet [slachtoffer] dat de man het vuurwapen niet meer helemaal op haar gericht heeft en zij probeert het vuurwapen uit de handen van de man te trekken. Er ontstaat een worsteling waarbij de man zijn geweer uit de handen van [slachtoffer] rukt. Door de kracht van de man en door het trekken en duwen, valt [slachtoffer] op de grond. De man zet een paar stappen achteruit en [slachtoffer] hoort het geluid van het doorladen van een vuurwapen. [slachtoffer] is er van overtuigd dat de man haar dood zal schieten. Op dat moment hoort [slachtoffer] de auto van haar ouders. Zij staat op, loopt naar de voordeur, opent deze en roept naar haar moeder dat ze wordt overvallen. De moeder van [slachtoffer] loopt naar de voordeur. Op enig moment is de man even afgeleid en op dat moment rent [slachtoffer] weg naar haar eigen woongedeelte.
[slachtoffer] geeft een signalement van de dader. Het is een blanke man van tussen de 50 en 55 jaar, de man is niet langer dan 1.75 meter, heeft een breed postuur, een opvallend rond gezicht, kleingevormde blauwe ogen en grijze wenkbrauwen. De man spreekt normaal Nederlands met een voor Friesland neutraal accent. [2] [slachtoffer] heeft om 21.03 uur naar 112 gebeld om de overval te melden. [3]
Rond 20.55 uur komen de ouders van [slachtoffer] thuis van een kerkbezoek. [slachtoffer 2] (de moeder van [slachtoffer]) ziet dat de voordeur open staat. Zij loopt in die richting en hoort dan [slachtoffer] zeggen: ‘Er is hier een man met een geweer en die wil € 10.000, -.’ [slachtoffer 2] zegt tegen haar man dat hij weg moet gaan en loopt zelf de woning binnen. Rechts in de deuropening van de slaapkamer ziet [slachtoffer 2] een man staan die een vuurwapen vast houdt. Ze doet de buitendeur direct op slot. Op het moment waarop [slachtoffer 2] hoort dat haar man wegrijdt, zegt de man tegen haar dat er nog iemand is en wil naar de deur, maar zij weet te voorkomen dat hij naar buiten kan. Op enig moment loopt de man richting de achterdeur. [slachtoffer 2] verlaat zelf de woning via de voordeur en loopt richting de openbare weg. Zij hoort vervolgens een auto met grote snelheid vanachter de woning vandaan komen welke rechtsaf de weg op rijdt.
De man is volgens [slachtoffer 2] tussen de 1.70 en 1.72 meter lang, ongeveer 50 jaren oud, droeg een muts en hij heeft een rond gezicht met grijs haar en grijsachtige ogen. [4]
[vader slachtoffer], de vader van [slachtoffer], hoort van zijn vrouw dat er een overval gaande is. [vader slachtoffer] stapt in zijn auto en ziet dan door de raampjes van de voordeur dat er bij zijn vrouw een man staat. [vader slachtoffer] omschrijft de man als volgt: rond de 1.70 meter, een wittig gezicht, tussen de 47 en 50 jaren oud. [5] De man droeg een gebreid schippersmutsje. [6]
Op 24 december 2013 stellen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], werkzaam bij de Unit Forensisch-technische Expertise, een onderzoek in, in de omgeving van [adres 1] te Katlijk. Bij het onderzoek in het achterste deel van de woning blijkt één van de twee buitendeuren te zijn opengebroken. De tweede draaigrendel van deze deur steekt uit in het kozijn en is uit de slotkom gebroken. In de sluitzijde van de deur zit een indruk van een breekvoorwerp dat volgens verbalisant [verbalisant 1], gelet op de vorm en afmeting van de indruk, is veroorzaakt met behulp van een schroevendraaier. Buiten, naast de opengebroken deur, wordt in een pot gevuld met aarde, een schroevendraaier aangetroffen. Gelet op de vorm en afmeting van deze schroevendraaier krijgt verbalisant [verbalisant 1] de indruk dat deze schroevendraaier is gebruikt bij het openbreken van de buitendeur. De schroevendraaier wordt veilig gesteld onder kenmerk SIN AAGA0153NL. [7]
In het voorste gedeelte van de woning, [adres 1], is op de overloop van de eerste verdieping op een wasmand een handbijl aangetroffen. Deze handbijl is als sporendrager veilig gesteld onder kenmerk SIN AAGA0152NL. [8] De wasmand staat bij de slaapkamer van [slachtoffer] en haar man, waar de overvaller ook vandaan kwam. Toen zij hem riep, stond hij bij de wasmanden. [9]
Buiten, op het grasveld gelegen achter de woning, worden diverse bandensporen aangetroffen. Tevens worden er bandensporen aangetroffen tussen een erfverharding achter de stal en het terras, evenwijdig aan de lange zijde van de achter de woning gelegen schuur. [10]
II. Betrokkenheid verdachte
Signalement en compositietekening
Op 3 januari 2014 wordt op aanwijzingen van [slachtoffer] een compositietekening van de dader gemaakt. [slachtoffer] verklaart dat de persoon op de tekening heel goed gelijkend is aan de dader. [11] Geconfronteerd met de compositietekening geeft [slachtoffer 2] aan dat de persoon op de tekening echt op de dader lijkt. [12] Ook [vader slachtoffer] verklaart in een verhoor van 9 januari 2014 dat de persoon op de tekening knap in de buurt komt van de man die hij op
24 december 2013 in zijn woning heeft gezien. [vader slachtoffer] merkt verder op dat de persoon op de tekening op verdachte, [verdachte], lijkt. [13] Al eerder, op 25 december 2013, heeft [vader slachtoffer] tegenover verbalisant [verbalisant 16] verklaard dat hij, gelet op het mutsje van de dader, diens lengte, postuur, leeftijd en uitstraling, aan een voormalig klant van hem dacht, te weten [verdachte]. [14] Tegenover verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] verklaart [vader slachtoffer] over een zakelijk geschil met verdachte, waarbij verdachte zou hebben gezegd dat hij van een door [vader slachtoffer] ontvangen bedrag van € 25.000, - nog € 10.000, - moest krijgen. [15] Verdachte verklaart, geconfronteerd met de compositietekening, dat hij wel begrijpt dat [vader slachtoffer] zijn naam heeft genoemd, omdat hij lijkt op de afgebeelde persoon. [16]
Voorgeschiedenis [vader slachtoffer] en verdachte
Verdachte heeft zelf ook verklaard over het door [vader slachtoffer] genoemde zakelijk geschil. Verdachte had een bedrijf, [naam bedrijf verdachte], dat boten bouwde. Het bedrijf van [vader slachtoffer], [naam bedrijf vader slachtoffer], verkocht deze boten voor verdachte. Bij de verkoop van één boot zou een contante aanbetaling van € 35.000, - zijn gedaan, die [vader slachtoffer] in ontvangst heeft genomen. Verdachte heeft verklaard dat hij recht had op een deel van dit geld, te weten € 20.000, -, maar dat hij dit bedrag nooit van [vader slachtoffer] heeft ontvangen. [17]
Verklaring echtgenote verdachte
[getuige 1], de echtgenote van verdachte, heeft op 28 december 2013 tegenover de politie verklaard dat verdachte die ‘afgelopen dinsdag’ (de rechtbank begrijpt 24 december 2013) ’s avonds even is weg geweest met de auto, omdat zij ruzie hadden. [getuige 1] is die avond alleen gaan slapen en toen zij om 22.00 uur naar het toilet moest, lag verdachte ook in bed. [18]
Bijl en schroevendraaier
De hiervoor al genoemde, op de plaats delict aangetroffen, bijl en schroevendraaier zijn bemonsterd. Op deze bemonsteringen is door rapporteur [deskundige 1] van het NFI DNA-onderzoek verricht. Het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering van de handgreep van de schroevendraaier is op 3 februari 2014 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering van de schroevendraaier matcht met een willekeurige andere persoon is kleiner dan één op één miljard. Op de bijl is een onvolledig DNA-mengprofiel van minimaal twee personen aangetroffen. [19] Uit het (onvolledige) DNA-mengprofiel is, na aanvullend DNA-onderzoek, een DNA-profiel afgeleid van een man van wie celmateriaal prominent in de bemonstering aanwezig is. Het DNA-profiel van verdachte matcht met dit afgeleide DNA-hoofdprofiel. Dit betekent dat verdachte de donor kan zijn van het prominent aanwezige celmateriaal in de bemonstering van de bijl. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het afgeleide DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard. [20] [deskundige 2] van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau heeft een contra-onderzoek verricht betreffende voornoemd DNA-onderzoek door het NFI. [deskundige 2] onderschrijft in zijn rapportage voornoemde conclusies. [21]
[slachtoffer] wordt geconfronteerd met foto’s van de aangetroffen schroevendraaier en bijl. Zij verklaart dat deze eigendom zijn van haar vader en dat de bijl niet boven lag voordat de man de woning was binnengedrongen. Ook verklaart zij dat haar vader en zij nooit spullen op een rommelmarkt kopen. [22] [vader slachtoffer] bevestigt dat de bijl en schroevendraaier van hem zijn. De bijl heeft hij al tien tot vijftien jaren en de schroevendraaier al meer dan twintig jaren. Voorts verklaart [vader slachtoffer] dat hij nog nooit gereedschappen op een rommelmarkt heeft gekocht. [23]
Bandensporen
Op 28 december 2013 werd in en bij de woning van verdachte onderzoek verricht. Daarbij werden foto’s gemaakt van de banden, gemonteerd onder de personenauto, merk Citroën Berlingo, voorzien van het kenteken [kenteken].
Op de plaats delict zijn meerdere rijsporen aangetroffen. Deze liepen voornamelijk door het gras van het grasveld aan de linker achterzijde van de woning. Op enkele plaatsen in het gras liep het bandenspoor door een plek waar modder lag en op die plaatsen was een profiel zichtbaar. Het bandenspoor liep door tot op een tegelplateau aan de linker achterzijde van de woning. Hierop waren ook rijsporen zichtbaar. De rijsporen hadden een zichtbaar abrupt einde en het betrof een heen- en teruggaand spoor. De afdruk van het bandenprofiel op het tegelplateau was zichtbaar afwijkend van de eerder genoemde profielen in de modderige plaatsen op het gras. De spoorbreedte van de rijsporen in het gras was gemiddeld 145 centimeter. Bij navraag bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer bleek dat het voertuig met het kenteken [kenteken] aan de voorzijde een spoorbreedte heeft van 144 centimeter en aan de achterzijde van 145 centimeter.
De sporen in de modderige plaatsen op het gras toonden een indruk van een band met een profilering die bestond uit vier hoofdgroeven, waarbij de buitenste hoofdgroeven parallel aan elkaar liepen en de twee binnenste groeven een licht gegolfd patroon vertoonden waarbij de toppen en de dalen van die twee groeven niet synchroon liepen. Tevens werden er enkele kleine dwarsgroeven waargenomen aan weerszijden van de buitenste hoofdgroeven. De afstand tussen de buitenste hoofdgroeven bedroeg ongeveer acht centimeter.
Het spoor op het tegelplateau bestond uit een afdruk van een band met een profilering die, voor zover zichtbaar, uit drie hoofdgroeven bestond. Zowel tussen de buitenste hoofdgroeven als in de schouders waren ruitvormige, dan wel min of meer parallelvormige blokken zodanig gegroepeerd dat de blokken aan weerszijden van de centrale hoofdgroef min of meer elkaars spiegelbeeld waren, waardoor een soort visgraat afdruk ontstond. De afstand tussen de buitenste hoofdgroeven bedroeg ongeveer 6,5 centimeter.
[verbalisant 2] concludeert op grond van zijn bevindingen dat de aangetroffen sporen zijn gemaakt door banden met een zelfde profiel als de banden, gemonteerd aan het voertuig Citroën Berlingo met het kenteken [kenteken]. [24]
Door het NFI is een contra vergelijkend bandensporenonderzoek verricht waarin ook wordt geconcludeerd dat de voorbanden van de auto van verdachte in aanmerking komen als veroorzaker van het spoor op de tegel. De achterbanden komen in aanmerking als veroorzaker van het spoor in het gras. De rapporteur merkt daarbij wel op dat ook andere banden van hetzelfde merk en type of banden met een soortgelijke profielbeschrijving in aanmerking komen voor het veroorzaken van de sporen. [25]
Vervolgens is onderzoek verricht naar de zeldzaamheid van de combinatie van de aangetroffen bandensporen. Daaruit komt naar voren dat de auto van verdachte, zoals hiervoor al blijkt, qua spoorbreedte en bandprofiel overeen komt met de waarnemingen aan de sporen. De kans dat een willekeurige Nederlandse auto een spoorbreedte en bandprofielen heeft die overeenkomen met de waarnemingen aan de sporen is naar schatting 1 op 50.000. Een meer conservatieve schatting is 1 op 5000. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat de bij het onderzoek gedane waarnemingen ongeveer 5.000 keer waarschijnlijker zijn als de hypothese waar is dat de auto van verdachte de bandensporen in het gras en op de tegels heeft gemaakt dan als de hypothese waar is dat de bedoelde bandensporen door een andere auto zijn gemaakt. [26]
Verdachte heeft verklaard dat hij en zijn vrouw de enige personen zijn die gebruik maken van de Citroën Berlingo. Zij hebben de auto niet uitgeleend op 24 december 2013. [27]
Computeronderzoek
Er is onderzoek verricht door [deskundige 3] van het NFI aan de harde schijf uit de HP desktop computer die in de woning van verdachte in beslag is genomen. Het onderzoek richtte zich op het internetgebruik op tijdstippen in de periode van 23 november 2013 tot en met 3 januari 2014. Uit het onderzoek volgt onder meer dat op 23 november 2013 op voornoemde computer de pagina https://www.google.nl/webhp#q=[voor- en achternaam slachtoffer] is bezocht. Het internetadres is opgebouwd uit meerdere onderdelen. Uit referentie- en literatuuronderzoek blijkt dat de parameter q staat voor query, de zoekvraag die gesteld wordt aan Google. De aangetroffen sporen zijn consistent met een zoekopdracht op de internetpagina https:/www.google.nl/wbhp met de zoekwoorden ‘[slachtoffer]’. [28]
III. Bewijsoverweging en conclusie
Uit de aangifte blijkt dat de feitelijke overval op de woning(en) van [slachtoffer] en haar ouders, ten laste gelegd als een poging tot afpersing, is gepleegd door een man van rond de vijftig. Deze overval, en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, wordt niet door de verdediging betwist. Wel zet de verdediging vraagtekens bij de bewijswaarde van de verschillende forensische sporenonderzoeken en overige bewijsmiddelen, die in de richting van verdachte als (mogelijke) dader wijzen.
De rechtbank overweegt als volgt.
In het onderhavige geval gaat het om de bewijskracht van de combinatie van bovengenoemde bewijsmiddelen. Zo richt het DNA-onderzoek zich uitsluitend op het bronniveau en niet op het activiteitenniveau. Dit betekent dat er andere scenario’s denkbaar zijn die het aantreffen van het DNA-materiaal zouden kunnen verklaren. Het voorgaande neemt echter niet weg dat, op bronniveau, is vastgesteld dat op de overloop van de eerste verdieping van de woning [adres 1] is aangetroffen een bijl met een DNA-hoofdprofiel dat matcht met het DNA van verdachte. [slachtoffer] heeft verklaard dat de dader over de overloop liep, dat zij hem uit de richting van de wasmand waarop de bijl later is aangetroffen, naar beneden zag komen en dat de bijl daar voorafgaand aan de overval niet lag. Voor de rechtbank staat daarom vast dat de bijl door de dader is meegenomen in de woning en op de wasmand is achter gelaten. Buiten bij de voordeur van voornoemde woning, waarvan de desbetreffende verbalisant stelt dat deze met een schroevendraaier is opengebroken, is een schroevendraaier aangetroffen waarop ook een DNA-profiel is aangetroffen dat matcht met verdachte. Gelet op de aangetroffen braaksporen op de genoemde deur en de omstandigheid dat daar zeer dichtbij een schroevendraaier is aangetroffen, komt de rechtbank tot de conclusie dat deze schroevendraaier is gebruikt door de dader om de woning binnen te komen.
Verdachte heeft als alternatief scenario aangevoerd dat hij gereedschappen op rommelmarkten verkoopt en dat de bijl en schroevendraaier mogelijk bij hem zijn gekocht, waardoor zijn DNA daarop is aangetroffen. Zowel [slachtoffer] als [vader slachtoffer] hebben echter verklaard dat de schroevendraaier en bijl al lange tijd in hun bezit zijn en zij hebben daar aan toegevoegd dat zij nog nooit gereedschap op een rommelmarkt hebben gekocht.
Uit vorenstaande volgt dat op voorwerpen, waarvan de rechtbank vaststelt dat deze door de dader zijn gebruikt, DNA-profielen zijn aangetroffen die matchen met het DNA-profiel van verdachte. Dit technisch bewijs, dat verdachte koppelt aan de op de plaats delict gebruikte gereedschappen, onderbouwt de slotsom dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig ander persoon matcht met de op de gereedschappen aangetroffen sporen bijna verwaarloosbaar klein is, zodat de bewijswaarde hiervan navenant groot is.
Daarbij komen de overige hierna te noemen aanwijzingen waaruit in onderlinge samenhang bezien volgt dat de a-priori kans dat verdachte bij de overval betrokken was, reeds groot was.
Ten eerste is dat de omstandigheid dat verdachte erg goed past in het signalement van de dader en de opgestelde profielschets. Voorts zijn er de bandensporen die op het erf van de woning(en) [adres 1] en [adres 2] zijn aangetroffen. De profielen van deze sporen komen overeen met de profielen van de banden die op de auto van verdachte waren gemonteerd. De kans dat de sporen door een willekeurige andere auto zijn veroorzaakt wordt (conservatief) geschat op 1 op 5000, hetgeen een hoge mate van waarschijnlijkheid oplevert dat de auto van verdachte de bandensporen heeft gemaakt.
Daarbij komt de verklaring van de echtgenote van verdachte, inhoudende dat verdachte op 24 december 2013 ’s avonds ook met de auto weg is geweest.
Verder is er het zakelijke geschil tussen [vader slachtoffer] en verdachte. Verdachte heeft verklaard dat [vader slachtoffer] hem nog een aanzienlijk geldbedrag schuldig is. De dader van de overval vroeg [slachtoffer] om een aanzienlijk geldbedrag en noemde specifiek ook haar vader die over dat geldbedrag zou beschikken.
Van een connectie tussen verdachte en de familie [familie slachtoffer] blijkt ook, nu op een computer in de woning van verdachte, een maand voorafgaand aan de overval, op google.nl de zoekvraag ‘[voor- en achternaam slachtoffer]’ is ingevoerd. Daarbij merkt de rechtbank op dat het op zijn minst opmerkelijk is, dat verdachte voor het eerst ter terechtzitting - bijna 10 maanden na de overval - na flink doorvragen door de rechtbank, opmerkt dat zijn zoon mogelijk bij hem thuis op de computer op deze zoekvraag heeft gezocht.
De rechtbank weegt verder nog mee dat het alibi van verdachte aantoonbaar niet klopt. Hij stelt dat hij de hele avond thuis achter de laptop heeft gezeten, maar kan de spelletjes die ten tijde van de overval zijn gespeeld, nauwelijks beschrijven. Ook de foto’s die ten tijde van de overval via het facebook-account van de vrouw van verdachte zijn binnengehaald, heeft verdachte volgens zijn eigen verklaring pas voor het eerst gezien, toen de politie hem tijdens een verhoor met die foto’s confronteerde. Hieruit volgt dat deze foto’s niet door verdachte binnengehaald zullen zijn, zodat verdachte dus kennelijk niet achter de laptop zat op dat moment. De vrouw van verdachte heeft in haar eerste verklaring ook duidelijk aangegeven dat verdachte op de avond van 24 december 2013 weg is geweest. Zij koppelt dit uitdrukkelijk aan het programma “All you need is love” dat die avond te zien was en waarvan verdachte en zij allebei hebben verklaard dat verdachte dat een “jankprogramma” vindt en hij daarom niet keek. Pas later oppert zij dat ze aan geheugenverlies leidt waardoor ze mogelijk de dagen heeft verwisseld. Zij heeft echter zeer gedetailleerd en aantoonbaar juist verklaard over hetgeen zij de rest van de dag hebben gedaan, zodat het niet aannemelijk is, dat zij zich in de dagen zal hebben vergist.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte de overval op de woning(en) [adres 1] en [adres 2] heeft gepleegd. De enkele omstandigheid dat verdachte stelt dat hij altijd een snor heeft en dat aangeefster en getuigen verklaren dat de dader geen snor had, maakt het oordeel van de rechtbank hierover niet anders. Hierbij weegt de rechtbank mee dat uit de foto, die op 29 december 2013 van verdachte is gemaakt en die op pagina 73 van het dossier is opgenomen, blijkt dat verdachte ten tijde van de overval een aanzienlijk minder zichtbare snor had dan ten tijde van de terechtzitting.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, op de wijze zoals hieronder onder het kopje ‘bewezenverklaring’ is aangeduid.
4.4.
Vrijspraak feit 3Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 3 ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe dat het dossier enkel een aangifte van de diefstal van de kettingzaag bevat. Meer direct bewijs voor feit 3 is niet voorhanden. Dat voor de rechtbank vast staat dat verdachte op 24 december 2013 aanwezig is geweest bij de woning van aangever, maakt dit niet anders. De aanwezigheid van verdachte daar zegt niets, althans onvoldoende over enige betrokkenheid van verdachte bij de (vermeende) diefstal van de kettingzaag. Ook het feit dat verdachte in oktober/november 2013 op zijn computer naar (soortgelijke) kettingzagen heeft gezocht, maakt dit niet anders, nu verdachte deze zoekslag ook kan hebben gedaan in het kader van zijn werk als verkoper van tweedehands gereedschap en ook niet is gebleken dat verdachte voorafgaand aan de overval wist dat aangever over een dergelijke kettingzaag beschikte.
4.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 24 december 2013 te Katlijk, gemeente Heerenveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van EURO 10.000,-, toebehorende aan één of meer in de woningen [adres 1]/[adres 2] woonachtige personen,
- met een vuurwapen naar die woningen is gegaan, en
- een toegangsdeur van genoemde woningen heeft opengebroken en de woningen is binnen gegaan, en
- een vuurwapen heeft gericht op die [slachtoffer], en
- die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd "rustig blijven, geen paniek, ik wil geld" en “dit is een overval, ik wil geld” en "ik wil meer, je hebt meer geld" en "10.000 euro, ik wil meer" en "jawel jij hebt 10.000 euro in huis. Als jij het niet hebt, dan heeft je vader het", en
- die [slachtoffer] ten val heeft gebracht en
- genoemd vuurwapen, ten overstaan van die [slachtoffer], heeft doorgeladen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
hij op 24 december 2013 te Katlijk, gemeente Heerenveen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een vuurwapen gericht op die [slachtoffer], en
- genoemd vuurwapen ten overstaan van die [slachtoffer] doorgeladen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Eendaadse samenloop
De feiten en omstandigheden waarop de rechtbank heeft gegrond dat verdachte feit 1 heeft gepleegd vormen tevens de feiten en omstandigheden waarop de rechtbank de bewezenverklaring van feit 2 baseert. De rechtbank acht daarom in de onderhavige zaak de regeling van eendaadse samenloop (art. 55 Sr) van toepassing.
Het bewezenverklaarde levert op:
In eendaadse samenloop begaan:
Poging tot afpersing
en bedreiging.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1 tot en met 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. De officier van justitie heeft bij de bepaling van zijn eis rekening gehouden met de impact die het feit op het slachtoffer heeft gehad. Dat het slachtoffer in haar eigen woning – waar zij op dat moment alleen met haar kinderen was – is geconfronteerd met verdachte die een vuurwapen bij zich droeg dat hij ook op het slachtoffer richtte, rekent de officier van justitie verdachte zwaar aan. De officier van justitie noemt als strafdoelen van de door hem geëiste straf vergelding en generale preventie.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de eis te matigen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat feit 1 een poging betreft, dat er geen sprake was van een samenwerkingsverband, dat de overval niet professioneel is opgezet en dat het slachtoffer geen schade of (ernstig) letsel heeft bekomen. Voorts heeft de raadsman de rechtbank verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte reeds een geruime periode in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in een huis van bewaring waar verdachten minder vrijheden hebben dan in een gevangenis, terwijl zijn vrouw ernstig ziek is en hij haar dus niet heeft kunnen ondersteunen en bezoeken tijdens haar ziekenhuisopnames.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing en bedreiging. De poging tot afpersing vond plaats in de woning van het slachtoffer [slachtoffer]. [slachtoffer] is in haar woning geconfronteerd met verdachte, die een vuurwapen droeg. Verdachte heeft haar meerdere malen om geld gevraagd, terwijl hij het vuurwapen op haar gericht hield. Op enig moment heeft verdachte het vuurwapen zelfs doorgeladen. In de woning waren, naast [slachtoffer], haar drie kinderen aanwezig. Twee van de kinderen hebben hun moeder met verdachte gezien. Ook de moeder van [slachtoffer], die tijdens de overval thuis kwam, is geconfronteerd met verdachte.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij in de avonduren in de beslotenheid van de eigen woning van het slachtoffer is binnengedrongen, een plek waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Dat verdachte bij de poging tot afpersing gebruik heeft gemaakt van een vuurwapen en dat verdachte zijn handelen heeft doorgezet, ook nadat hij had gezien dat er jonge kinderen aanwezig waren in de woning die hem ook zagen, maakt de verwijtbaarheid groter. [slachtoffer] was door de aanwezigheid van haar kinderen een kwetsbaarder slachtoffer, ook nu de woning een afgelegen boerderij betreft waar zij op dat moment als enige volwassene aanwezig was.
Feiten als de onderhavige leiden naar algemene ervaringsregels bij de slachtoffers tot gevoelens van angst en onveiligheid die nog lang na het feit kunnen voortduren. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer]. Zij beschrijft de verlammende angst die zij voelde toen zij met verdachte werd geconfronteerd en voorts de gevolgen die dit voor haar en haar kinderen nog steeds heeft, omdat zij zich niet meer veilig voelen in hun eigen woning.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 februari 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 16 juli 2014 van
[reclasseringswerker]als reclasseringswerker verbonden aan
Reclassering Nederlandte Groningen.
Uit het reclasseringsrapport volgt dat verdachte en zijn echtgenote beiden kampen met gezondheidsproblemen. De financiële situatie van verdachte is slecht nu door de detentie zijn bijstandsuitkering is komen te vervallen, maar van schulden is geen sprake. De reclassering concludeert dat er niet dusdanige problemen zijn dat begeleiding door de reclassering nodig wordt geacht. De reclassering onthoudt zich van het geven van een strafadvies gelet op de ontkennende houding van verdachte.
Die ontkennende houding maakt dat de rechtbank slechts kan gissen naar het motief van verdachte voor de poging tot afpersing. Of het zakelijk geschil tussen verdachte en vader [vader slachtoffer] een rol heeft gespeeld bij de beslissing van verdachte om de overval te plegen, kan de rechtbank niet vaststellen, waardoor deze voorgeschiedenis ook geen rol kan spelen bij de bepaling van de straf, noch in positieve noch in negatieve zin voor verdachte. Ook de slachtoffers weten tot op de dag van vandaag niet wat zijn motief is geweest, hetgeen voor de verwerking van het gebeurde te betreuren is.
Gelet op de documentatie van verdachte waaruit, zoals gezegd, blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en gelet op de wat hogere leeftijd van verdachte, constateert de rechtbank wel dat verdachte een a-typische overvaller is. Gelet op de door verdachte gedane uitlatingen tijdens de overval, kan de rechtbank echter slechts vaststellen dat het doel geldelijk gewin lijkt te zijn geweest, zodat de rechtbank alleen met dat motief rekening kan houden. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft tot slot gekeken naar de richtlijnen zoals die door het LOVS zijn vastgesteld ter zake van een overval op een woning. Voor een voltooide overval op een woning noemt de LOVS-richtlijn als straf een gevangenisstraf van drie jaren. In het onderhavige geval was sprake van een poging tot afpersing in de woning van het slachtoffer, waardoor de op te leggen straf lager zal uitkomen. Als strafverzwarende omstandigheden weegt de rechtbank mee dat, zoals hiervoor al is overwogen, sprake was van een door omstandigheden kwetsbaar slachtoffer en dat verdachte bij de overval gebruik heeft gemaakt van een vuurwapen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van dertig (30) maanden moet worden opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 45, 55, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
 Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
dertig (30) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. J.A.M. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. F. van den Brink,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 november 2014.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL02R2-2013145609-1 d.d. 28 december 2013, inhoudende de op 24 december 2013 door aangeefster [slachtoffer] tegenover verbalisant [verbalisant 5] afgelegde verklaring, doorgenummerde pagina’s 115 tot en met 118 en een proces-verbaal van verhoor aangeefster met nummer PL02R2-2013145609-33 d.d. 30 december 2013, inhoudende de op 30 december 2013 door aangeefster [slachtoffer] tegenover verbalisant [verbalisant 6] afgelegde verklaring, doorgenummerde pagina 123.
3.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL02R1-2013145609-52 d.d. 8 januari 2014, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8], inhoudende het woordelijk uitgetypte 112-gesprek dat op 24 december 2013 vanaf 21:03:27 uur heeft plaatsgevonden, doorgenummerde pagina 237.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL0200-2013145609-4 d.d. 30 december 2013, inhoudende de op
5.Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer PL02R2-2013145609-53 d.d. 9 januari 2014, inhoudende de op
6.Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer PL02R2-2013145609-13 d.d. 26 december 2013, inhoudende de op
7.Een proces-verbaal van technisch onderzoek met nummer 2013145609-6, inhoudende de bevindingen van verbalisanten
8.Een proces-verbaal van technisch onderzoek met nummer 2013145609-6, inhoudende de bevindingen van verbalisanten
9.Een proces-verbaal van verhoor aangeefster met nummer PL02R2-2013145609-76 d.d. 19 februari 2014, inhoudende de op
10.Een proces-verbaal van technisch onderzoek met nummer 2013145609-6, inhoudende de bevindingen van verbalisanten
11.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL02R2-2013145609-47, inhoudende de bevindingen van verbalisanten
12.Een proces-verbaal van verhoor aangeefster met nummer PL02R2-2013145609-56 d.d. 21 januari 2014, inhoudende de op 21 januari 2014 door getuige [getuige 1] tegenover verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 14] afgelegde verklaring, doorgenummerde pagina 147.
13.Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer PL02R2-2013145609-53 d.d. 9 januari 2014, inhoudende de op
14.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL02DH-2013145609-8, inhoudende de bevindingen van verbalisant
15.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL02DH-2013145609-12, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 25 december 2013, doorgenummerde pagina 247.
16.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL02R2-2013145609-54 d.d. 10 januari 2014, inhoudende de op
17.Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL02R2-2013145609-21 d.d. 29 december 2013, inhoudende de op 28 december 2013 door verdachte tegenover verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 16] afgelegde verklaring, doorgenummerde pagina 78.
18.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL02CD-2013145609-28 d.d. 28 december 2013, inhoudende de op
19.Een geschrift, te weten een NFI-rapport getiteld ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een gewapende overval gepleegd in Katlijk op 24 december 2013’, zaaknummer 2014.01.24.130 (aanvraag 001), opgemaakt door ing. [deskundige 1] d.d. 6 februari 2014, doorgenummerde pagina’s 419 en 420.
20.Een geschrift, te weten een NFI-rapport getiteld ‘Aanvullend (vergelijkend) DNA-onderzoek naar aanleiding van een gewapende overval gepleegd in Katlijk op 24 december 2013’, zaaknummer 2014.01.24.130 (aanvraag 002), opgemaakt door ing. [deskundige 1] d.d. 17 maart 2014, doorgenummerde pagina 423.
21.Een geschrift, te weten een NFO-rapportage contra-expertise, opgemaakt door ing. [deskundige 2] d.d. 27 oktober 2014, met NFO-zaaknummer 2014/09/D09/R223, los geschrift, pagina’s 4-6.
22.Een proces-verbaal van verhoor aangeefster met nummer PL02R2-2013145609-76 d.d. 19 februari 2014, inhoudende de op 17 februari 2014 door [slachtoffer] tegenover verbalisanten [verbalisant 13] en [verbalisant 6] afgelegde verklaring, doorgenummerde pagina’s 131 tot en met 133.
23.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL02R2-2013145609-79 d.d. 19 februari 2014, inhoudende de op
24.Een proces-verbaal vergelijkend banden-sporenonderzoek naar aanleiding van: een overval in de woning [adres 1] te Katlijk op 24 december 2014 (de rechtbank begrijpt: 2013), inhoudende de bevindingen verbalisant [verbalisant 2],
25.Een geschrift, te weten een NFI-rapport getiteld ‘Een contra vergelijkend bandensporenonderzoek naar aanleiding van een overval op een woning in Katlijk op 24 december 2013’, opgemaakt door ing. [deskundige 4] d.d. 17 oktober 2014, los geschrift, pagina 10 van 20.
26.Een geschrift, te weten een NFI-rapport getiteld ‘Beantwoording vragen raadsman m.b.t. bandensporen aangetroffen in Katlijk’, opgemaakt door [deskundige 5] d.d. 23 oktober 2014, los geschrift, pagina’s 11 en 12 van 12.
27.Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL02R2-2013145609-21 d.d. 29 december 2013, inhoudende de op 28 december 2013 door verdachte tegenover verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 16] afgelegde verklaring, doorgenummerde pagina 77.
28.Een geschrift, te weten een NFI-rapport getiteld ‘Data-analyse en consultancy naar aanleiding van een overval op een woning te Katlijk op 24 december 2013’, opgemaakt door [deskundige 3] MSc, d.d. 27 oktober 2014, los geschrift, pagina’s 3, 4, 7 en 8 van 18.