In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 19 november 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de moeder om belast te worden met het eenhoofdig gezag over haar minderjarige zoon, geboren op [Geboortedatum]. De moeder, die eerder niet in staat was om het gezag uit te oefenen, heeft haar leven weer op orde en wenst samen met haar nieuwe partner een gezin te vormen. De oma van de minderjarige, die tijdelijk voogd is geweest, heeft een verweerschrift ingediend en verzoekt om een omgangsregeling tussen haar en de minderjarige, voor het geval het verzoek van de moeder wordt toegewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 oktober 2014, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangeboden om een onderzoek in te stellen naar het gezag en de omgangsregeling.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de belangen van zowel de moeder als de oma, en de situatie van de minderjarige. De moeder heeft aangevoerd dat zij nu in staat is om het gezag uit te oefenen, terwijl de oma betoogt dat de minderjarige goed gedijt in haar zorg en dat er zorgen zijn over de stabiliteit in het nieuwe gezin van de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie is om een weloverwogen beslissing te nemen en heeft besloten de stukken in handen te stellen van de Raad voor verder onderzoek. De zaak is aangehouden tot 2 maart 2015, waarbij de rechtbank de betrokken partijen heeft opgeroepen voor de volgende zitting.