ECLI:NL:RBNHO:2014:10702

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 november 2014
Publicatiedatum
13 november 2014
Zaaknummer
C/15/217416 / KG ZA 14-459
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.J. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke vordering op notaris tot uitkering depot

In deze zaak vorderde de man in kort geding van de notaris uitkering van een depotbedrag dat was gestort na de verkoop van de voormalige echtelijke woning. De man en vrouw, die gezamenlijk eigenaar waren van de woning, hadden na hun echtscheiding een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin was afgesproken dat de woning zou worden verkocht en de opbrengst in depot zou worden gestort bij de notaris. De man stelde dat hij recht had op uitkering van het depotbedrag, omdat een eerdere beschikking hem een vordering uit onderbedeling op de vrouw had toegekend, die kracht van gewijsde had gekregen.

De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de situatie was veranderd sinds het vonnis van 17 december 2008, waarin de vrouw de woning was toegewezen. De huidige overeenkomst tussen de man en vrouw om de woning gezamenlijk te verkopen, maakte dat het eerdere vonnis niet meer als executoriale titel kon dienen voor de uitkering van het depotbedrag. De notaris had zich terecht op het standpunt gesteld dat het depotbedrag een voorwaardelijke vordering betrof, en dat er geen schriftelijke opdracht was gegeven om tot uitbetaling over te gaan. De voorzieningenrechter concludeerde dat de voorwaarden uit de depotakte niet waren vervuld en wees de vordering van de man af.

De man werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de notaris, die op € 2.335,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken door mr. A.J. van der Meer op 6 november 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/217416 / KG ZA 14-459
Vonnis in kort geding van 6 november 2014
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. M.L. Hamburger te Amstelveen
tegen
[de notaris](in zijn hoedanigheid van notaris te Haarlem),
wonende te Haarlem,
gedaagde,
advocaat mr. D.W.N. Brand te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [de man] en [de notaris] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [de man]
  • de pleitnota van [de notaris].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[de man] is op huwelijkse voorwaarden gehuwd geweest met [de vrouw] (verder te noemen [de vrouw]). Bij beschikking van de rechtbank Haarlem van 8 oktober 2002 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Deze beschikking is – nadat tegen de beschikking hoger beroep was ingesteld – op 19 augustus 2004 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 17 december 2008 is, voor zover hier van belang, het volgende overwogen en beslist:
2.2.
Met verwijzing naar wat is overwogen in de tussenvonnissen van 20 december 2006 en 16 januari 2008 wordt de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vervolgens als volgt vastgesteld:
Aan de vrouw[vzr: [de vrouw]]
zullen worden toegedeeld de echtelijke woning en de daarmee verbonden hypothecaire geldlening en de inboedelgoederen die zij al in haar bezit heeft. Aan de man[vzr: [de man]]
zullen worden toegedeeld de postzegelverzameling, de inboedelgoederen die hij al in zijn bezit heeft en een vordering op de vrouw wegens onderbedeling van EUR 309.707,37 (…)
(…)
2.4.
Ter comparitie van 5 november 2008 zijn partijen overeengekomen dat de vrouw tot uiterlijk twee maanden na heden de tijd heeft om de toedeling van de echtelijke woning aan haar bij notariële akte te effectueren.
(…)

3.De beslissing

3.1.
Gelast de man en de vrouw om over te gaan tot verdeling van de tussen partijen bestaande beperkte gemeenschap op de wijze als hiervoor onder 2.1[vzr: bedoeld moet zijn 2.2.]
is bepaald en met inachtneming van wat onder 2.3 en 2.4 is overwogen,
(…)
Het gerechtshof te Amsterdam heeft het vonnis van de rechtbank bij arrest van 21 augustus 2012 met betrekking tot (onder andere) het hiervoor geciteerde onderdeel bevestigd, waarna dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
2.3.
Aan de hiervoor weergegeven overwegingen en beslissing is door [de man] en [de vrouw] geen uitvoering gegeven. De woning is niet geleverd aan [de vrouw].
2.4.
Op 6 februari 2014 heeft voor deze rechtbank een kort geding gediend tussen [de man] en [de vrouw]. [de man] en [de vrouw] hebben bij die gelegenheid een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij zij onder meer overeen zijn gekomen dat de voormalige echtelijke woning door hen gezamenlijk zal worden verkocht. Voorts zijn zij het volgende overeengekomen:
6. De opbrengst van de verkoop van de woning blijft bij de notaris in depot totdat partijen schriftelijke overeenstemming hebben bereikt over de verdeling en verrekening, of de uitwerking daarvan bij rechterlijke uitspraak is vastgesteld.
2.5.
In juni 2014 is de woning door [de man] en [de vrouw] verkocht en vervolgens door hen aan de koper geleverd. De netto verkoopopbrengst van de woning bedroeg € 491.150,09.
2.6.
Bij de levering van de woning is door de notaris een depotakte opgesteld. In deze door [de man],[de vrouw] en de notaris ondertekende depotakte is onder meer het volgende overeengekomen:
De notaris houdt een bedrag van vierhonderd éénennegentig duizend éénhonderd vijftig euro en negen eurocent (€ 491.150,09), hierna te noemen ‘het depotbedrag’, onder zijn berusting wegens een meningsverschil tussen partijen inzake de verdeling van de gelden.
Partij 1 en 2[vzr: [de man] en [de vrouw]]
verkrijgen ten gevolge hiervan een voorwaardelijke vordering op de notaris. De vordering wordt op één van de hierna te vermelde wijzen onvoorwaardelijk:
- na ondubbelzinnige gelijkluidende schriftelijke opdracht van partij 1 en partij 2, dan wel;
- na een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis.
Alsdan zal het depotbedrag door de notaris worden uitgekeerd overeenkomstig die opdracht of dat vonnis.
3.
Indien niet binnen twaalf (12) maanden na storting van het depotbedrag een gerechtelijke procedure of een arbitrage, mediation of andere (interne) procedure voor geschillenregeling is gestart, en ook door partijen nog geen gelijkluidende opdracht tot uitbetaling verstrekt, is de notaris gerechtigd het depotbedrag uit te keren aan ieder van partijen voor de helft.
(…)
2.7.
Op 30 juli 2014 heeft [de man] ten laste van [de vrouw] uit kracht van genoemd vonnis van 17 december 2008 executoriaal beslag gelegd op het onder de notaris rustende depot. Op 18 september 2014 heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank uitspraak gedaan in het door [de vrouw] tegen [de man] aanhangig gemaakte kort geding waarin zij opheffing van het executoriaal beslag vorderde. In het vonnis staat onder meer het volgende overwogen en beslist:
4.14.
Het voorgaande betekent dat uitgesloten moet worden geacht dat de uitkomst van de bodemprocedure zal zijn dat de vrouw recht heeft op meer dan haar aandeel in de verkoopopbrengst, vermeerderd met de vordering uit onrechtmatige daad. De voorzieningenrechter begroot de vordering van de vrouw in totaal op € 255.000,-. Gelet op deze stand van zaken is er grond om de executie te verbieden voor zover die strekt tot ontvangst van meer dan € 235.000,-. Het beslag zal worden opgeheven voor zover het dat bedrag overstijgt.
(…)
De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt de in dit geding aangevochten executie voor zover die strekt tot ontvangst van meer dan € 235.000,- en heft het beslag op voor zover het dat bedrag overstijgt,
5.2.
verbiedt de executie door opnieuw beslag te leggen of anderszins voor zover dat strekt tot incasso van dat meerdere, totdat een andersluidende afspraak of rechterlijke beslissing die op de voet van de voet van de depotovereenkomst legitimeert,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
(…)

3.Het geschil

3.1.
[de man] vordert - samengevat – de notaris te veroordelen tot uitkering van het depot aan [de man] tot een bedrag van € 235.000,-, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat de notaris nalatig is daaraan uitvoering te geven.
3.2.
[de man] legt aan zijn vordering ten grondslag dat aan één van de voorwaarden om tot uitkering van het depot over te gaan is voldaan. Immers, het vonnis van de rechtbank van 17 december 2008 waarbij aan [de man] een vordering van € 309.707,37 wordt toebedeeld, heeft kracht en gezag van gewijsde. Daar komt nog bij dat de voorzieningenrechter op 18 september 2014, uitvoerbaar bij voorraad, heeft beslist dat [de man] tot een bedrag van € 235.000,- kon executeren.
3.3.
De notaris voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In dit geding ligt de vraag voor of de notaris op basis van de depotakte (of het executoriaal beslag) gehouden is om [de man] het bedrag van € 235.000,- uit te keren.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een notaris terughoudendheid dient te betrachten daar waar het om het doen van betalingen vanaf zijn derdengeldrekening gaat. Op de notaris rust een bijzondere zorgplicht en van hem mag worden verwacht dat hij nadere informatie over een betalingsopdracht inwint als over de inhoud of strekking van die opdracht redelijkerwijs kan worden getwijfeld (HR 20 december 2002, NJ 2003, 325).
4.3.
Als bij een notaris twijfels zijn gerezen over een betalingsopdracht, dient hij het depot onder zich te houden en betaling op te schorten. Indien een notaris dit niet doet handelt hij onzorgvuldig. Mede tegen deze achtergrond zal de voorzieningenrechter de vraag beoordelen of de notaris op grond van de depotakte gehouden is tot de door [de man] gevorderde uitbetaling over te gaan.
4.4.
Anders dan [de man] stelt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het vonnis van 17 december 2008 niet de grond kan vormen op basis waarvan de notaris tot de door [de man] gevorderde uitkering uit het depot is gehouden. Weliswaar is [de man] in dat vonnis een vordering uit onderbedeling toegekend en heeft dit vonnis kracht van gewijsde gekregen, maar die beslissing heeft betrekking op de situatie dat [de vrouw] de voormalig echtelijke woning toebedeeld zou krijgen. Die situatie is echter achterhaald. In de vaststellingsovereenkomst van 6 februari 2014 zijn [de man] en [de vrouw] immers overeengekomen dat zij de woning gezamenlijk zullen verkopen. Door hetgeen [de man] en [de vrouw] na het vonnis van 17 december 2008 met betrekking tot de verdeling van hun beperkte gemeenschap zijn overeengekomen – geen toescheiding van de woning aan [de vrouw], maar gezamenlijke verkoop van de woning en storting van de netto-opbrengst daarvan in depot – moet zelfs betwijfeld worden of dit vonnis, door de gewijzigde omstandigheden, nog wel als executoriale titel voor de nakoming van de in dat vonnis bevolen verdeling kan dienen. Als [de man] en [de vrouw] in 2014 meenden dat die verdeling nog aan de orde was, valt niet te begrijpen dat zij overeen zijn gekomen dat de opbrengst van de woning onder de notaris in berusting zou blijven tot het moment dat zij overeenstemming over de verdeling daarvan hadden bereikt of daarover een in kracht van gewijsde gegaan of uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis zou zijn gewezen. In ieder geval geeft het vonnis van 17 december 2008 geen titel voor de toedeling aan [de man] van ongeveer de helft van de netto verkoopopbrengst van de woning, minus € 10.000,- als schadevergoeding wegens een mogelijke onrechtmatige daad van [de man] jegens [de vrouw], waaruit het door [de man] gevorderde bedrag van € 235.000,- wordt gevormd.
4.5.
Evenmin geeft het vonnis van de voorzieningenrechter van 17 september 2014 een titel op basis waarvan [de man] van de notaris kan vorderen dat deze tot uitkering van een deel van het depot overgaat. Anders dan [de man] stelt, handelt dit vonnis namelijk niet over de verdeling van de opbrengst van de woning maar over het al dan niet opheffen van het door [de man] gelegde beslag op het depotbedrag. Ook uit het ter zitting door [de man] zelf ingenomen standpunt dat dit vonnis niet betekent dat bij uitkering van het gevorderde aan hem [de vrouw] aanspraak kan maken op uitkering van de helft van het depotbedrag (al dan niet te vermeerderen met € 10,000,-), volgt dat dit vonnis geen verdeling van de opbrengst van de woning inhoudt. In dat geval zou de notaris immers gehouden zijn ook [de vrouw] haar deel van het depotbedrag uit te keren.
4.6.
Terecht heeft de notaris zich op het standpunt gesteld dat het derdenbeslag op het depotbedrag een beslag op een voorwaardelijke vordering betreft. Nu [de man] en [de vrouw] evenmin een schriftelijke opdracht hebben gegeven aan de notaris om tot uitbetaling over te gaan, moet worden geconcludeerd dat aan de voorwaarden uit de depotakte niet is voldaan.
Op grond van het bepaalde in artikel 477 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hoeft de notaris evenmin aan [de man] als de beslaglegger uit te betalen, zolang die voorwaarde niet is vervuld. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.7.
[de man] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde de van[de notaris] worden begroot op:
- griffierecht € 1.519,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 2.335,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
veroordeelt [de man] in de proceskosten, aan de zijde van de notaris tot op heden begroot op € 2.335,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P. de Klerk op 6 november 2014. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1285