ECLI:NL:RBNHO:2014:10907

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
C-14-156472 - FA RK 14-1701
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezag en omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 19 november 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de moeder om belast te worden met het eenhoofdig gezag over haar minderjarige zoon, geboren op [Geboortedatum]. De moeder, die eerder niet in staat was om het gezag uit te oefenen, heeft haar leven weer op orde en wenst samen met haar nieuwe partner een gezin te vormen. De oma van de minderjarige, die tijdelijk voogd is geweest, heeft een verweerschrift ingediend en verzoekt om een omgangsregeling tussen haar en de minderjarige, voor het geval het verzoek van de moeder wordt toegewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 oktober 2014, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangeboden om een onderzoek in te stellen naar het gezag en de omgangsregeling.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de belangen van zowel de moeder als de oma, en de situatie van de minderjarige. De moeder heeft aangevoerd dat zij nu in staat is om het gezag uit te oefenen, terwijl de oma betoogt dat de minderjarige goed gedijt in haar zorg en dat er zorgen zijn over de stabiliteit in het nieuwe gezin van de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie is om een weloverwogen beslissing te nemen en heeft besloten de stukken in handen te stellen van de Raad voor verder onderzoek. De zaak is aangehouden tot 2 maart 2015, waarbij de rechtbank de betrokken partijen heeft opgeroepen voor de volgende zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
BB
zaak- en rekestnummer: C/14/156472 / FA RK 14/1701
datum: 19 november 2014
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[Moeder],
wonende te Heerhugowaard,
verzoekende partij,
advocaat: mr. J.J.C. Engels, kantoorhoudende te Heerhugowaard,
tegen:
[Oma],
wonende te Heerhugowaard,
gerekwestreerde, tevens verzoekende partij,
advocaat: mr. F. Riezebos, kantoorhoudende te Heerhugowaard.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de moeder en de oma.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 19 augustus 2014 het verzoekschrift van de moeder ingekomen, waarin wordt verzocht te bepalen dat de moeder overeenkomstig artikel 253q lid 5 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek zal worden belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige [Zoon] [Naam], geboren in de gemeente [Woonplaats] op [Geboortedatum] (verder: [Zoon]).
Oma (moederszijde) heeft daarop een verweerschrift tevens voorwaardelijk verzoekschrift ingediend, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van de moeder dan wel het verzoek van de moeder af te wijzen, dan wel het onderzoek van Bureau Jeugdzorg (verder: BJZ) af te wachten dan wel de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) een onderzoek te laten doen wat in het belang van [Zoon] is. Het voorwaardelijke verzoek strekt ertoe, voor het geval het verzoek van de moeder wordt toegewezen, een omgangsregeling vast te stellen tussen oma en [Zoon], waarbij [Zoon] wekelijks van maandag tot en met vrijdag bij oma verblijft.
Bij de stukken bevindt zich een brief van 16 oktober 2014 van de [gezinsvoogd] van BJZ.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2014, alwaar zijn verschenen de moeder bijgestaan door mr. W.L. Sieval namens mr. J.J.C. Engels, de oma bijgestaan door mr. F. Riezebos, alsmede [medewerker Raad] namens de Raad. BJZ is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK

Feiten

Uit de relatie van de moeder en [Vader], wonende te [Woonplaats] (verder: de vader) is [Zoon] geboren. De vader heeft [Zoon] niet erkend.
De kantonrechter te [Woonplaats] heeft bij beschikking van 30 oktober 2007 oma benoemd tot tijdelijk voogdes voor de duur van vijf jaar over [Zoon]. Voorts is daarbij verstaan dat het ouderlijk gezag van de moeder gedurende die periode is geschorst. Tenslotte is daarbij bepaald dat [Zoon] gedurende die periode zijn hoofdverblijf bij oma zal hebben.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft [Zoon] bij beschikking van 15 mei 2014 onder toezicht gesteld van BJZ voor de duur van twaalf maanden, tot 15 mei 2015.

Standpunten

Moeder
De moeder voert in het verzoekschrift als gronden voor het verzoek het volgende aan. Zij verkeerde sinds 2007 in de onmogelijkheid om het gezag uit te oefenen door omstandigheden van persoonlijke aard. Zij volgde een studie en was, gelet op haar leeftijd, nog niet toe aan het opvoeden van een kind, terwijl haar daartoe eveneens de financiële draagkracht ontbrak. Thans heeft zij haar leven weer op orde. Zij heeft al langere tijd een nieuwe partner, met wie zij samen een woning heeft gekocht. Voorts is zij op 10 augustus 2014 bevallen van een zoon. Zij heeft altijd in het belang van [Zoon] gehandeld. Zij is destijds akkoord gegaan met benoeming van haar moeder tot tijdelijk voogdes. Ook is zij akkoord gegaan met de ondertoezichtstelling. Zij accepteert derhalve alle hulp die ze kan krijgen en zij wenst samen met haar nieuwe partner een gezin te vormen, waarvan zij ook [Zoon] deel wil laten uitmaken. De grond voor de onbevoegdheid tot het uitoefenen van het gezag is niet langer aanwezig. Moeder meent dat [Zoon] wederom aan haar kan worden toevertrouwd en alsdan op structurele wijze deel kan gaan uitmaken van het gezin.
Ter zitting heeft de moeder nog het volgende aangevoerd. Moeder wil het gezag over [Zoon], omdat zij zeggenschap wil hebben. [Zoon] is nu het grootste deel van de tijd bij moeder. Moeder en oma regelen de omgangsregeling in onderling overleg. Moeder stemt in met de door oma verzochte omgangsregeling voor het geval moeder het gezag zou krijgen.
Oma
Ter bestrijding van het standpunt van de moeder en ter onderbouwing van het voorwaardelijke verzoek heeft oma in het verzoekschrift het volgende aangevoerd. Anders dan de moeder stelt, meent oma dat moeder niet te jong was om een kind op te voeden (ze was 24 jaar), maar dat moeder haar leven niet wilde aanpassen aan [Zoon]. Moeder heeft daarin een weloverwogen beslissing genomen, waarbij zelfs adoptie aan de orde is geweest. [Zoon] is reeds zeven jaar bij oma en het gaat goed met hem. Er is wel steeds omgang geweest tussen [Zoon] en moeder, maar pas het laatste jaar is er een vastomlijndere omgang van 1x per twee weken een weekend en elke dinsdag vanuit een buitenactiviteit tot woensdagochtend. Het andere weekend was [Zoon] bij de vader. Moeder trekt nu aan [Zoon]. Daar heeft hij last van, omdat hij graag in zijn vertrouwde omgeving wil blijven. Oma heeft vernomen dat in het nieuwe gezin van moeder geen stabiliteit is en dat er meerdere politiecontacten zijn geweest. BJZ gaat onderzoek doen wat het beste is voor [Zoon]. Oma vreest dat als moeder het gezag zal krijgen, zij [Zoon] direct zal weghalen uit zijn vertrouwde omgeving en dat zij [Zoon] dan niet meer te zien zal krijgen, omdat de band tussen oma en moeder niet goed is. Omdat oma family life heeft met [Zoon], verzoekt zij vaststelling van een omgangsregeling voor het geval het verzoek van de moeder wordt toegewezen.
Ter zitting heeft de oma nog het volgende aangevoerd. In de onderbouwing van het verzoek door de moeder mist oma het belang van [Zoon]. [Zoon] vertoont gedrag dat wordt veroorzaakt door verwarring, omdat hij bij veel verschillende mensen verblijft. BJZ zegt dat zij [Zoon] willen observeren op een dag dat hij bij de moeder verblijft om te onderzoeken wat dat voor hem betekent. Dat zou op vrijdag kunnen zijn aansluitend aan het weekend dat hij bij de moeder is. Sinds ongeveer vier jaar heeft [Zoon] 1x per twee weken omgang met de vader van vrijdag tot zondag. Ook verblijft [Zoon] een deel van de vakanties bij de vader. Oma kan niet tegen moeder op, omdat moeder heel dwingend kan zijn. [Zoon] geeft met regelmaat aan dat hij niet naar de moeder toe wil en dat de moeder en haar partner veel ruzie met elkaar maken.
Raad
Naar aanleiding van hetgeen ter zitting naar voren is gekomen heeft de Raad aangeboden een onderzoek in te stellen naar het gezag en de omgangsregeling en dienaangaande te adviseren. Daarnaast is aangegeven dat de omgangsregeling tussen [Zoon] en de moeder en tussen [Zoon] en de vader gestructureerd dient te verlopen, omdat de wijze waarop dat de afgelopen periode heeft plaatsgevonden voor [Zoon] te onrustig was, in die zin dat er te veel wisselmomenten waren.

Beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 1:253q lid 5 BW kan, wanneer de grond voor de in artikel 1:253q lid 3 BW genoemde onbevoegdheid is vervallen, de ouder op zijn/haar verzoek wederom met het gezag worden belast, indien de rechtbank overtuigd is dat het kind wederom aan de ouder mag worden toevertrouwd. Artikel 1:253r lid 1 BW bepaalt dat het bepaalde in artikel 1:253q BW van overeenkomstige toepassing is indien: a. één of beide ouders al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen, of b. het bestaan of de verblijfplaats van één of beide ouders onbekend is.
Bij de beoordeling van het verzoek van de moeder zal de rechtbank dezelfde grondslag hanteren als in het geval het gezag wordt hersteld na ontzetting of ontheffing (art. 1:277 BW).
De rechtbank dient derhalve de vraag te beantwoorden of herstel van de moeder in het gezag zedelijk verantwoord is. Daarbij zal de rechtbank de belangen van zowel de ouder(s), de voogd als het kind nauwgezet moeten afwegen. De rechtbank heeft hierbij eveneens in aanmerking genomen dat in de (op grond van het wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen (32 015)) per 1 januari 2015 beoogde inwerkingtreding van het gewijzigde artikel 1:277 BW als nieuwe grond voor herstel in het gezag wordt voorgesteld: “indien a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en b. de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat is te dragen”.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat de communicatie tussen moeder en oma plaatsvindt op een wijze die niet in het belang van [Zoon] is. Oma heeft het gevoel dat zij niet tegen de moeder op kan en geeft om die reden vaak toe aan de wensen van de moeder, hoewel zij dat niet altijd in het belang van [Zoon] acht. Verder maakt oma zich zorgen op de opvoedsituatie bij de moeder thuis, onder andere vanwege de vele ruzies met haar nieuwe partner waarover [Zoon] spreekt.
De Raad heeft ter zitting aangegeven een onderzoek te willen instellen naar het gezag en de omgangsregeling en de rechtbank dienaangaande te adviseren. Voorts heeft de Raad ter zitting naar voren gebracht dat het belangrijk is dat het aantal wisselmomenten wordt teruggebracht, zodat [Zoon] beter weet waar hij aan toe is.
Gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen, acht de rechtbank zich onvoldoende geïnformeerd om een weloverwogen beslissing te kunnen geven. De rechtbank ziet aanleiding de stukken in handen te stellen van de Raad, ondanks het feit dat BJZ bij [Zoon] betrokken. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat BJZ in het kader van de ondertoezichtstelling aangeeft bezig te zijn met het opstarten van een onderzoek naar de omgangsregeling, het gezag en daarmee samenhangend de hoofdverblijfplaats van [Zoon], maar dit tot op heden niet of nauwelijks van de grond is gekomen. Gelet op het belang dat [Zoon] heeft bij duidelijkheid op korte termijn en het belang van grondig onderzoek naar zijn situatie is de rechtbank van oordeel dat de Raad ingeschakeld dient te worden. De Raad wordt verzocht een onderzoek in te stellen en de rechtbank te adviseren omtrent de hieronder geformuleerde vraag. De Raad dient in het onderzoek tevens te betrekken het gegeven dat een gezagswijziging (eenhoofdig) naar de moeder een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [Zoon] tot gevolg zal hebben. Bij dat onderzoek kan eveneens worden bezien op welke wijze de communicatie tussen de moeder en de oma verbeterd kan worden. De zaak wordt aangehouden zoals hieronder is bepaald.
Ter zitting is met partijen besproken dat het vanwege de voogdij van oma formeel (alleen) aan de oma is om te bepalen hoe vaak en wanneer [Zoon] omgang met zijn vader en moeder heeft. Oma heeft aangegeven voor de vader de regeling zoals die al jaren loopt te willen volgen, te weten om het weekend van vrijdag tot zondag. Voor wat betreft de periode dat [Zoon] bij de moeder is zou oma graag zien dat dit met minder wisselingen gepaard gaat. De rechter heeft ter zitting aangegeven dat voornoemde regeling voor de vader en bijvoorbeeld een regeling dat [Zoon] woensdag uit school tot zondagavond bij de moeder is tegemoet komt aan de wens van minder wisselingen en qua verdeling van de tijd lijkt te passen bij hoe de opvoedtaken de afgelopen jaren zijn verdeeld tussen de moeder en oma. Dit betekent dat in een tweewekelijkse cyclus [Zoon] van zondagavond tot vrijdagmiddag bij de oma is, aansluitend van vrijdagmiddag tot zondagavond bij de vader, daarna van zondagavond tot woensdagmiddag bij de oma en tenslotte van woensdagmiddag tot zondagavond bij de moeder, waarna de tweewekelijkse cyclus wordt hervat.
Oma heeft ter zitting aangegeven zich in een dergelijk voorstel te kunnen vinden, de moeder zou liever zien dat er een ruimere regeling voor haar geldt. Er ligt echter geen verzoek van de moeder aan de rechtbank om een omgangsregeling tussen haar en [Zoon] vast te stellen. Derhalve kan de rechtbank op dit punt ook niet beslissen. De rechtbank acht het van belang dat de moeder voor de duur van het onderzoek door de Raad een rol blijft spelen in het leven van [Zoon].
DE BESLISSING
De rechtbank:
Stelt de stukken in handen van de Raad voor onderzoek omtrent de vraag:
  • of het belang van [Zoon] het meest is gediend als de moeder wordt belast met het gezag over [Zoon], dan wel dat de oma belast dient te blijven met het gezag over [Zoon];
  • in het geval het verzoek van de moeder omtrent het gezag zou worden toegewezen, welke omgangsregeling tussen de oma en [Zoon] het meest in het belang van [Zoon] kan worden geacht,
en de rechtbank dienaangaande te adviseren.
Houdt de behandeling aan tot
2 maart 2015 om 9.15 uur, met bevel tot oproeping van de moeder, de oma, hun advocaten, de vader, de Raad en BJZ.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, lid van gemelde kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2014, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier.