In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] wegens onrechtmatige daad, specifiek het toebrengen van ernstig lichamelijk letsel tijdens een burenruzie op 2 mei 2010. Eiser stelt dat hij als gevolg van de mishandeling door gedaagde letsel heeft opgelopen, wat heeft geleid tot schade die hij nu vergoed wil zien. De zaak is gestart met een dagvaarding op 23 september 2013, waarna gedaagde verweer heeft gevoerd. Tijdens een comparitie op 2 juli 2014 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. W.J.T. Ursem, en gedaagde door mr. N.A. Wilms (Arag).
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een strafrechtelijke veroordeling tegen gedaagde is uitgesproken voor zware mishandeling, wat dwingend bewijs oplevert in deze civiele procedure. Echter, gedaagde heeft de mogelijkheid gekregen om tegenbewijs te leveren tegen de aanname van zijn aansprakelijkheid. De kantonrechter heeft ook de rol van eigen schuld aan de zijde van eiser in overweging genomen, waarbij gedaagde de bewijslast heeft.
De rechter heeft besloten dat gedaagde bewijs moet leveren van feiten die de eigen schuld van eiser aantonen, en heeft eiser opgedragen om relevante strafvonnissen over te leggen. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en de rechter heeft een termijn gesteld voor het indienen van bewijsstukken. De uitspraak is gedaan door kantonrechter L. van der Heijden op 30 juli 2014.